Maandag 20/03/2023

Peter Van Den Begin

"Ik ben eigenlijk wel aangenaam in de omgang"

Peter Van Den Begin zit goed in zijn vel, én in zijn spel Beeld Karmen Ayvazyan
Peter Van Den Begin zit goed in zijn vel, én in zijn spelBeeld Karmen Ayvazyan

Hij heeft het graafste beroep ter wereld, vindt hij. Zonder spelen zou hij niet kunnen leven, en dat mag u letterlijk nemen. Sinds zijn vierde weet hij: ik word acteur. Met dank aan zijn vader die hem de passie voor het vak bijbracht. Met dank ook aan zijn eigen intuïtie, volharding en bescheidenheid.

Kris Kuppens

De man zit goed in zijn vel, én in zijn spel. Zijn verwezenlijkingen in één jaar tijd op een rij: een koning op een keerpunt in King of the Belgians, een stand-upcomedian met een burn-out in Everybody Happy, een zerotolerancepolitiecommissaris met politieke ambities in Dode hoek én straks kunt u dat grote lijf en die karakterkop weer aan het werk zien in het theater. Wanneer hij Richard The Third, “Risjaar Drei” zoals Van Den Begin het sappig uitspreekt, speelt. Welkom in de wonderlijke wereld van een rasacteur met veel ambitie en weinig kapsones.

Eén keer in zijn leven heeft hij gesolliciteerd. Eén keer in héél zijn leven, op het kortstondige idee na dat hij ski­leraar wilde worden, heeft hij getwijfeld aan het acteurschap. “Ik haatte turnen. Over de bok springen, tijgersprong: ik had er schrik van en verstopte me liever. Op een dag was de turnjuf ziek en haar vervangster gaf ritmisch turnen. Heel de klas vond het verschrikkelijk, maar ik niet. Ik heb getwijfeld om ballet te doen, maar de gedachte dat ik toneelspelen daarmee op de helling zette, hield me tegen.

“Later, op mijn zeventiende, zag ik Anne Teresa De Keersmaeker aan het werk op het theaterfestival in Avignon. En Pina Bausch. Ik was zwaar onder de indruk. Ik heb een sollicitatiebrief naar De Keersmaeker geschreven en jaren later heeft ze me gevraagd. Maar ineens was dat besef er: nee, ik mag dat niet doen. Ik dans graag, maar ik moet spelen.”

De acteur die al dertig jaar speelt, doet dat zonder diploma. “Mijn eerste jaar aan Studio Teirlinck was ik gebuisd. Mijn Antwerps accent was niet weg te werken op een jaar.” Hij lacht, want ook nu nog drukt deze Antwerpenaar zich het beste uit in het Antwerps. “Ik heb mijn jaar opnieuw gedaan en ben mijn tweede jaar begonnen, maar heb het niet afgemaakt.” Hij was nochtans in goed gezelschap: Koen De Bouw, Michael Pas, Filip Peeters, Stef Bos – “het was een mannenjaar” – én Ingeborg. Ze zaten er allemaal, toen, en ze houden ook nu nog contact.

“Het was een heftige beslissing om te stoppen met de opleiding, maar achteraf bleek het de juiste.” Heel lang heeft hij er niet over moeten nadenken. Zowel in die beginperiode als later in zijn carrière zal intuïtie een grote rol spelen.

“Dirk Tanghe vroeg me om mee te spelen in het theaterstuk De getemde feeks. Ik was onder de indruk van zijn werk: groots opgezet, veel volk op scène. Ik heb geen moment getwijfeld en ‘ja’ gezegd. Netjes toelating aan de directeur van de Studio gevraagd, en beginnen repeteren. Ik dacht dat ik het zou kunnen combineren. Niet dus. Op het einde van het tweede jaar moesten wij klassikaal figureren in de toenmalige KNS (nu Het Paleis, red.). Ik kon niet meedoen, wou ook niet omdat we een andere afspraak hadden gemaakt. Ik heb dat toen netjes uitgelegd in een brief aan de school. Het antwoord was duidelijk: ik moest niet meer terugkomen. Ineens was de keuze gemaakt.”

