Woensdag 22/03/2023

ReportageDetentiekamp in Oekraïne

‘Ik heb vandaag Russen gezien die menselijk zijn’: op bezoek in een kamp voor Russische krijgsgevangenen

Een duizendtal Russische militairen wordt gevangengehouden in een met prikkeldraad afgezet detentiekamp in het westen van Oekraïne. Beeld Stanislav Krupar
Een duizendtal Russische militairen wordt gevangengehouden in een met prikkeldraad afgezet detentiekamp in het westen van Oekraïne.Beeld Stanislav Krupar

In een kamp in het westen van Oekraïne wachten bijna duizend Russische militairen op een gevangenenruil. De Morgen bezocht als eerste Europese medium het kamp en sprak met Russische krijgsgevangenen: ‘Ik denk niet dat ik als held word onthaald bij mijn terugkeer.’

Joanie de Rijke

‘Wees voorzichtig want het zijn krijgsgevangenen, ze kwamen het land binnen met een wapen.” De bewaker van het detentiekamp in het westen van Oekraïne – we mogen om veiligheidsredenen de naam en de locatie niet vermelden – opent de deur naar de binnenplaats van het meer dan honderd jaar oude gebouw. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd deze locatie al gebruikt om gevangen Duitse soldaten onder te brengen, vandaag huizen er bijna duizend Russische militairen in de met prikkeldraad afgezette vesting.

Zodra we binnenstappen is het alsof we een stap terugzetten in de tijd. De dikke bruingrijze muren ademen geschiedenis, de Oekraïense politici en militaire bevelhebbers uit vervlogen tijden kijken ons vanonder hun bontmutsen streng aan als we langs een rij geschilderde portretten wandelen.

De bewaker gaat ons voor naar de slaapvertrekken met een twintigtal smalle bedden op een rij. Aan elk bed hangt een fiche met foto en gegevens van de krijgsgevangene. We worden meegetroond naar de badkamers, de keuken, de televisiekamer, een ruimte met rijen houten stoeltjes voor een klein scherm. Allemaal in de typische stijl van de Sovjetperiode: tot in de puntjes schoongemaakt maar volledig zielloos. Somber en sober. Al ziet het er voor een gevangenenkamp behoorlijk comfortabel uit.

En plots staan ze daar. Twee Russische krijgsgevangenen. Zo plots dat we ervan schrikken. Ze plakken met hun rug tegen de muur, alsof ze zich onzichtbaar willen maken. Het was niet de bedoeling dat we ze hier zouden tegenkomen, dat is meteen duidelijk.

Sigaretten en koekjes

We zijn met een klein groepje bezoekers maar we voelen het allemaal: de onwezenlijke gewaarwording om onverwacht oog in oog te staan met ‘de vijand’. Van de Oekraïners dan toch. Voor ons, westerse journalisten, is het de ‘andere kant’ van het conflict. De kant waar we geen enkele toegang toe krijgen. Of, zoals mijn Oekraïense fixer het verwoordt: “We zijn al negen maanden verwikkeld in een grootschalige oorlog met de Russen. We gaan naar frontlinies waar we ze horen schieten, ze bombarderen ons, ze moorden en plunderen. Maar we zien ze nooit persoonlijk. We kennen ze niet. Daarom demoniseren we ze. Voor ons zijn ze de duivel in persoon. Elk van hen.”

Nu kijken we hen recht in de ogen. En dringt het tot ons door dat het ménsen zijn. Geen moordmachines waar we het voor op een lopen moeten zetten. Niet hier althans. Hier zijn ze gevangenen. Hebben ze niets te vertellen. Staan ze er bedremmeld bij in hun vaalbruine pakken. De grote sterke Rus blijkt ineens een klein mannetje op armoedige, afgetrapte schoenen. Onwillekeurig zijn we allemaal onder de indruk.

