ColumnHind Fraihi
Ik heb een fout vriendje want naar men zegt, zijn wij een gemengd koppel
Hind Fraihi schrijft voor De Tijd en Ons Erfdeel. In oktober verschijnt haar essay Vooruitopia, haar column leest u hier de hele week.
Hoezee cliché. Hier komt er een: de zomer, dat is liefde. Hoogseizoen van geflirt, ontluikende liefdes en trouwerijen op dor gras. Zomerfeestelijk klopt het hart, en dat van sommigen tikt nog net iets sneller om het jawoord te geven in het buitenland, terug bij de wortels. In het konijnenhol. Menig feest van Marokkaanse Belg die huwt met iemand van de heimat heb ik bijgewoond over de plas. Vroeger was het zelfs kiezen tussen twee feesten op één avond. Al een geluk dat die feesten zo lang duren. Zalig zomers is me dat, trop de luxe sans trop d’argent.
Maar dit jaar bleef mijn feestagenda van Tanger blanco, want er was in de verre verte geen trouwuitnodiging te bespeuren. Nu, dat kan aan mij liggen of aan de statistieken. Het is onderhand zo dat mensen uit de Marokkaanse gemeenschap steeds minder trouwen met een partner uit hun land van herkomst. Importhuwelijken zijn dus op hun retour. Terzijde: de beleidsmatige term doet vermoeden dat mensen handelswaar zijn waarop douanetaksen gelden. Terzijde-terzijde: importbruidje, is dat met of zonder btw?
Soort zoekt soort
Wat wel meer in trek is, dat zijn de verbintenissen tussen mensen uit dezelfde gemeenschap. Mathematisch is dat niet-Belg plus niet-Belg. Ofte soort zoekt soort, een vuistregel die in de liefde tot de opperste graad wordt beoefend. En ook tegelijk stijgt het aantal gemengde huwelijken tussen een partner uit de migrantengeneratie en een iemand die niet tot die groep behoort. Concreet behoren tot de laatste categorie mijn man en ik. Wit is hij tot achter zijn (grote) oren, als kind van hogere middenklassers blijft hij zelf trappelend een middenklasser. En zover ik zeker weet is hij hetero. Slotsom? In de minderheidsbarometer buist hij flagrant.
En hij doet mij zakken. Ik, dochter van migranten, van gepensioneerde werklozen, opgegroeid in een sociale wijk. Naar men soms verwacht zou ik een islamitische achtergrond hebben. En, én vrouw ben ik zonder meer bovenop. Ik ben een schitterende leerling, de barometer barst van achterstand. Maar ik heb een fout vriendje want naar men zegt, zijn wij een gemengd koppel. Dat levert in sommige kringen (black & brown) bittere hoon op. Hij zou mij overmeesteren – het is kolonialisme tussen de lakens. In andere kringen (wit) zijn we snoezig. Mijn man redt mij van mijn ‘inferieure’ cultuur. Aha, zo. Caritas als smeermiddel voor een relatie. In nog andere kringen (wit-wit) zien ze mij als een gevaar voor de ‘puurheid’ van de witte cultuur.
Het is op flessen getrokken maar ik sta paf van zoveel mengvormen van visies op gemengde relaties. En dan is er nog de kijk van mijn trawanten in Marokko. Bij door verfransing doordrongen kleinburgerlijken uit het midzuiden scoor ik goed op de barometer der begeerde meerderheid. Ah, un Belge! Maar doorgaans slagen noorderlingen er altijd in om mij te verwarren: ‘Belgiki, ocharme.’ Hij of ik? Het is me nooit duidelijk.
Een ding weet ik vast, mensen zijn geen import en relaties zijn nooit en altijd gemengd. We zijn wie we zijn, voor geen gat te vangen, alleen voor het rijk geschakelde kleurenpalet dat liefde heet. Hoezee cliché.