InterviewHelmut Lotti
‘Ik droeg schoenen van de Shoekonfex, het ondergoed van mijn kozijn, en ons toilet was een plank met een gat in’
Wat als je met een achterstand aan het leven begint? Hoe krijg je die ongelijkheid afgeschud? En welke littekens blijven een leven lang schrijnen? Wij zochten de antwoorden bij working class heroes, arbeiderskinderen die zich met talent en geluk op de sociale ladder hebben opgewerkt, maar onherroepelijk gevormd zijn door het milieu waarin ze zijn opgegroeid. Helaas zijn zij de uitzonderingen: de kloof tussen arm en rijk wordt groter, één op de zeven kinderen groeit in armoede op, working class heroes worden steeds zeldzamer.
Helmut Lotti (50) woont in Heyd, één van de mooiste dorpjes van de Ardennen, maar hij groeide op in de jaren 70 en 80 in de Heilig-Hartwijk in Sint-Amandsberg, een echte Gentse volksbuurt.
Welke betekenis heeft die wijk voor jou?
Lotti: “Alleen al deze vraag... (krijgt het moeilijk) Ik ben op straat opgegroeid, ik was altijd buiten. Een jaar of vijf geleden ben ik er gaan rondwandelen: ik herkende amper nog iets. Het grote grasveld waar we de hele zomer voetbalden, met onze jassen als doelpalen, was een parking. Het leek alsof mijn hele jeugd was weggevaagd. Ik was volledig van de kaart, omdat ik besefte dat niets blijft. Weet je, ik ben al vijftien keer verhuisd en heb al afscheid genomen van drie vrouwen en evenveel families: dan komt zo’n besef hard binnen.”
Het was een warme buurt, stel ik me voor.
“De mensen leefden buiten, omdat ze wel naar buiten moesten om meer ruimte te hebben. Daarom mag je niet te snel oordelen over mensen die vastzitten in een klein appartementje tijdens de lockdown en toch massaal de buitenlucht opzoeken.
“We zaten dikwijls aan de kantine van de sportterreinen, waar iedereen zijn eerste pintjes dronk, of in mijn geval: een tangootje. Daar was ook zwemclub Racso, opgericht door mijn leraar Oscar Reynebeau. Een heel lieve man, die veel voor mij heeft betekend. Omdat mijn moeder heel vroeg begon te werken, ving hij me ’s morgens voor school op. Hij gaf me warme chocomelk en ik mocht er strips lezen. Hij heeft me mijn veters leren knopen, op het bankje van de speelplaats, net naast de esdoorn. Je weet wel: zo’n boom waarvan de helikoptertjes al draaiend naar beneden dwarrelen. (krijgt opnieuw tranen in de ogen) Die man heeft veel gedaan voor kinderen in moeilijke situaties.
“Ik won ooit de prijs voor uitmuntendheid en kreeg van hem het boek Antonella en de wenskaart, over een kind dat in armoede opgroeide. Pas toen ik het boek vijf jaar geleden doorbladerde, begreep ik dat het over mij ging en dat hij me op deze manier moed wilde inspreken. Mijn vader was net thuis weggegaan, en tijdens die ochtenden praatte ik veel over wat er was gebeurd. Het onnozelste is dat ik dit jaar een esdoorn in mijn tuin heb geplant: hij heet Oscar.”
Mooi.
“Oscar is enkele jaren geleden gestorven. Er was niemand die die mens niet graag zag. Naast Oscar staat een moeraseik, die Elvis heet: hij is the king of the garden.
“Oscar was voor mij een warme grootvaderfiguur, samen met onderpastoor Vervaet. Zijn preken waren heel menselijk, doordrongen van een scoutsgevoel. Als mijn twee broers en ik bij hem ‘Driekoningen’ gingen zingen, gaf hij ons altijd 20 frank – een gigantisch bedrag! Ik mocht van hem ook voorlezen in de kerk en liet mijn stem dan galmen. Dat heb ik van hem geleerd, en dat vond hij geweldig. Het zijn warme herinneringen: ik heb de gave veel negativiteit uit te vlakken en alleen de goede dingen te onthouden.”
Jouw moeder was een bijzondere vrouw, is me verteld.