De slaapvertrekken. Aan elk bed hangt een fichte met foto en gegevens van de krijgsgevangenen. Beeld Stanislav Krupar
De slaapvertrekken. Aan elk bed hangt een fichte met foto en gegevens van de krijgsgevangenen.Beeld Stanislav Krupar

De twee mannen voelen zich er even ongemakkelijk bij als wij. Ze houden de handen samengevouwen op hun rug, zoals alle gevangenen hier moeten doen. Beiden zijn klein van stuk. De haren geschoren. Hun houding is onderdanig, beschaamd, de ogen naar de grond gericht. Het is pijnlijk om naar te kijken.

“Ik was thuis toen ik werd gemobiliseerd,” vertelt Sergei*, de man rechts, als we vragen hoe hij hier is terechtgekomen. “Het was nog voor de oorlog begon, eind 2021. Iedereen wist dat er oorlog zou komen, de geruchten gingen overal rond in de stad.” Sergei woonde in Novoazovsk, in de zelfverklaarde republiek Donetsk, de Oekraïense regio die sinds 2014 onder controle van Russische separatisten staat. “Ze haalden me thuis op. Anderen werden opgepikt op hun werk, op straat, overal. Iedereen die binnen de leeftijdsgroep viel om het leger in te gaan, werd gemobiliseerd.”

Sergei was machinist op een graafmachine, zegt hij. Zijn antwoorden zijn kort. De directie van het kamp gaf ons deze morgen mee dat we met iedereen mogen spreken, op voorwaarde dat de gevangene zelf toestemming geeft. De een doet dat al met meer enthousiasme dan de ander, merken we in de loop van de dag.

“Sinds februari dit jaar waren er Tsjetsjeense troepen in Novoazovsk aanwezig”, vervolgt Sergei. “Later vertrokken ze naar Marioepol.” Zelf heeft hij niet te klagen over zijn tijd in het leger, klinkt het. “We kregen drie keer per dag te eten, het werd klaargemaakt in de veldkeuken. Er waren geen rantsoenen op het veld. Ook hadden we genoeg wapens bij ons, er was geen tekort.”

Hij werd op 10 september gevangengenomen. “In Izjoem (in het noordoosten van Oekraïne, red.). Ik was in het gezelschap van een vrouw toen de Oekraïners aan de deur klopten om onze paspoorten te controleren. Nu heb ik een paspoort van de volksrepubliek Donetsk, dus ik werd meteen opgepakt.” Izjoem werd in de eerste week van september door de Oekraïense strijdkrachten bevrijd. Zoals in de meeste bevrijde gebieden bleven er Russische militairen in burger achter. Sergei was een van hen, zegt hij. “Ik heb me meteen overgegeven en ben dan naar hier gebracht. Ik heb gebeld met mijn dochter van 11 en met mijn moeder. We hebben niet veel tegen elkaar gezegd. Ik vroeg hen of ze sigaretten en koekjes naar me wilden opsturen want we mogen pakketjes ontvangen. Tot nu toe heb ik niets gekregen.”

Of hij terug naar huis wil, vragen we. “Ja. Maar het risico bestaat dat ik geruild word (voor een Oekraïense gevangene, red.) en opnieuw in militaire dienst moet. En dat wil ik niet. Nooit meer.”

Hij zwijgt. Als we naar zijn leeftijd vragen, blijkt het vandaag zijn verjaardag te zijn. Hij wordt 36. “We gaan het vieren met champagne als ik thuis ben.”

Of hij een stuk chocolade wil, vraagt iemand uit ons groepje. Ze is Oekraïense en absoluut tegen alles wat Russisch is. Maar deze mannen zien er zo verslagen uit dat ze niet anders kan dan medelijden hebben, vertelt ze als het gesprek afgelopen is. Al zal haar stemming later op de dag omslaan. Sergei mag de chocolade overigens niet aannemen van de bewaker. Ook waarschuwt de man de Oekraïense dat de kans groot is dat deze gevangenen opnieuw gaan moorden als ze vrijgelaten worden. “Hier zie je een andere kant van hen, maar vertrouw ze niet. Het zijn en blijven vijandelijke militairen.”