Zijn rol trok de aandacht van Luk Perceval, in die dagen de regisseur van De Blauwe Maandag Compagnie, het gezelschap met toppers zoals Chris Lomme en Jan Decleir. “In mijn jeugd keek ik naar Het zwaard van Ardoewaan en naar Keromar. Zij waren mijn jeugdhelden.” Hij zegt het nog steeds met een stem vol bewondering. Het feit dat hij als jongeman naast hen kon spelen, ziet hij als zijn grootste leerschool.

“Perceval zocht iemand om mee te doen in De meeuw van Tsjechov. Ik dacht: in het derde bedrijf komt er zo’n gast wat pruimen brengen, dat zal ik mogen doen. Wist ik veel dat hij me de dragende rol van de jonge schrijver zou geven. Het is een intense rol die vaak aan iets oudere spelers wordt gegeven omdat er veel gelaagdheid in zit, die je vaak als jongeman nog niet hebt. Ik had er geweldig veel goesting in, maar ik was soms de weg kwijt. Perceval heeft me geleerd om elke dag voor de volle honderd procent te repeteren. Want als je dat niet doet, dan kun je beter niet repeteren.

“Ik heb dan wel mijn school niet afgemaakt, ik heb nog steeds het gevoel dat ik in die jaren, met die prachtige acteurs en regisseurs, het spelen in de praktijk geleerd heb. Met vallen en opstaan, intens repeteren en vooral doen: spelen, spelen, spelen.”

Papa’s droom

Een zeker bestaan ging hij niet tegemoet, maar als twintigjarige was hij daar niet mee bezig. Hij kreeg de volle steun van zijn ouders, die hun enige zoon aanspoorden om zelf zijn beslissingen te nemen.

“Er zijn natuurlijk periodes geweest dat ik geen werk had. Dan dopte ik, of verkocht jeansbroeken in een winkeltje. Ik bleef vooral bewust en op mijn gevoel kiezen. Als ik het gevoel had dat een rol me niet zou liggen, dan verkocht ik liever jeansbroeken.

“Het had anders kunnen lopen. Ik had Marcske uit F.C. De Kampioenen kunnen zijn. Toen de reeks startte, ben ik gevraagd voor een vaste rol. Met alle respect voor de mensen die er wel voor gekozen hebben, maar ik maakte de afweging: wil ik dit echt? Alsof het besef er toen al was: als je dit nu doet, en het heeft succes, dan zou het wel eens kunnen dat je heel lang hetzelfde gaat doen.”

Marcske is hij niet geworden. Volbloedacteur des te meer. Het lijkt alsof er nooit iets anders heeft bestaan in het leven van Peter Van Den Begin. Zijn ouders waren kleine zelfstandigen; ze hadden een bloemenzaak. Maar eigenlijk groeide de kleine Peter op in het variététheater Oud België – hij maakte samen met Stany Crets niet toevallig de gelijknamige reeks – waar zijn vader met veel goesting en passie amateurgezelschappen regisseerde en zelf speelde.

“Ik zie hem nog kransen steken voor begrafenissen, op een ladder, ’s nachts, want die moesten tegen de volgende ochtend af. En ondertussen studeerde hij teksten in. Elke week iets anders. Ik voelde hoe graag hij op de bühne stond, en samen met anderen speelde. Ik denk dat mijn vader dát het liefste deed. Het was zijn droom.

“Als klein manneke speelde ik de voorstellingen van mij vader na. In de gang in Oud België. Soms met een vriendinnetje, meestal alleen. Als enig kind speelde ik vaak op m’n eentje. Ik kon perfect onder de tafel kruipen en twee uur zoet zijn in mijn eigen wereld.

“Ik merk dat mijn kinderen (Van Den Begin heeft twee dochters van 8 en 11 jaar, KK) het ook kunnen: verdwijnen in hun fantasiewereld. Zij kunnen echt ‘klasje spelen’ alsof er een hele rij staat en zeggen: ‘Kom, sluit eens aan... en dan doen ze een hele tocht met die klas...”

