InterviewKristel Verbeke (ex-K3)
‘Honger is niet erg. Voelen dat mensen op je neerkijken: dát is hard’
Achter het succesverhaal van de working class hero schuilen vaak dieptrieste gebeurtenissen die nooit uitgewist kunnen worden. ‘Ik heb jarenlang gevochten om erbij te mogen horen’, vertelt Kristel Verbeke (44), die als ‘de zwarte’ van K3 Vlaanderen en Nederland voor zich wist te winnen, en door duizenden juichende kinderen op een piëdestal werd gehesen. Dat was lang niet het geval in het Oost-Vlaamse Hamme, waar ze opgroeide en werd nagewezen.
Ze geeft nog altijd die immer vrolijke indruk als ze me in haar fraaie Porsche Macan oppikt voor het station van Mechelen. Behendig laveert ze door het verkeer, terwijl ze honderduit haar toekomstplannen uiteenzet. Kristel Verbeke straalt en heeft haar leven in handen. Er rest alleen het verleden, waar ze lang niet over heeft willen praten.
Waarom heb je het er nu minder moeilijk mee?
Kristel Verbeke: “Door ouder te worden, en rust te vinden. Ook omdat K3 er niet meer is. Ik was altijd bang dat mijn verhaal een weerslag zou hebben op de groep. Als je iets deelt van jezelf waar je niet trots op bent, dan moet je stevig genoeg in je schoenen staan. Ik had dat gevoel lang niet. Ik word nu ook ongemakkelijk – dat blijft. Altijd denk je: zullen mensen mij daardoor niet anders bekijken?”
Je bent er niet trots op, zeg je.
“Mijn leven is opgedeeld: het eerste deel speelt zich af voor K3 en voor ik mijn man Gene (Thomas, red.) heb leren kennen, het tweede erna. Dat is heel raar. Ik ben ook heel bewust weggegaan uit Hamme, waar ik ben opgegroeid. Er waren te veel herinneringen aan wie ik toen was, de situatie waarin ik woonde en leefde, én de veroordelende blikken van de mensen – of ik dacht alleszins dat ze zo naar me keken. Ik ben verhuisd om met een schone lei te kunnen beginnen, om een ander leven te kunnen opbouwen. Wat niet kan, want je neemt je verleden elke dag mee.
“Nochtans ging het eerst lang goed. We woonden in een cafeetje dat mijn vader en moeder uitbaatten, aan de kerk in Hamme-Zogge. Dat was een heel fijne periode: mijn ouders waren nog samen, we speelden de hele tijd op straat of crosten met onze BMX’en door de wijk. Heel volks, maar tof. Als je in een café opgroeit, ben je heel vrij. Er was amper discipline: helemaal anders dan als je met twee werkende ouders stipt om zes uur ’s avonds aan tafel schuift. Wij stonden mee glazen te spoelen als de mannen van de motorcross hun pinten kwamen drinken.
“De miserie is begonnen toen mijn ouders gescheiden zijn. In die periode ben ik ook mijn beide zussen verloren – mijn oudste zus stierf in een verkeersongeluk, mijn jongste aan een CO-vergiftiging. Eigenlijk is alles wat een beetje stabiel was in drie jaar tijd onder onze voeten weggemaaid. Ik was twaalf en woonde sinds de scheiding helemaal alleen bij mijn papa. Hij was vrachtwagenchauffeur en altijd van huis. Hij vertrok om zes uur ’s ochtends en kwam pas laat naar huis, nadat hij vaak nog met de mannen op café had gezeten. Ik herinner het me als een tijd van heel veel alleen zijn en plantrekkerij. Ik kan me niet voorstellen dat mijn eigen dochters zo’n leven zouden leiden. Anderzijds ben ik trots dat ik heb standgehouden.”
Jij runde het huishouden.
“Ik deed alles. In het begin zorgde mijn oudere zus – die eigenlijk mijn halfzus was en iets verderop woonde bij haar meter – nog een beetje voor mij. Maar toen ik haar verloor, zat ik daar echt alleen. Ik had veel verdriet om het verlies van mijn zussen. Ik wist ook niet wat gedaan. Ik had mijn moeder weleens zien poetsen, maar voorts? Vanbuiten hadden we een mooi huis, maar vanbinnen was het een puinhoop. De koelkast was leeg tegen het einde van de maand, en er was geen wasmachine. Als het loon gestort was, gingen we één keer naar de Aldi en dan was het gedaan voor de rest van de maand. Ik at boterhammen of spaghetti met bruine suiker als er niets meer was. Ik heb heel lang niet beseft dat ik in abnormale omstandigheden leefde, wat achteraf gezien een voordeel was. Tot ik een jaar of zestien was en me realiseerde: tiens, er zijn wel heel weinig vriendinnetjes die mogen blijven slapen als ik het hun vraag.”