Dimitri reed met zijn ambulance op een antitankmijn en zit nu in de ziekenboeg van het kamp: 'Ik ben dierenarts van opleiding.' Beeld Stanislav Krupar
Dimitri reed met zijn ambulance op een antitankmijn en zit nu in de ziekenboeg van het kamp: 'Ik ben dierenarts van opleiding.'Beeld Stanislav Krupar

In de ziekenboeg verderop in het gebouw ontmoeten we drie krijgsgevangenen, alle drie gewond. De twee mannen op het bed links hebben verbrijzelde armen, verpakt in metalen constructies. We mogen niet met hen spreken omdat er een gerechtelijk onderzoek tegen hen loopt, wegens misdaden waarover ook de bewakers niets mogen zeggen. De derde man zit op zijn knieën op de vloer, de handen op de rug. Wij staan met vijf man tegenover hen, onder wie twee fotografen van elk twee meter, wat behoorlijk intimiderend overkomt.

Het voelt opnieuw ongemakkelijk, alsof we aapjes kijken in de dierentuin. Aapjes die niets in te brengen hebben. Of zoals mijn fixer het wederom treffend verwoordt: “Rusland was altijd de grote beer, de onoverwinnelijke macht. De Russen zagen ons als de ‘kleine Oekraïner’, dom en boers. En plots moeten deze mannen naar Oekraïense bewakers luisteren. Alleen dat is al een zware vernedering voor hen.”

De man op zijn knieën blijkt minder door onze aanwezigheid geïmponeerd dan de vorige twee gevangenen. Hij heet Dimitri en is 43 jaar. Zijn beide voeten zitten in het verband. Gebroken, klinkt het. Daarom zit hij op zijn knieën, hij kan niet staan. Als de bewaker zegt dat hij op het bed mag plaatsnemen, helpen de twee anderen hem omhoog. Ook zijn gehoor is beschadigd.

Tijdens het gesprek vraagt Dimitri verschillende keren of we de vraag willen herhalen omdat hij niet goed hoort. “Ik kom uit Irkoetsk (in het zuiden van Rusland, red.) en heb maar heel kort in het leger gezeten. Ik werd niet gemobiliseerd, op 17 september tekende ik mijn contract bij het leger. Vier dagen later, op 22 september, zat ik al in Oekraïne, niet ver van Charkiv. Ik ben militair verpleegkundige en toen ik op 25 september een gewonde soldaat van het front naar het veldhospitaal bracht, reed ik met de ambulance op een antitankmijn en raakte meteen bewusteloos. Toen ik bij bewustzijn kwam, lag ik in het ziekenhuis. Ik werd gevangengenomen en ben sindsdien hier.”

Waarom hij bij het Russische leger ging, vragen we. “Ik wilde de Oekraïense bevolking helpen, om het zo te zeggen. Ik wilde hen beschermen tegen het fascisme en tegen de fascistische leiders die Oekraïne bezetten en controleren.”

Zijn legercontract was geldig voor vier maanden, vertelt de man. Hij verdiende 120.000 roebels per maand, omgerekend zo’n 1.820 euro. “Voor de oorlog was ik actief als veiligheidsagent.” Hoe het dan kan dat hij als hospik in het leger werd aangenomen, willen we weten. “Ik ben dierenarts van opleiding en heb tien jaar lang in die functie gewerkt. Ik verrichtte kleine operaties, weet hoe ik wonden moet hechten en bloedingen moet stoppen. Al bij al maakte die kennis me geschikt als hospik.” Hij kreeg geen militaire opleiding, zegt hij. “Wellicht omdat ik die als verpleegkundige niet nodig had. Ik kreeg een geweer en vertrok. Hadden ze me naar de infanterie gestuurd, dan was het misschien anders geweest.”