Peter Van Den Begin: 'Ik merk dat mijn kinderen (Van Den Begin heeft twee dochters van 8 en 11 jaar, KK) het ook kunnen: verdwijnen in hun fantasiewereld' Beeld Karmen Ayvazyan
Peter Van Den Begin: 'Ik merk dat mijn kinderen (Van Den Begin heeft twee dochters van 8 en 11 jaar, KK) het ook kunnen: verdwijnen in hun fantasiewereld'Beeld Karmen Ayvazyan

Spelen slorpte hem op als kleine jongen en dat doet het nog steeds. “De realiteit vervaagt en alles wat ik zie, op straat, mensen, de kleur van de zon, betrek ik dan op de film of het toneelstuk waarmee ik op dat moment bezig ben. Je kijkt eigenlijk naar de realiteit alsof het ook een scène is. Dat overkomt me. Ik kan er weinig aan doen. Het mildert wel. Vroeger verloor ik mezelf: dan ging ik naar het toilet en was zo bezig met mijn rol en de tekst en hoe ik de dingen ging aanpakken, dat ik niet doorhad dat de tijd voorbijging. Een uur later kwam ik er dan af. Ik heb ondervonden dat het niet altijd productief is. Soms is het te veel. Ik besef nu dat ik ook een leven naast spelen heb.

“Als je zes weken met een rondreizend circus door Bulgarije bent getrokken terwijl je door iedereen aangesproken werd met sire, koning of uwe majesteit, dan is het even wennen als je thuiskomt. Gelukkig zijn mijn kinderen er dan om me terug naar de realiteit te halen: meer dan één opgetrokken wenkbrauw hebben ze daarvoor niet nodig.”

Door de opnames van King of the Belgians kwam Peter Van Den Begin voor het eerst op plekken waar zijn vader de laatste dagen van zijn leven doorbracht. De man die hem de passie voor het spelen bijbracht, stierf toen Peter drieëntwintig was. “Op vakantie in Bulgarije is hij ziek geworden, waarschijnlijk een trombose gekregen, we weten het niet, en plots overleden. Van de ene op de andere dag. Ik had het niet zien aankomen. Mijn moeder en hij gingen er al een paar jaar op vakantie en telkens kwam hij terug met verhalen over de natuur, de mensen en de hotels. Als jonge kerel begreep ik niet wat ze daar gingen zoeken.

“En ineens was ik er zelf, zo veel jaren later. Het gaf me een fijn, zacht gevoel: alsof hij er rondhing. Ik ben geen spirituele mens, maar toch voelde ik een of andere aanwezigheid. Ik heb veel gedanst in Bulgarije, met mijn vader in het achterhoofd en het besef dat ik het leven ten volle moet vieren.”

De bloemenzaak van zijn ouders is een Chinees afhaalrestaurant geworden. Onlangs ging hij kijken, naar het huis waar hij zijn jeugd doorbracht. “En daar stond ik dan in de winkel waar nu iemand loempia’s staat te bakken. Ik zag dat jongetje terug de trap af komen. Fuck, dacht ik. Het leven gaat hard. De tijd vliegt. Ik ben zo blij met wat ik doe.”

Sluimerend ego

“Het is niet omdat je iets heel graag doet, dat het lukt. Ik heb daar geluk in, en ben daar gelukkig mee. De eerste toneelervaringen, heel die Blauwe Maandag-periode, was belangrijk omdat ik veel kon doen, maar evengoed is afgelopen jaar een keerpunt geweest. Er is een bewustzijn gekomen: ik voel me, met de juiste mensen, veilig en vertrouwd op een set. Als je een hoofdrol in een film speelt, word je verondersteld de film te dragen. Je krijgt veel verantwoordelijkheid: als je personage niet binnenkomt bij mensen, dan is er geen film. Ik heb daar nu drie keer op korte tijd van mogen proeven, en het smaakt naar meer.

“Het heeft me voldoening gegeven. Ik ben in een stadium gekomen dat mensen in me geloven en me verantwoordelijkheid willen geven. Dat geeft me een soort geloof in de toekomst. Ik weet nu dat ik een film...” Hij stokt even, om vervolgens tegen zichzelf verder te gaan: “Ik weet wel niet of ik het luidop durf te zeggen.” Vooruit. “Kan dragen.” Dus na al die jaren beseft hij nu pas dat hij die verantwoordelijkheid aankan? “Ja, daarvoor was het enkel sluimerend.”

