'Ik hou van mensen met een slecht karakter'
Plastisch artiest en dichter Marcel van Maele heeft op zijn vijfenzeventigste zijn wildste pluimen verloren, maar achter zijn blinde ogen woedt nog steeds de geestdrift. 'Ik hou nog steeds van waanzin. In de betekenis van echt knettergek.' Een gesprek met een onvermoeibare levenskunstenaar.
Door Jeroen Versteele
'W at een wonder dat mijn uitgever je het boekje zo snel heeft toegestuurd", zegt Marcel van Maele over mijn recensie-exemplaar van Over woorden gesproken. Het is zijn nieuwe publicatie, de eerste sinds de bloemlezing Krassen in wat was, die in 2001 verscheen. "Goed gedaan van hem. Dat is een punt erbij. Hij heeft wat goed te maken sinds de presentatie van mijn bundel, vorige week. Er stond 130 man te wachten in De Zwarte Panter, een kunstgalerie in Antwerpen: een bomvolle zaal. De uitgever kwam echter te laat, en bovendien had hij geen dichtbundels bij. 'Ik kan er niks aan doen', zei hij. 'Het machien van de drukker is kapot.' Ik heb hem eens goed uitgescholden. Dat is de laatste keer dat ik tegen iemand heb gevloekt, is het niet waar, Carine?"
Carine, Van Maeles echtgenote, vanuit de keuken: "Da's waar, Marcel."
Van Maele: "Het is nog wel een hele mooie avond geworden. Veel mensen kenden elkaar en iedereen was spraakzaam. Niet dat ik veel mensen ken in de literaire wereld. Ik ben niet zo gek om alleen maar becijferde en geletterde vrienden te willen. Dat vind ik een beetje te beperkt. Een cafébaas kan ook een goeie vriend zijn. Mijn vrienden zijn mensen met een slecht karakter. Of beter gezegd, met een stukje waanzin. Ze mogen me niet zomaar geloven. Als ik een grapje vertel, zijn er altijd die dat meteen au sérieux nemen. En dan moet ik erbij vertellen dat het een grapje is. Veel mensen geloven graag alles. Mochten de mensen een beetje minder goedgelovig zijn, dan zouden de Blokkers misschien niet zo'n succes hebben. Het is jammer, nu we het daar toch over hebben, dat de Blokkers profiteren van mensen die niet nadenken. Dat zeggen ze zelf: 'Wij zeggen wat u denkt.' Onverantwoord gedrag is dat."
Van Maele is in de literaire wereld altijd een buitenbeentje geweest, een outsider. Hij won wel enkele literaire prijzen, zoals de Louis Paul Boonprijs in 1997, maar bloemlezers zoals Hugo Brems en Gerrit Komrij lieten hem in hun verzamelbundels links liggen. Van Maele laat het niet aan zijn hart komen: "Je hebt dichters die heel goed kunnen lobbyen. Ik doe dat nooit. Het interesseert me niet, maar ik kan het ook gewoon niet. Goed lobbyen is een talent als een ander. Als iemand goed kan lobbyen én hij schrijft goede gedichten, dan is dat prima. Als iemand goed kan koken en hij schrijft goede gedichten, dan is dat nog beter. Maar iemand die goed lobbyt en slechte gedichten schrijft, is verschrikkelijk. Want er is nog nooit zoveel gepubliceerd als nu. Iedereen denkt: 'Die kan gedichtjes schrijven, dus ik kan dat ook.' Ach, waarom ook niet. Hoe meer slechte gedichten er verschijnen, hoe beter voor mij. Dat verkleint de kans dat ik de slechtste ben van allemaal.
"Meer dan vroeger kan ik andermans gedichten waarderen als ze krachtig en goed geschreven zijn. Maar dat wil niet zeggen dat ik er ook van hou. Het is niet omdat iets vakkundig in elkaar steekt of voldoet aan de heersende definitie van poëzie, dat ik het graag heb. Je wordt toch ook niet verliefd op elke mooie vrouw die je ziet? Techniek en vakmanschap is niet eens een voorwaarde voor goeie kunst. Kijk naar Marcel Broodthaers, die kon niet eens een ventje tekenen. En toch was hij zo'n fantastisch kunstenaar."