Als hij vrijkomt, hoopt hij andere krijgsgevangenen te helpen, zegt Dimitri. Maar zover is het nog niet. Geen enkele gevangene die we spreken vandaag, weet of en wanneer hij naar huis kan.

Intussen denkt hij anders over Oekraïne dan voorheen, vertelt Dimitri. “Sinds ik hier ben, heb ik nog niets van fascisme gezien. Ik krijg te maken met normale mensen met een normaal leven. Het blijkt dus niet nodig om de bevolking te redden. Dat is een ontgoocheling maar ook een opluchting.”

Gevangenen mogen zoveel bellen als ze willen, maar door de lange rij voor de enige telefoonkamer in het kamp, kunnen ze vaak maar één keer per maand bellen.
 Beeld Stanislav Krupar
Gevangenen mogen zoveel bellen als ze willen, maar door de lange rij voor de enige telefoonkamer in het kamp, kunnen ze vaak maar één keer per maand bellen.Beeld Stanislav Krupar

Wat het woord patriottisme voor hem betekent, vraag ik. Hij moet er even over nadenken. “Patriottisme is liefde voor je vaderland. Voor je thuisland. Niet de liefde voor iets of iemand in dat thuisland, louter voor het land zelf.” Maar hij maakt zich geen illusies. “Ik denk niet dat ik als held word onthaald bij mijn terugkeer. Mijn vrouw ziet me alleszins niet zo. Voor mijn kinderen is dat anders, als vader ben je altijd een beetje een held voor je kinderen, ongeacht wat je doet. Mijn kinderen zijn 8 en 13 jaar oud. Ik heb een paar keer met hen gebeld en ze zijn behoorlijk ongerust. Maar ze redden zich. Eigenlijk zijn ze zelfstandiger en gedisciplineerder geworden tijdens mijn afwezigheid. Mijn oudste zoon voelt zich nu verantwoordelijk voor ons gezin en hij doet dat best goed.”

De eerste grotere groep krijgsgevangenen die we te zien krijgen, zit in de werkplaats. Negen mannen in blauwe overalls met blauwe mutsen zijn aan een tafel in de weer met touwtjes in verschillende kleuren. Die moeten ze vlechten en worden gebruikt als hengsels van de tassen die ze in de ruimte ernaast maken. De meesten kijken ons uitdrukkingsloos aan en zeggen niets. “We werden allemaal gemobiliseerd”, zegt een van hen. De rest knikt en bromt iets in de aard van ‘inderdaad’. Behalve een. Hij tekende een contract, zegt hij.

Ruslan (23) is afkomstig uit de regio Krasnodar, in Noord-Kaukasus. Hij is muzikant en speelt piano, gitaar, viool en drums. “Ik tekende voor een half jaar en was actief als scherpschutter. Tijdens de gevechten rond de stad Loehansk ging het almaar moeilijker. Op zeker moment waren mijn collega’s vertrokken, ik moest wachten tot ze me met de auto zouden ophalen, zeiden ze. Maar de auto kwam niet. Ik besloot dan maar zelf om me terug te trekken. Dat was op 25 september. Plots werd ik omsingeld door Oekraïense troepen. Ik was heel bang en heb me overgegeven. Uiteindelijk viel het allemaal nogal mee, ik kreeg geen geweer tegen mijn hoofd en ik werd niet geslagen.”

De anderen aan tafel zijn tegen hun zin het leger in gegaan, zegt Oleg (54), de oudste van het gezelschap. Hij is zelfstandig ondernemer en komt uit Loehansk, de noordoostelijke regio in Oekraïne die sinds 2014 door de Russen wordt bezet. “De autoriteiten hebben me gewoon van de straat gehaald, ik had niets te zeggen. Als we weigerden, zouden we de gevangenis ingaan, dreigden ze. We werden in bussen gestopt en naar de rekruteringskantoren gebracht. Daarna stuurden ze ons met de bus naar het front, dat was op 23 februari, de dag voor het allemaal begon.