Zou het kunnen dat die oprechte bescheidenheid Van Den Begin zo gegeerd maakt? Laat het een feit zijn dat velen met hem willen samenwerken. Waarom dat zo is, weet hij zelf niet. “Misschien omdat mensen beseffen dat ik er ten volle voor wil gaan? Als ik mee ben, dan heb ik geen reserves en smijt ik me.” Hij heeft het zichtbaar moeilijk met de vraag. Later zal hij bekennen dat hij niet zo graag over zichzelf praat. “Ik speel liever dan dat ik erover babbel.”

Die attitude zou wel eens zijn houdbaarheidsdatum kunnen verlengen. “Er is zo veel geblaas in mijn vak. Ik heb een bloedhekel aan pretentie. Ik heb snel de neiging om te zeggen: laten we maar gewoon doen, het is maar theater. Waarmee ik niet wil zeggen dat ik mijn vak niet belangrijk vind. Integendeel.”

Na een stilte volgt een verlegen hoog lachje: “Ik denk dat ik iemand ben met wie je kunt babbelen. Ik ben wel aangenaam in de omgang. Misschien is het dat?”

Het lijkt erop dat het BV-schap zijn ego niet heeft opgeblazen. Nochtans, de blikken van herkenning, het gefezel achter zijn rug,... het is er allemaal, maar Van Den Begin zegt het niet te horen of te zien. Behalve als het wegvalt, in het buitenland bijvoorbeeld, merkt hij de stilte op. “Ik ontken niet dat alles wat er rondhangt, fijn kan zijn. Als op het filmfestival van Venetië een zaal van 1.400 dolle Italianen twee keer applaudisseert, niet na, maar tijdens de vertoning van King of the Belgians, dan streelt dat natuurlijk mijn ego. Het zijn momenten om te onthouden en dankbaar voor te zijn.

“Ik wil altijd meer en verder. En groeien. Ambitie is de goesting om te ontdekken en om met gelijkgestemden en nieuwe mensen – bevlogen mensen – te spelen, te werken, geregisseerd te worden en daarin uitgedaagd te worden en verder te gaan. De manier waarop bijvoorbeeld Peter Brosens en Jessica Woodworth (de regisseurs van King of the Belgians, KK) werken, vind ik verfrissend, vernieuwend. Ze lieten ons veel improviseren. Er zitten scènes in die niet in het script stonden en waar maar één take van is. Ze maakten er een spannend proces van. Door hen heb ik het gevoel dat ik ben kunnen evolueren als acteur. Dat er weer een inzicht is bijgekomen.

“Ik zeg dikwijls tegen mezelf: the best is yet to come. Dat is misschien naïef om te denken op mijn leeftijd, maar waarom ook niet? Het is een fijn gevoel. Ik kan echt denken dat er nog spannende dingen op mijn pad gaan komen.”

Peter Van Den Begin: 'Ik zeg dikwijls tegen mezelf: the best is yet to come' Beeld Karmen Ayvazyan
Peter Van Den Begin: 'Ik zeg dikwijls tegen mezelf: the best is yet to come'Beeld Karmen Ayvazyan

Klaar voor Hollywood dan? “Vijftien jaar geleden was ik voor het eerst in Los Angeles. Toen pas begreep ik dat het een industrie kon zijn. In België werden er in die tijd niet veel films gemaakt en het was maar voor weinig acteurs weggelegd. Film, dat was voor anderen, dacht ik. En al helemaal niet in Hollywood: wie zou er daar op mij zitten te wachten? Mijn Engels is ook niet goed genoeg. De tweede keer in L.A. zat ik op een uitreiking van de Life Achievement Award van Richard Dreyfuss, dankzij Film 1 van Willem Wallyn, die daar toen in een festivalprogramma opgenomen was. Ineens kwamen James Woods, Francis Ford en Sofia Coppola binnen. Al die mannen van The Godfather schoven mee aan. Echte helden.