Omdat ze niet bij jou mochten komen?
“Ik had een stempel: ik was de dochter van de Nazzer. Mijn vader heette Nazarius en was een gekend volksfiguur: hij zat graag op café en alles wat daarbij hoorde. Iedereen had door dat we in een rare situatie zaten – vader en dochter alleen – en ik had het gevoel dat ze dat niet vertrouwden. Zo ervaarde ik ook vrij snel het klassenverschil: iedereen had Barbies, ik één Cindy – de goedkope versie. Ik herinner me dat ze me erom uitlachten en dat ik dat erg vond. Op de bus zag ik ook iedereen met van die mooie trolleys, terwijl ik daar met mijn lelijke, zwarte, lederen boekentas zat. Je ziet er anders uit, en je beseft dat. Terwijl ik zo graag wilde meedoen met de rest, maar dat lukte niet.”
Deed je verwoede pogingen?
“(knikt) Het was de periode van de merkkleding: Benetton, Chipie, Levi’s... Ik had uit een reclamefolder alle logo’s geknipt en die op mijn map geplakt. Alleen had ik dat van het verfmerk Levis genomen en niet dat van de jeans: opnieuw lachte iedereen mij uit, maar ik wist niet waarom. Ik had ook maar één jas, die zelden gewassen werd.
“Maar die merken waren niet het ergste: ik was vooral bang voor de schoolrekening. Dan durfde ik niet naar huis te komen omdat het dan dikke miserie zou zijn met mijn vader. Bij ons thuis was er voortdurend stress over geld, meestal als de huisbaas langskwam voor de huur. Ik moest dat dan regelen, want mijn vader was er nooit. Het is niet normaal dat iemand van dertien jaar dat moet doen. (zwijgt lang) Het blijft ongemakkelijk om herinneringen aan die periode op te halen, omdat ik dan meteen terug in dat huis zit. Ik voel de onrust en de pijn van uitgesloten te zijn, van er niet bij te horen. Ik werd nooit uitgenodigd op feestjes, ik deed nooit leuke dingen met vriendinnetjes. Ik zat alleen thuis. Er was één vriendin die wel stiekem langskwam en me hielp met poetsen – overal lag haar van onze grote Duitse scheper, die me moest beschermen. Het was nodig dat die zijn tanden liet zien, zoals naar de huisbaas, van wie ik een heel ongemakkelijk gevoel kreeg.”
Was je een geval van generatiearmoede?
“Nee, maar er was altijd iets. Meestal geldtekort, waardoor ik altijd moest vragen om eten te kopen. Maar ook: ‘Papa, kunnen we alsjeblief naar het wassalon, want er is geen proper ondergoed meer.’ Op den duur zat ik met kleine potjes waspoeder uit de voormalige drogisterij van mijn grootmoeder zijn vuile kousen in bad te wassen.”
Wanneer is het besef gekomen dat het niet meer verder kon?
“Toen ik van school veranderde en daar een streng nonnetje aantrof: onderdirectrice zuster Relinda. Die had heel snel door dat er bij mij thuis iets niet klopte.”
Hoe merkte ze dat?
“De rekeningen werden te laat betaald, en dan moest ik dat komen uitleggen. Maar ik kon aan haar wel mijn verhaal kwijt. Toen ik niet mee kon op eindreis, hebben ze er met de school voor gezorgd dat ik bij de leerkracht Duits kon gaan babysitten om het geld bijeen te sparen. Het was heerlijk toeven bij dat gezin, ik zat er in een veilige cocon: mijn leraar kwam me vrijdagavond halen en bracht me de volgende morgen terug, en ik verdiende wat geld. Dat was een héél belangrijk moment in mijn leven.”
Waarom?
“Die man, die mij eigenlijk nauwelijks kende, vertrouwde mij met zijn kinderen: ik wás iemand. Terwijl ik voordien nooit ergens welkom was geweest, zelfs nog nooit bij iemand was mogen blijven slapen. Daarna begon ik met allerlei studentenjobs. Op de markt staan, patatten en groenten verkopen: heerlijk! ‘Bij François’ heette het groentekraam. Soms ging ik met zijn zonen de avond voordien op stap en trokken we rechtstreeks naar de zondagsmarkt. Dat was erover, maar ik had zoveel vrijheid! Nooit werd er gevraagd: ‘Hoe laat kom je thuis?’ Of: ‘Wat ga je eten?’”