“Velen van ons hebben zich overgegeven tijdens de gevechten rond Charkiv in september. Ook ik. Het was op 11 september, ik stond aan een checkpoint. Het was mijn taak om de brug, de waterpomp en de broodfabriek te bewaken. Toen het Oekraïense leger opdook, heb ik me overgegeven. Ik was ervan overtuigd dat ze me zouden doodschieten, ik kende de verhalen over het Oekraïense leger. Maar ze lieten me in leven.”

Oleg zucht. Ze kijken hier iedere dag tv, zegt hij, en ze volgen het nieuws over de oorlog. Zijn mening over de Russische invasie is niet veranderd: “Ik was vanaf het begin tegen de oorlog. Al woon ik in Loehansk, ik ben nog altijd Oekraïens staatsburger. Het liefst was ik naar Charkiv verhuisd maar mijn beide ouders wonen ook in Loehansk. Ze zijn oud en kunnen niet goed meer voor zichzelf zorgen. Daarom ben ik gebleven. Tot ik werd gemobiliseerd.”

Het probleem is, vervolgt hij, dat hij niet naar Oekraïne kan, want dan vliegt hij voor vijftien jaar de cel in. “Niemand van ons weet wat de toekomst zal brengen. Misschien zitten we hier nog jarenlang, misschien kan ik een brief schrijven aan de president in Kiev en amnestie vragen. Het kan alle kanten opgaan.”

Zodra de gevangenen hun middagmaal verorberd hebben, veren ze op bevel gelijktijdig recht en roepen in koor ‘Dank u voor de lunch’. Beeld Stanislav Krupar
Zodra de gevangenen hun middagmaal verorberd hebben, veren ze op bevel gelijktijdig recht en roepen in koor ‘Dank u voor de lunch’.Beeld Stanislav Krupar

In de kamer ernaast zit een hele bende gevangenen aan lange houten tafels. Een man of dertig, schat ik. Ze vouwen glanzende papieren vellen om tot een handtas. Op de omslagen staat – hoe cynisch – een zonnebloem waaronder de tekst: ‘Geboorteland Oekraïne.’ Wat je ook kunt vertalen in ‘geliefd Oekraïne’, zegt mijn fixer. Hier en daar zie ik wantrouwige blikken. De bijna onderdanige houding van de gevangenen in het andere gebouw is hier niet te bespeuren. Als de anderen uit onze groep een tafel verderop iemand wat vragen willen stellen, zegt een van de gevangenen hardop dat de westerse media hier niets te zoeken hebben en dat we allemaal leugens verspreiden.

Aan de tafel waar wij voor staan, is wel iemand bereid te praten. Dima is 30 maar ziet er met zijn babyface en onschuldige blauwe ogen makkelijk tien jaar jonger uit. Hij werd op 29 september gevangengenomen in Lysytsjansk (in de regio Loehansk, red.). “We reden in een militair voertuig toen we door Oekraïense artillerie werden geraakt. We vlogen uit de wagen, niet iedereen heeft het overleefd. Verderop reed een van onze voertuigen op een mijn. Ook daar kwamen mensen om.”

Hij nam dienst in het leger voor het geld, zegt Dima. “In mijn contract stond dat ik 150.000 roebel (bijna 2.300 euro, red.) per maand kon verdienen. Maar de betalingen waren niet constant, soms gingen er weken voorbij.” Toch zal hij nooit iets slechts zeggen over Rusland, klinkt het beslist. “Vroeger keek ik nooit naar het nieuws. Nu volg ik het wel, via de Oekraïense zenders. Ik begin te beseffen dat er overal wordt gelogen, zowel in Rusland als hier.”