“Voor ik het wist, stond ik in de gang met James Woods te praten. Ik werd aan hem voorgesteld as ‘a Flemish actor’. Hij keurde mij en vroeg of ik Russisch sprak. En ik, in mijn beste Engels – niet al te best dus – ‘Mister Woods, if you want me to speak Russian, tomorrow I speak Russian.’ Ik dacht: dit is het. Zie me eens netwerken. Plots was er dat besef: hé, ik ben ook acteur. Ik heb het recht om hier te zijn. De dag er na, toen ik zijn agent belde en die begot van niets wist, was het snel gedaan met dat nieuwe inzicht.

“Ik sta ervoor open, maar ik ben te nuchter. Ik ben gedreven, maar ook lui in de zin dat ik mijn pr niet goed verzorg. Ik zeg al jaren tegen mezelf dat ik me beter moet verkopen, maar tegelijkertijd denk ik ook: als ze me willen, moeten ze me maar komen halen.”

Intuïtie is alles. Alles is intuïtie

“Op het filmfestival van Venetië heb ik een agent ontmoet die met mij wil werken in Frankrijk. Het leek een fijne mens, dus wie weet. We zullen zien. Maar als ik in Frankrijk, of waar ook of hoe klein ook, iets doe, wil ik het gevoel hebben dat ik een verschil kan maken. Het buitenland voor het buitenland, daar pas ik voor.”

In eerste instantie kiest hij voor mensen, puur op het gevoel. Het moet klikken. Hij moet zich vertrouwd en veilig voelen. Eén regel geldt: “Als ik twijfel, doe ik het niet. De paar keer dat ik ertegen zondigde, zijn me niet goed bevallen. Soms zeg ik onmiddellijk ‘ja’, op basis van een ontmoeting. Zo had Nabil Ben Yadir welgeteld één gesprek – met sushi weliswaar – nodig om me te overtuigen van zijn film Dode hoek. Het scenario heb ik achteraf gelezen. Als iemand passie heeft en enthousiast is, dan geef ik onvoorwaardelijkheid.

“Ik probeer mijn intuïtie te volgen. Dat is mijn weg. Ook al spelend is dat mijn motor. Ik bereid me zo goed mogelijk voor, maar eenmaal ik speel, telt alleen dat moment. In het hier en nu leven en het laten gebeuren, dat vind ik het spannendste.”

Om dat dertig jaar vol te houden, moet je van goeden huize zijn. De woorden ‘sleet’ en ‘routine’ hebben weinig, en meestal geen vat op hem. “Het is een gegeven, of misschien zelfs een angst. Ik probeer ervoor te waken dat ik fris blijf en in het moment zit. Het is altijd een streven. De juiste mensen ontmoeten die me inspireren, is minstens zo belangrijk. De mensen met wie ik werk, moeten mij ruimte geven. Ik moet me veilig voelen en ik moet kunnen en durven falen bij hen.”

En hij speelt graag uiteenlopende rollen, dat ook. “Een rechtse racistische politieman (in Dode hoek, red.) had ik nog niet gespeeld. Graag dus. Het is een personage waarbij het publiek tegenstrijdige gevoelens kan hebben. Dat zijn de interessantste rollen: het grootste crapuul spelen maar door humor of door er een gevoel in te steken, toch voor twijfel zorgen. Risjaar Drei is wellicht de grootste slechterik uit de theatergeschiedenis en toch hoop ik dat het publiek op het einde denkt: allez toe, geft die dan toch da peird. Door de keuzes die ik heb gemaakt, ben ik gespaard gebleven van typecasting. Mensen vragen mij voor zeer uiteenlopende rollen. Daar ben ik echt fier op. En dan is het aan mij om die keer op keer geloofwaardig in te vullen. Als ik voor F.C. De Kampioenen had gekozen, was dat waarschijnlijk niet het geval geweest.”

Zo druk als de voorbije periode wordt het even niet. Alhoewel, plannen zijn er genoeg. “Eerst maar even Risjaar doorkomen. Ik heb me laten vertellen dat veel acteurs na het spelen van die rol naar de osteopaat moeten. Het is een lang stuk met veel tekst en hij heeft een bochel, vandaar.” Als dat maar goed komt, op zijn leeftijd. Hij rolt met zijn ogen, kijkt indringend serieus en lachend tegelijkertijd: “Ik ben van plan om er een dansvoorstelling van te maken. En dansant!”

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234