ALLEEN CAFÉVRIENDEN
Hoe keek je moeder ernaar?
“Dat was voor haar een heel moeilijke periode. Ze had veel verdriet om mijn jongere zus, en ze had een nieuwe relatie. Ze kwam ’s morgens voor haar werk weleens kijken of alles oké was. Maar het wás niet oké, alleen kon ze er weinig aan doen. Ze was te bang van mijn vader, heeft ze me achteraf verteld: ‘Ik durfde niet in te grijpen.’ Ik heb dat heel lang als een fout antwoord gezien: ‘Hoezo? Als je weet hoe erg het is?’ Vooral toen ik zelf moeder werd, kwam dat gevoel terug naar boven. Maar ik wil mijn mama ontzien. Onze band is bijzonder hecht geworden.
“En ik wil ook niet alles op mijn vader steken. Hij heeft zoveel verdriet gehad: zijn vrouw weg, zijn kinderen verloren. Hij wist het ook niet meer, en hij is ook nooit geholpen. Zijn vrienden waren cafévrienden. Er was niemand die zei: ‘Zo kan het niet verder, je moet hulp zoeken.’”
Hoe ben je eruit geraakt?
“Met zingen. In het zesde leerjaar had ik al een grote rol in een musical gekregen. Dan ben ik soundmixshows beginnen te doen, en daar was ik heel goed in. Nadien volgde er een rockbandje, met oudere mannen en muziek die ik niet kende – bij ons werd er geen Bob Dylan en Dire Straits gedraaid. Op dat podium dacht ik: misschien wil ik gewoon zangeres zijn. En dat werd heel snel mijn pad. Maar de school vond ik ook belangrijk. Ik droomde van een studie Germaanse talen, maar heb uiteindelijk een regentaatsdiploma behaald.”
Een normaal parcours. Hoe ben je daarin geslaagd?
“Ik heb het altijd heel goed kunnen uitleggen. (lacht) Ik wílde een diploma halen, ik had het in mij. Mijn vader weigerde die studies te betalen: ‘Je moet gaan werken, we zitten hier in de miserie.’ Maar dat verdomde ik: ‘Ik zal het zelf betalen en in het weekend ervoor werken.’ Ik deed mijn zin, we hadden al lang geen normale verhouding meer. Dat heb je dikwijls met kinderen die in zulke omstandigheden opgroeien: ze zijn te snel volwassen. Als je op je dertiende al bezig bent met hoe de rekeningen moeten betaald worden, dan hebben je ouders haast geen impact meer op je.”
Wat heb je gemist met zo snel volwassen te zijn?
“Daar moet ik niet over nadenken. Zorgeloos zijn: geen gedoe, geen issues, geen stress. Ik ben blij dat dat nu niet meer zo is. Ik kan genieten van alleen te zijn. Ademen. Ik heb dat nodig. Ik weet nog dat ik alleen in dat huis zat en dat ik toen het donker werd, dacht: oh nee, het wordt weer avond.”
Geraak je van die periode hersteld?
“Ik ben heel lang afstandelijk geweest, en ik beoordeel mensen heel snel. Ik werk daar nog altijd aan. Ik denk dat dat mijn veiligheidsmechanisme is: screenen en oordelen. Ik heb veel te danken aan mijn lieve gezin – mijn man komt wél uit een harmonieuze familie. Maar je bent er nooit volledig van hersteld. Ik blijf ook bang dat ik één van mijn geliefden zal verliezen. Ik kan ook heel moeilijk diepe vriendschappen opbouwen: ik zie snel spoken. Er zijn nog dingen die ik meeneem van vroeger. Als ik in een winkel rondloop, ben ik nog altijd blij dat ik mijn kar kan volladen zonder te moeten nadenken.”
NOOIT MEER ZORGEN
Blijft die angst voor armoede er?
“Ik heb heel veel geluk gehad met K3. We hebben daar ontzettend goed onze boterham mee verdiend. Voor ik ooit weer in die situatie kom, moet ik al veel domme dingen gedaan hebben. Maar ik weet perfect wat er op de rekening staat en hoeveel geld er naar elektriciteit en water gaat: ik kan dat niet loslaten. En zelfs al word ik financieel geadviseerd, ik zal alles zelf nog eens uitpluizen. Het vertrouwen zal nooit 100 procent zijn.”
Hoe voelde dat gigantische succes van K3?