We moeten verder, gebaart de bewaker. De directie wil ons nog veel laten zien. De eetplaats, de houtbewerking, de telefoonkamer. Buiten op het plein waan ik me in een film over de Tweede Wereldoorlog. De gevangenen worden in militaire stijl van de ene plek naar de andere begeleid, gehuld in blauwe en kakikleurige kleding met bijpassende muts. Het is ijzig koud, af en toe valt er een vlok sneeuw. Als de krijgsgevangenen de metalen deur uitstappen om naar de eetplaats te vertrekken voor de lunch, worden ze gefouilleerd vooraleer ze in draf op een rij, handen op de rug, hun weg vervolgen. De bewaker in het hokje bovenop de muur met prikkeldraad roept door een luidspreker dat ze een voor een moeten vertrekken. Zijn nasale stemgeluid, versterkt door de luidspreker, galmt over de binnenplaats.

In de eetzaal is het niet veel warmer dan buiten. Als je spreekt, verschijnen er wolkjes in de lucht. De gevangenen halen hun maaltijd op – soep met aardappelen, een stukje vlees en een salade – en zetten zich aan tafel waar zwijgend wordt gegeten. Er zijn heel wat oudere mannen bij, valt me op. Wij staren naar hen, zij staren niet terug. De meesten hebben hun ogen naar de grond gericht. Is het uit schaamte, vraag ik de bewaker. “En uit onwil”, zegt hij.

Toch is ook hier een klein aantal mannen bereid om ons te woord te staan. Aan tafel ontmoeten we Konstantin* (31), een lange magere man. Zijn blik is niet leeg of afwezig zoals die van de meeste gevangenen, hij kijkt ons recht aan met een opmerkzame blik. Konstantin komt uit het verre oosten van Rusland. Door een bloedtransfusie kreeg hij hepatitis en leukose, zegt hij, en omdat die gegevens in zijn medische affiche bewaard bleven, keurde het leger hem in het begin van de oorlog af. “Ik ging er niet mee akkoord, ik was enorm nieuwsgierig naar wat er in Oekraïne gebeurde. Poetin sprak over de speciale operatie, en dat we de tragedie van 22 juni 1941 niet opnieuw mochten toestaan (de dag waarop de Duitsers onder de codenaam Barbarossa de Sovjet-Unie aanvielen, red.).

Gevangenen vouwen glanzende papieren vellen om tot een handtas. Op de omslagen staat een zonnebloem waaronder de tekst: ‘Geboorteland Oekraïne’, ook te vertalen als ‘Geliefd Oekraïne’. Beeld Stanislav Krupar
Gevangenen vouwen glanzende papieren vellen om tot een handtas. Op de omslagen staat een zonnebloem waaronder de tekst: ‘Geboorteland Oekraïne’, ook te vertalen als ‘Geliefd Oekraïne’.Beeld Stanislav Krupar

“Ik wilde de republieken Loehansk en Donetsk redden van een Oekraïense invasie, ik wilde actie. Daarom heb ik me aangemeld bij de Wagnergroep (een Russische paramilitaire organisatie, red.). Bij Wagner stellen ze minder eisen over je medische achtergrond, ik had het algauw voor elkaar.” Na een training van twee weken werd Konstantin naar eigen zeggen naar het front gestuurd. “Ik zat in de stormbrigade, wat betekende dat we telkens moesten oprukken, richting de vijandelijke loopgraven. Op zeker moment gaf mijn commandant het bevel dat ik langs de linkerzijde moest voortgaan, hij zou me dekken. Al rennend werd ik neergeschoten. De eerste kogel raakte een deel van mijn long, de tweede kwam in mijn zij terecht. Ik kon bijna niet ademen en viel neer. Dat was in Bachmoet. Op 21 oktober werd ik gevangengenomen.”

Zijn mening over het Westen is niet veranderd door zijn gevangenschap, zegt Konstantin. “Het Westen gebruikt Oekraïne voor zijn eigen agenda, ongeacht hoeveel doden er vallen. De westerse belangen staan loodrecht tegenover de onze en Oekraïne is daar de dupe van. De VS en Europa geven bitter weinig om mensenlevens.”