“Ze klopte lange dagen. In haar R4’tje bracht ze soep rond, in de zomer kwam daar ijs bij. Maar ze deed dat graag, en de mensen zagen haar graag komen. Nic Balthazar zei me dat hij bij haar ijsjes kocht omdat de bovenste twee knoopjes van haar decolleté altijd openstonden. Dat deed ze bewust: mijn moeder was een mooie vrouw. Ze had een warme uitstraling en oogjes die fonkelden – de deugnieterij droop ervan af. Ze heeft zwaar geleefd en had veel aanbidders. ‘Fretten, poepen, chachacha’, zoals ze het zo plastisch in het Gents zeggen. (lacht) Ze werkte keihard, maar was ook in staat om stoom af te laten – anders was ze een ongelukkige vrouw geweest. Daarnaast is ze er ook in geslaagd om ons in het gareel te houden.”
Zij stond er alleen voor.
“Mijn vader is weggegaan toen ik zes was. Maar al snel kwam Lucas, mijn stiefvader. Hij heeft ons opgevoed alsof we zijn eigen kinderen waren, maar ook tussen hem en mijn moeder is het fout gelopen. Mijn moeder toonde te weinig engagement in hun relatie, hij was serieuzer dan zij. Ik vond dat heel spijtig: ik zeg nog altijd pa tegen hem. Mijn brede kennis heb ik van hem. Zo maakten we samen modelbouwtanks en -jeeps, terwijl hij me vertelde over de oorlog. Mijn moeder voelde zich vaak schuldig omdat ze te weinig tijd had voor ons, want alleen op zondag werkte ze niet. Dan gingen we naar de mis, daarna zwemmen of naar een speeltuin, en vervolgens op café. Maar ze was ook streng: wij moesten ons best doen op school.”
Om die sociale ladder op te geraken?
“Ja, wij moesten een diploma halen. Ze dreigde ermee om me niet mee op fietsreis te laten gaan naar Alpe d’Huez, omdat ik een zware buis had voor aardrijkskunde, terwijl ik ervan droomde om professioneel renner te worden. Mijn lerares vond dat ze te streng was, maar mijn moeder zei: ‘Dat is het enige dat helpt, het is een eigenwijs manneke.’ (lacht) Uiteindelijk haalde ik met gemak mijn punten.
“In het begin van mijn carrière geraakte ik in de problemen omdat ik zo’n flapuit was. Ik deed neerbuigend over mijn collega’s, wat leuk was voor de pers maar nefast voor mijn carrière: na anderhalf jaar kwamen er geen boekingen meer, niemand wilde iets met die arrogante dwaas te maken hebben. Mijn moeder is ook zo: heel cassant. Ook mijn vader was een speciale man, met gitzwarte humor – hij stamt uit een familie van artiesten en paragnosten.”
Wanneer besefte je dat anderen het beter hadden?
“Op school, met de mannen met hun Millet-jassen en Docksides. Wij kochten onze schoenen in de Shoekonfex en ik droeg het ondergoed van mijn kozijn af. Wij hadden ook geen badkamer en wasten ons in de keuken. Het toilet was een plank met een gat in, op het koertje. Ons huis was een krot, omdat mijn moeder andere prioriteiten had: ze was heel hedonistisch en vond plezier in het leven belangrijker. En elke dag kwam er deftig eten op tafel. Ik vond haar instelling wel knap: wij mochten ook alles doen wat we wilden.
“Elk kind heeft recht op plezier, zeggen ze bij Unicef. Maar gingen we over de schreef, dan kregen we een draai om onze oren of zette ze haar lange nagels in mijn biceps. En in de zomer reden we met ons R4’tje naar Spanje waar we twee weken verbleven in het hotel van een tante. Gratis, vermoed ik, maar we hadden er de tijd van ons leven.”
Was je beschaamd dat je het thuis minder breed had?
“Ik weet nog dat mijn maat, met wie ik ging fietsen, dringend naar de wc moest en vroeg of hij bij ons kon gaan. ‘Het toilet is kapot, ze zijn eraan aan het werken’, zei ik. Ik schaamde me dood.”
In de schaamte herken je de armoede.
“Omdat het verdoken armoede is. Mensen willen niet dat de wereld ziet dat ze moeilijkheden hebben. Daarom is het zo moeilijk om hen te helpen, en is ook het Kinderarmoedefonds opgericht.”