“We waren al even bezig voor we doorbraken. Ik werkte in een bank, maar had palliatief verlof gevraagd om voor mijn vader te zorgen, die zwaar ziek was. Toen hij stierf, ontplofte de boel met ‘Heyah Mama’. Ik was compleet ondersteboven van het verlies, maar tegelijkertijd kreeg ik de moed om er volledig voor te gaan en mijn job op te geven. Een geluk bij een ongeluk.
“Op het moment dat er veel geld binnenkwam bij K3 voelde dat aan als een feest. Met Karen kon ik altijd al veel delen, zij heeft in haar leven ook moeilijke momenten gehad – net als onze vroegere manager Niels William. Wij hadden samen het gevoel: wij worden groot. En toen Studio 100 ons overkocht, gebeurde het ook écht.”
Dat wordt weleens vergeten, dat het jullie project was.
“Wij waren de Vlaamse Spice Girls, pas met Studio 100 zijn we ons op kinderen beginnen te richten. We hadden van meet af aan een goede overeenkomst met Gert en Hans (Studio 100-bazen Verhulst en Bourlon, red.). En daardoor heb ik nu een mooi leven, en zal ik nooit meer financiële zorgen hebben zoals vroeger.
“We hebben onze contracten altijd zelf onderhandeld. Ik ben degene geweest die gezegd heeft: ‘Gert, trekt uwe portemonnee open, ik vind dat we te weinig verdienen.’ Ik ben niet zo diplomatisch, en dat kwam bij die onderhandelingen wel van pas. Dat komt ook door vroeger, toen ik mij tegen de huisbaas moest verweren. Maar Gert en Hans stonden daar ook voor open: we zijn er allemaal beter van geworden. Ze worden nu bekeken als giganten, maar zij schreven ook gewoon een bedrag op een bierkaartje en vroegen: ‘Is dit genoeg?’
“Iemand die zoveel verdiend heeft als ik, had veel zottere dingen met haar geld kunnen doen. Ik heb de neiging al mijn geld op te potten. Terwijl mijn man zegt: ‘Koop die handtas toch, als je ze zo mooi vindt.’ (lacht)”
Zit er revanchisme in jou? Heb je de neiging om met je Porsche langs de mensen te rijden die je vroeger nawezen?
“Nee, dat zit niet in mij. Ik ben ereburger van Hamme geworden, en dat voelde wel dubbel. Omdat veel mensen daar destijds dachten: zie die dochter van de Nazzer eens proberen op dat podium, dat gaat nooit lukken.
“En mijn mooie wagen: ik heb die liefde voor snelle wagens meegekregen van mijn vader. Als kleuter zat ik al achter op de motor waarmee hij me kwam ophalen op school. Later ben ik nog zijn auto gaan ‘lenen’, als die aan zijn werk geparkeerd stond.”
Dat brave imago van jou was echt wel schijn.
“Ik was vroeger geen heilig boontje. Maar ik ben nooit in de marginaliteit beland, ook al vind ik dat een fout woord. Ik ben ook nooit beginnen te drinken, of met mannen onnozel beginnen te doen. Dat had gekund: ik zat in een omgeving waarin dat vrij normaal was. Als je alle dagen in een volks café zit, zie je enkel de geneugten des levens.”
Vanwaar komt die ingebouwde rem?
“Geen idee. Ik ben gewoon heel verantwoordelijk. Ook een beetje een perfectionist, wat haaks staat op hoe ik vroeger leefde.”
Maar er was wel die verbetenheid, die wil om er te geraken?
“Omdat je er vaak niet bij hoort, leefde dat wel in mij. Mensen uit de betere milieus, die thuis een chique auto hadden en alles wat ze wilden, keken neer op hoe wij leefden. Ik heb altijd willen zeggen: ‘Mijn tijd komt wel.’”
KAMELEON OP CAFÉ
Komt alles uit jezelf, of heeft iemand je op het spoor gezet?
“Er zijn een aantal mensen die mij een hand hebben gereikt, zoals zuster Relinda, maar er was ook mijn tante en natuurlijk ook mijn moeder. Ondanks haar afwezigheid, wist ik: ik heb een mama.
“Ook die oudere mannen met wie ik in een groepje speelde, ontfermden zich over mij. Zij hadden met hun eigen ogen gezien hoe ik leefde. Geleidelijk aan durfden leeftijdsgenoten de dingen ook te benoemen. Zij maanden me aan mijn hond eens te eten te geven omdat die veel te mager was, of zeiden ronduit: ‘Je stinkt’, als mijn vader weer eens ’s nachts het stoofvlees had laten aanbranden en mijn kleren ernaar geurden.”
Vind je van jezelf dat je geluk hebt gehad?