Zodra de gevangenen hun middagmaal verorberd hebben, veren ze op bevel gelijktijdig recht en roepen in koor ‘Dank u voor de lunch’, waarna ze in rij de zaal verlaten. Wij kunnen intussen naar de telefoonkamer, stelt de bewaker voor. Gevangenen mogen met hun familie of vrienden bellen zoveel ze willen, maar meestal staat er een lange rij voor de enige telefoonkamer die het kamp rijk is, dus komt het er in de praktijk op neer dat ze eens per maand bellen. Elke gevangene krijgt vijftien minuten, met de waarschuwing dat hij geen enkel detail mag prijsgeven over de bewakers, de locatie, de apparatuur in het kamp of andere details. Doet hij dat wel, dan wordt het gesprek onmiddellijk afgebroken. Er is altijd een bewaker aanwezig.

Als Aleksei binnenstapt om met zijn vrouw Svetlana in Loehansk te bellen, horen we hoe ze begint te huilen zodra ze zijn stem hoort. De telefoon staat op speaker, er is geen sprake van enige privacy. Hij stelt haar gerust, zegt dat ze de verhalen over marteling van Russische krijgsgevangenen niet moet geloven. Het gesprek kabbelt verder over tandpasta en warme sokken die hij nodig heeft en of ze die per post kan opsturen. De postpakketten komen aan op een ander adres en worden vervolgens naar het kamp gebracht.

Niet huilen, herhaalt Aleksei tegen zijn vrouw. “Ik draag onze trouwring, vergeet dat niet. En je weet wat ze (de Russen, red.) gedaan hebben. Ze hebben ons in een bus gestopt en naar het front gebracht. Als ik ooit word omgeruild, dan moeten we verhuizen. Ergens naar een klein dorp waar ze me niet kunnen vinden. Zo niet, dan moet ik opnieuw het leger in.”

Dat ze van hem houdt, zegt Svetlana. “Ik ook van jou”, antwoordt Aleksei. “Maak je geen zorgen. Ik ben niet dood. Ooit kom ik terug. Geef de kinderen een kus van me.”

Gevangenen houden zich in de werkplaats onledig met het hakken van hout. Beeld Stanislav Krupar
Gevangenen houden zich in de werkplaats onledig met het hakken van hout.Beeld Stanislav Krupar

De bewaker met de rode tressen op zijn groene uniform – hij kan zo uit een Russische film zijn weggewandeld – zit er zonder verpinken naast. Als de vijftien minuten om zijn, komt de volgende gevangene binnen, verlangend naar een paar woorden van vrouw, moeder of kinderen.

Tegen drie uur ’s middags is ons bezoek voorbij. Dat de krijgsgevangenen niets geleerd hebben, besluit de Russische fotografe die al jaren in Oekraïne woont. Ze zag geen enkel berouw in hun ogen, niemand zei ‘sorry’ en niemand toonde enig schuldgevoel. “Ze zijn zich niet eens bewust van wat ze hebben gedaan.”

Klopt niet, reageert mijn fixer. Hij had het vandaag soms moeilijk om de verhalen van de Russen te aanhoren en wilde verschillende keren ofwel rechtsomkeer maken ofwel de gevangenen op hun gezicht slaan. “Maar sommigen voelden zich wél schuldig. De militair verpleegkundige met de gebroken voeten bijvoorbeeld. Ik zag het in zijn ogen. En al haat ik de Russen, ik heb er vandaag gezien die anders zijn. Menselijk. Het zijn nog steeds baarlijke duivels. Op een paar na. Dat had ik niet verwacht.”

*De volledige naam van de gevangenen is bekend bij de redactie. Om veiligheidsredenen hebben we hun achternamen weggelaten.

*Konstantin is een schuilnaam. Zijn echte naam is bekend bij de redactie.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234