Over Broodthaers schrijft u een gedicht in uw nieuwe bundel, net zoals over enkele andere collega-kunstenaars: Mondriaan, Guido Gezelle, Wannes Van de Velde en Roland Van Campenhout. Zijn zij uw artistieke broeders?
"Dat is wat verregaand geformuleerd, maar het zijn toch kunstenaars die me beroeren. Mijn gedicht voor Roland en Wannes verscheen ook al in het boekje van De nomaden van de muziek, de cd die ze samen opgenomen hebben. Vooral Wannes is een goeie vriend van mij, hem ken ik al heel lang. Hun liedjes heb ik graag, maar verder hou ik niet zo van muziek. Ik luister bijna nooit. Eigenlijk zou ik moeten profiteren van mijn blindheid om een beetje vaker naar muziek te luisteren. Maar ja, dat is mijn esprit contradictoire, hé."
Vijftig jaar geleden was u een avonturier, een zwerver die dichtte en door een recensent van De Standaard 'intellectueel janhagel van het gemeenste allooi' werd genoemd. U staat bekend om uw scherpe tong en uw afkeer van gezag en discipline. Bent u veranderd met ouder worden?
"Uit mijn nieuwe bundel spreekt soms ontgoocheling. Ik ben ontgoocheld en verrast omdat de wereld niet draait zoals het zou moeten. Ik moet nog gewoon raken aan de huidige gang van zaken. Wel kan ik beter relativeren dan vroeger. Ik kan de pech beter opvangen. Bovendien ben ik zachter geworden. Vroeger had ik een specialiteit: ik maakte graag ruzie. Ik deed niks liever dan mensen uitschelden. Als sport. Voor de ambiance. Geen ernstige conflicten, maar toch waren er altijd mensen die er niet mee konden lachen. Mensen zijn snel gekwetst, daar moet je mee oppassen. Maar toen werd ik blind, en herkende ik niemand meer. Twintig jaar geleden was dat. Het schelden is dus verminderd. Ik kan immers slecht stemmen onthouden. Kon ik maar weer zien, dan kon ik de mensen al van ver uitschelden, vanop kijkafstand. (lacht)"
Het is mooi hoe u in verscheidene gedichten in deze bundel schrijft over uw blindheid als een kwaliteit waardoor u intimiteit heel puur en zinnelijk kunt beleven: 'Hij streelt haar met zijn blinde blik/ en denkt terwijl ze in de verte staart:/ ik haal haar binnen/ in de wereld van mijn zinnen.'
"Ja, maar toch zijn die gedichten geen beschrijving van mijn blind-zijn. Een lezer die niet weet dat ik blind ben, kan ze even goed begrijpen, op een figuurlijke manier. Mijn poëzie is sowieso minder hermetisch dan vroeger. De taal is meer open. Tegelijkertijd zijn er meer dubbele betekenissen en zinspelingen. Maar je hoeft niet elke laag te snappen om er iets aan te hebben.
"Als ik iets aan mijn leven kon veranderen, zou ik graag weer willen zien. Een onmogelijk verlangen. Maar bon, ik heb nu niet zo'n last meer van mijn blindheid. Ik heb me langzaam aangepast. Ik heb een hele tijd gevloekt en in een zwart gat gezeten. Maar na een tijd ebt dat weg. Soms zit ik nog wel eens in dat zwarte gat, als ik op een plek ben die ik nog niet ken en overal tegenaan loop. Erg vervelend.