Wat deed jij om het te verbergen?
“Geen mensen bij mij thuis uitnodigen. En ik probeerde me te onderscheiden door te zingen. Ik wist dat ik een bijzonder talent had nadat ik in de muziekles iets had gezongen en iedereen me was blijven aanstaren. Ik vond dat normaal: mijn vader was een zanger, en ook mijn broers kunnen goed zingen. Vanaf dat moment probeerde ik nog meer mijn goede kanten in de verf te zetten: het maakte me graag gezien.”
ELKE WEEK DE LOTTO
Stel dat je niet over dat talent had beschikt?
“Dan was ik postbode geworden, omdat ik dan kon fietsen. Of metselaar. Ik had nooit binnen kunnen zitten: ik was een straatloper, en eigenlijk ben ik dat gebleven. Ik weet dat ik heel veel geluk heb gehad in mijn leven. Talent maakt maar 25 procent uit van mijn carrière, de rest komt van de goodwill van het publiek, en van visie en marketing.
“Was ik mijn manager Piet Roelen niet tegengekomen, wiens advies ik blindelings volg, dan was ik waarschijnlijk een local hero gebleven.”
Wat deed het met je toen met de ‘Classics’ plots het geld met bakken uit de lucht viel?
“Het was alsof ik in een parallelle wereld terechtkwam: ik woonde nog in een huurhuis in Beringen. Het was totale euforie, alsof ik elke week de Lotto won. Maar dat ik plots zoveel geld had, vond ik ronduit gênant.”
Je voelde je schuldig.
“Ja, maar ik vond daar oplossingen voor: ik wilde zoveel mogelijk delen. Dat is niet zo moeilijk als je in relatieve armoede bent opgegroeid: ik deelde vroeger alles met mijn broers, solidariteit zit er bij ons ingebakken. Ik reis ook als goodwillambassadeur van Unicef de wereld rond. Al vind ik dat er meer aandacht moet gaan naar armoede in eigen land. Wij hadden niet veel, maar er waren jongens in onze wijk die niets hadden. Als we gingen zwemmen, zag je dat ze al dagen met dezelfde kleren rondliepen. Wij hebben nooit honger gehad, ook al omdat mijn moeder zich liever dood werkte dan te schooien.”
Je bent heel gul, je laat mensen in jouw huizen wonen.
“Mijn ouders wonen gratis, dat lijkt me normaal. ‘Wie genoeg heeft, is rijk’, is mijn devies. Mijn moeder zei altijd: ‘Ik kan mezelf niet verloochenen voor een hoop stenen’, en ik ben ook zo: ik vind het belangrijker dat mijn dochter in een mooi huis woont, dan ikzelf. Het is erg, maar het is zo.”
Is dat erg?
“Ik moet af en toe tegen mezelf beschermd worden, zowel in mijn uitspraken als met mijn bankrekening. Maar voor alle duidelijkheid: zo rijk ben ik niet. Ik ben een middenstander die dankzij zijn manager en zijn publiek goed geboerd heeft. Ik heb op financieel vlak ook dingen gedaan die niet zo slim waren, maar dat komt omdat geld nooit een prioriteit is geweest. Ik ben niet alleen materieel gul: mijn vrienden en familie zijn altijd welkom bij mij.”
‘Armoe blijft aan je kleven’, zing je in het lied ‘Armoe’.
“Misschien onbewust, door alle mensen die in de shit zaten eruit te willen halen.
“Mijn kern is nooit veranderd. De dag dat mijn vader vertrok, heeft hij gezegd: ‘Het heeft niets met jou te maken, ik ga je ook proberen te blijven zien.’ Ik heb daarna twee weken aan één stuk gehuild, maar mijn ouders hebben mij wel het gevoel gegeven dat ze me graag zagen. Ik heb daardoor altijd mijn eigenwaarde weten te behouden. Die hing niet af van Docksides of een Millet-vest.”
Heb je je ooit minderwaardig gevoeld?