“Als je in een moeilijke situatie zit, pas je je aan, om te overleven. Als je op café zit, verkoop je mee straffe klap. Je bent een kameleon: je wilt zijn wat de mensen van je verwachten.
“Mijn grootste geluk is dat ik zelf iemand ben geworden, en daar de tijd voor heb gekregen zonder dat ik me moest aanpassen. Daar ben ik het meest dankbaar voor, en daardoor heb ik ook innerlijke rust gevonden. Het is oké hoe ik ben, ik moet niet voor iedereen goed doen, ik moet niet pleasen om iets te bereiken, of me net stoer voordoen. Ik deed zó mijn best om erbij te horen, en het is zo’n opluchting dat ik dat nu niet meer moet doen: ik hoor er gewoon bij. Dat is moeilijk, om dat nu te zeggen. (krijgt tranen in de ogen) Ik besef dat ik in die periode enkel met overleven bezig ben geweest.”
Je bent geen uitzondering: Mohamed Ridouani voelde er zich pas bijhoren de dag dat hij burgemeester werd.
“(emotioneel) Dat blijft zó lang in je lijf! Honger of spaghetti met bruine suiker: dat is niet erg. Maar voelen dat mensen op je neerkijken, en altijd met een vuile, stinkende jas moeten rondlopen: dát is hard. Ik vind het heel erg dat mensen vandaag in zulke situaties zitten. En dat ze geen keuze hebben: je kan er niet zomaar uit.
“Ik weet nog dat een wijkagent langskwam en me vroeg: ‘Gaat alles hier goed?’ Dan zit je daar naast je vader, hoe kan je dan zeggen: ‘Nee, het gaat niet goed, ik denk dat mijn papa moet geholpen worden’? Nogmaals, ik ben niet kwaad op mijn vader, die man was gewoon kapot. Mensen moeten geholpen worden, in plaats van dat de maatschappij op hen neerkijkt en denkt: marginalen, doppers, sukkelaars! Zij doen wél hun best, maar het leven is soms genadeloos.
“Ik ben blij dat ik nu iets kan teruggeven.”
Heeft wat je hebt meegemaakt invloed op wat je nu doet?
“Vijf jaar geleden kwam ik in contact met de kinderrechtencommissaris. Als bekend persoon kan ik deuren openen, een gezicht geven aan kinderrechten en vooral: kinderen helpen. Zoals ze overtuigen om te bellen naar een klachtenlijn. En nu ben ik ook ambassadrice voor het Kinderarmoedefonds: dat voelt allemaal heel juist. Je kunt in je eerste levensjaren zoveel achterstand oplopen als je niet gevormd wordt, en dat is onomkeerbaar. Ik heb het geluk gehad dat ik eerst in een stabiele thuissituatie zat, en dat het pas vanaf mijn twaalfde begon te keren.
“Ik wil mijn engagement ook doortrekken naar televisie. In Generatie K en Kinderkopkes heb ik kinderen zelf hun verhaal laten vertellen. Zo vertelde een twaalfjarige boerenzoon over zijn eenzaamheid: dat kwam bij veel mensen aan. We moeten zorgen dat de doorsneekijker zijn middenklassebril afzet. Het gebeurt vaak dat jongeren mij berichten sturen en hun verhalen delen, en dan wil ik van een afstand mijn hand uitsteken. Onlangs nog maakte een meisje zich zorgen over haar ouders, omdat hun zaak failliet is en ze voor de rechtbank moeten verschijnen. Dan antwoord ik: ‘Ik denk aan u.’ Een klein gebaar, maar voor haar heeft dat een betekenis.”
Voel je je soms een working class hero?
“Een held heeft voor mij superkrachten. Ik durf van mezelf te zeggen dat ik een sterke vrouw ben. Maar vanbinnen zit er veel pijn, en ik weet niet of een held die ook voelt.”
Dank je om dit allemaal te delen.
“Het blijft diep zitten. Mag ik mensen die het moeilijk hebben nog één ding aanraden? Zoek snel hulp, bij professionals. De schaamte die je moet overwinnen is zo groot. Daarom durf je zeker als kind niet te zeggen hoe ernstig je situatie is. Omdat je weet: als je het aankaart, gaan ze eerst praten met je ouders. Voor hen ben je dan een afvallige – wat er dan gebeurt, wil je niet meemaken. Pas in een tweede stadium zal er aan jou gedacht worden, en word je misschien geplaatst. Daarom zijn zoveel kinderen in armoede zo loyaal aan hun gezin. Het is het enige dat ze hebben.”
© Humo