"Ik was het gelukkigst toen ik vijftig jaar geleden rondtrok in het Hoge Noorden. Dat was de boeiendste periode in mijn leven. Ik had geen geld, maar tijd zat. Ik had ook geen lief, dus ik was ook niet aan mensen gebonden. De taal begreep ik snel omdat die me deed denken aan het West-Vlaams. Onze lange ij wordt i: tijd wordt 'tid' en krijt 'krit'. Da's ook zo in het Noors, merkwaardig genoeg.
"Ik stapte soms 70 kilometer per dag, dan weer liftte ik, ik vond altijd direct werk. Er was overal een geweldige behoefte aan werkkracht, en ik trok me overal uit de slag. Zo werkte ik eens op een internaat waar slaapkamers werden gebouwd. Ze zochten mensen die kleerkasten konden maken. 'Mijn grootvader is meubelmaker, ik heb hem vaak zien werken. Ik denk dat ik dat ook kan', vertelde ik, en ik kon beginnen. Ik legde zo'n deur op een schraag op de speelplaats, en ik onderzocht hoe die scharnieren geplaatst moesten worden. Meteen liep er een bende kinderen naar me toe die beter waren in houtbewerking dan ik. Ze begonnen vanzelf aan die deur te werken en tegen de middag was die klaar. (lacht) Aan mijn reis heb ik alleen maar goeie herinneringen. Wat een fantastisch avontuur. Nu zou dat niet meer mogelijk zijn. Liften alleen is al onmogelijk geworden. Ik zie geen lifters meer langs de weg. Niemand durft ze nog mee te nemen, want iedereen voelt zich onveilig. Onveiligheid wordt overal dik uitgesmeerd. Vroeger werd er ook gemoord en gestolen, maar dat werd niet zo openbaar gemaakt. Nu wordt elke kleinigheid uitvergroot, en het liefst zo merkwaardig mogelijk. Als ik iemand zou vermoorden met een geweer spreekt niemand erover, maar als ik zijn hoofd er met een zakmes afsnij, staan de foto's in alle kranten."
Wat mist u nog meer van vroeger?
"Het taalgebruik. Er wordt vandaag zo slecht geschreven en gesproken. Zowel aan de telefoon als op straat en op café. Er worden bovendien minder verhalen verteld. Nochtans hebben mensen het nodig om te vertellen en te luisteren naar elkaar. Maar ze kunnen het niet meer. Als ik mezelf laat gaan en op mijn eigen manier begin te vertellen, krijg ik vaak onbegrijpende reacties: 'Wat wil jij feitelijk zeggen, wat vertel je nu?' Omdat ze mijn taal niet meer gewoon zijn, omdat ze zelf een andere taal gebruiken. Een taal met afkortingen en korte zinnetjes, roef roef rap rap."
Schrijft u nog vaak?
"In periodes. Nu heb ik een tijdje betrekkelijk weinig geschreven, maar dat ligt ook aan de spanning rond de publicatie van mijn nieuwe bundel, en de obstakels die ik errond heb meegemaakt. Die spanning is niet gezond voor een dichter. Ze is alleen maar ambetant, zowel fysiek als psychisch. Het is alsof je een afspraakje hebt met je lief om zes uur, op het hoekje van de markt, naast het frietkot, maar het wordt halfzeven. Dan voel je ook spanningen hé. Die twijfel die je totaal liquideert. Dan ga je maar een frietje halen, en tussendoor een beetje fluiten en doen alsof er niks aan de hand is. En het kán zijn dat er een verkeerde vrouw reageert op je gefluit. Wat moet je dan doen? Direct een frietje presenteren, natuurlijk. (lacht luid) Je moet ten strijde trekken met de wapens die je hebt."
Vindt u de liefde iets moeilijks?
"Nee hoor. In Over woorden gesproken staat wel een gedicht over een liefde die aftakelt, als 'een geur van argwaan, een kleur van schijn'. Maar liefde hoeft niet af te takelen. Liefde zit in the mind. Het is meer psychisch dan tastbaar en concreet. Het is een vorm van bezetenheid. Op die manier is iedereen een beetje gek. Maar zelf vind ik het geen moeilijke gekte. Ik leef samen met Carine. Zij is mijn grootste liefde. Als ze zich goed gedraagt, tenminste. Ik heb altijd gezegd dat mijn vijfde huwelijk het beste zou worden. Ik ben al drie keer hertrouwd, dus ik ben op de goeie weg."