“Nee, financieel waren wij beperkt, maar als kind besef je dat niet echt. Ik ben wel gepest geweest op school, omdat ik klein was en lang haar had – en ik zal ook wel een rare geweest zijn. Het was zo erg dat ik er zware maagklachten van kreeg. Maar dan ben ik bij de wielertoeristen gegaan, en daar voelde ik me meteen thuis. Ik zat daar tussen oudere mensen: voor hen was ik dat schattig jongetje op zijn veel te grote fiets die door zijn vader in mekaar was gevezen.
“Ik heb wel lang het gevoel gehad dat ik niets bijbracht. Maar toen ik met de ‘Classics’ begon, bedankte een 86-jarige vrouw in de Elisabethzaal me dat ze zich een uur lang terug 16 had gevoeld. Het is bijzonder als je die gevoelige snaar kunt raken bij mensen. Ik had het moeten weten: als kind al haalde ik troost uit Elvis. Als ik verdriet had, gaf hij me het gevoel: ik heb dat ook, je bent niet alleen.”
Zoek je het volkse nog op?
“Wij gingen veel op café, op mijn 14de stond ik al te stootbiljarten, maar daardoor heb ik te veel zatlapperij gezien. Het is één van de redenen waarom ik uit Gent vertrokken ben: ik wilde loskomen van mijn sociaal milieu. Het was niet De helaasheid der dingen, maar het ging er wel naartoe. Ik vond me daar te degelijk voor. Die eigenschap heb ik van mijn oma, één van de liefste mensen die ik ooit ben tegengekomen. Ze stamde uit een bourgeoisfamilie en had een aangeboren schaamte, die ik ook heb: ik zal na een voetbalmatch nooit met de mannen in de douche duiken.
“Ik heb aan mijn jeugd een onbewuste aversie overgehouden tegen mensen die lijden aan fysiek en psychisch exhibitionisme. Daardoor heb ik een haat-liefdeverhouding met mijn buurt, al van toen ik een puber was. Al zit er nog veel Sint-Amandsberg in mij.”
Bij je eerste successen, begin jaren 90, werd je niet graag een volksjongen genoemd.
“Je kon er niet méér als een volksjongen uitzien dan ik toen. Met mijn ridicule pakskes hoopte ik vooral artistiek over te komen. Maar ik schaam me daar niet voor. Ik vind het aandoenlijk.”
Wilde je per se graag gezien worden?
“Wil niet iedereen dat? Ik probeer in dit leven zo goed mogelijk te doen, en respect te hebben voor alles en iedereen. Ik geloof echt dat 80 procent van de mensen het goed bedoelt.”
Van wie heb je die waarden meegekregen?
“Misschien wel van onderpastoor Vervaet en zijn preken. (blijft stil) Het is raar dat ik weer bij Vervaet terechtkom.”
Je lijkt in het reine met jezelf.
“Die muzikale zijstap van enkele jaren geleden heeft van mij een beter mens gemaakt, maar ook mijn carrière een knauw gegeven waarvan ik hoop ooit commercieel te herstellen. Ik heb misschien wel te weinig genoten van alles. Omdat ik altijd een goede show wilde neerzetten, heb ik het nooit laten slabakken. Misschien had ik wat zotter mogen doen, maar dat is niet waar ik het meeste plezier uit haal. Mijn appartementen in Knokke ga ik verkopen – ook auto's vind ik niet belangrijk – maar mijn koersfiets is heilig: als kind was dat mijn vlucht uit de realiteit. Daarom wil ik niet dat er iemand op rijdt. Enkele jaren geleden ben ik de Mont Ventoux afgereden, wenend van geluk. Ik voelde mij weer veertien.
“Telkens als er thuis ruzie was, trok ik met mijn fiets richting Vlaamse Ardennen. Mijn moeder en ik hebben hetzelfde karakter, en dat botste. Ik zei het haar botweg als ze verdikt was of te veel had gedronken – ik wilde dat mijn moeder de Heilige Maagd was. Daarom zag ik mijn grootmoeder ook zo graag: als ik er ging logeren en bang was in het donker, ging zij met een kaarsje voor op de trap, terwijl ze ‘Ave, Ave, Ave Maria’ uit ‘Te Lourdes op de bergen’ zong. En wat is nu het mooiste sinds ik in Heyd woon? Dat elk uur de klokken dat wijsje slaan. En elke keer denk ik aan mijn oma. Het leven kan niet beter zijn.”
© Humo