'Ik begin aan m'n laatste tournee', schrijft u in deze bundel in een gedicht over de dood. Is dat van toepassing op uzelf? Denkt u aan stoppen?
"Nee, er is veel kans dat ik weer in gang ga schieten. Maar ik zet er geen spoed achter. Misschien zal ik op een dag zeggen: het gaat niet meer, ik kan het niet meer. Of misschien: ik heb geen goesting meer. Ik weet niet wat er eerst zal komen."
Leeft u sterk met het besef van de dood die dichterbij komt?
"Ja, maar ik vind dat besef niet vervelend. Ik kan toch niet aan de dood ontsnappen, ik maak er mij dus niet nerveus over. De dood hoort erbij, hé. Ik ben ook niet bezig met wat er van me achterblijft na mijn dood. Ik weet nu al dat mijn gedichten niet op elke hoek van de straat verkondigd zullen worden. Er gebeurt wat er moet gebeuren, je kunt dat niet tegenhouden. Ook al zie je het op tijd. Ik heb in 1955 eens een gesprek gehad met een Franse architect, in Noorwegen, en hij zei dat er over enkele tientallen jaren geen plaats meer zou zijn voor alle auto's. Toen stoorde niemand zich aan auto's. Files bestonden niet, je kon tientallen kilometers rijden zonder een tegenligger tegen te komen. Ik vond dat hij een beetje overdreef. Maar hoewel er mensen waren zoals hij die dat toen al konden voorzien, heeft er toch niemand maatregelen getroffen. Ik zou niet weten welke maatregelen dat hadden moeten zijn, maar bon. Iedereen heeft gewoon verder gerommeld. Nu nog steeds kopen mensen terreinwagens op het autosalon om hun kinderen mee naar school te brengen: totaal absurd."
Als u in het gedicht 'Tussen tijd en woord' schrijft over 'de waanzin die aan verveling lijdt', hebt u het dan over uzelf?
"Ja, ik hou nog steeds van waanzin. In de betekenis van echt knettergek. Als mijn waanzin niet aan zijn trekken kan komen, slaat de verveling toe. En dat is soms aan de hand. Er zit nog altijd een kern van waanzin in mij opgekropt. Ik weet niet wat ik er nog mee kan uitspoken. Waanzin is geen vooropgezet spel. Maar verveling is niet goed natuurlijk. Dat zou eigenlijk niet mogen, verveling. En dan die stilte die erbij komt. Vervelende stilte. Stilte voor de storm. Geef mij liever de storm, of de stilte ná de storm, want dat is meer dan gewone stilte. Mentale stilte is dat. Een stilte waarin ik mezelf kan afzonderen en alle ballast kan afwerpen. Van zulke stiltes hou ik. Meer heb ik niet nodig."
Als ik iets aan mijn leven kon veranderen, zou ik graag weer willen zien. Een onmogelijk verlangen
Marcel van Maele
(1931, Brugge)
> In zijn jonge jaren zwierf Marcel van Maele rond in Scandinavië en gaf hij zich op als vrijwilliger tijdens de Koreaanse oorlog.
> Hij debuteerde in 1956 met Soetja en publiceerde sindsdien meer dan 30 bundels, 3 toneelstukken en 4 romans.
> Bovendien maakte hij plastische kunst, meestal voorwerpen bestaande uit recyclagemateriaal en objets trouvés.
> Midden jaren tachtig werd hij blind, wat hem niet belette te blijven schrijven en publiceren.
Ik maakte graag ruzie. Ik deed niks liever dan mensen uitschelden. Als sport. Voor de ambiance
Marcel van Maele
Over woorden gesproken
Uitgeverij P, Leuven, 64 p., 13 euro.