Het schip dat over de bergen kwam
De redding is nabij voor de Liemba, de Duitse kanonneerboot uit WOI op het Tanganyikameer in Oost-Afrika
De laatste kanonneerboot van keizer Wilhelm werd in partjes over de bergen gedragen en overleefde de Eerste Wereldoorlog. Een woelige eeuw lang dobberde de legendarische stoomboot op het Tanganyikameer. Nu wil de Duitse deelstaat Nedersaksen haar van de ondergang redden.Door Clemens Höges
Toen Hermann-Josef Averdung nog een kleine jongen was, vertelde zijn opa hem vaak over het mooiste schip en het grote avontuur. Hermann-Josef is intussen zelf 66 jaar, heeft wit haar en is gemeenteraadslid in de stad Papenburg an der Ems. Nu staat hij op een roestig ponton in het Tanganyikameer in het midden van Afrika. In zijn ogen reflecteert het kabbelende water als het schip langzaam naar de pier komt gevaren. Op één kant van de boeg staat de naam: Liemba. In de romp zitten deuken, het gevolg van een oorlog en botsingen met duizenden boten en kano’s. De Liemba walmt en davert, het lijkt wel alsof alles kapot is. Toch vaart de boot nog altijd op en neer op het langste meer ter wereld, om handelaars en hoeren te vervoeren, diamantsmokkelaars, vluchtelingen, missionarissen, soldaten en gevangenen.
Ooit brachten Afrikaanse arbeiders het gedemonteerde schip op hun schouders de bergen over naar het meer. Eén keer werd het tot zinken gebracht, één keer zonk het uit zichzelf. Dit is het verhaal van de Liemba, die eerst Graf Götzen heette. Het was de laatste kanonneerboot van de Pruisische keizer Wilhelm II. “Ik wist dat het schip nog bestond, maar toch kan ik het niet vatten”, zegt Averdung. Hij heeft het plan opgevat om de Liemba terug naar Duitsland brengen. Over de bergen, zoals toen.
De geschiedenis van de boot begint in Berlijn, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Engeland en Duitsland waren volop aan het bewapenen. De Duitse strategen wisten dat het moeilijk zou worden om hun kolonies te behouden. Het ging vooral om het pronkstuk Duits Oost-Afrika, het huidige Tanzania, Burundi en Rwanda.
De Duitsers probeerden zoveel mogelijk profijt uit hun kolonies te halen. Vanuit de havenstad Dar es Salaam bouwden ze een spoorlijn van 1.200 kilometer naar het hart van Afrika, de ‘Mittellandbahn’. In het eindpunt Kigoma hadden ze zelfs een indrukwekkend station opgetrokken aan de oever van het Tanganyikameer om dertig treinen per dag te ontvangen, treinen die nooit zouden komen. Op de heuvel had Wilhelm II een paleis laten bouwen, maar hij zou nooit in Kigoma geraken.
Kigoma, dat zijn tegenwoordig 120.000 inwoners in hutten aan steenslagwegen. Het heeft een ziekenhuis en een steunpunt van de VN-vluchtelingenhulp. Maar Kigoma is de enige stad hier in deze westelijke uithoek van Tanzania. Vanuit het keizerlijk paleis kun je op de andere oever de zwarte bergen van Congo zien, goed 50 kilometer verderop. Daar bevonden zich in 1913 de Belgische eenheden. En ten zuiden van het meer wachtten de Engelsen.
Wie Oost-Afrika wil controleren, moet het Tanganyikameer controleren, met zijn 670 kilometer het langste binnenwater ter wereld. Het Tanganyikameer was de enige route van het noorden naar het zuiden. De Duitse vloot bestond echter uit niet meer dan de kleine tolkotter Kingani en een treurige 60 pk-stoomboot. En dus gaf de keizer de scheepswerf van Joseph Lambert Meyer in Papenburg an der Ems een geheime opdracht. De stoomboot met het bouwnummer 300 zou niet alleen het tot dan toe grootste schip worden dat de werf ooit gebouwd had (70 meter lang, 10 meter breed), het moest bovendien te voet over bergen vervoerd kunnen worden.
Meyer zette zijn beste man op de opdracht, Anton Rüter. Zijn monteurs begonnen het schip bijeen te schrapen uit honderdduizenden deeltjes. Dit was het plan: nummer 300 zou een 1.200 ton zware puzzel van staal worden, waarbij geen enkel onderdeel niet door mensenschouders getorst kon worden. Anton Rüter had drie dochters, zijn vrouw Helene was zwanger van een vierde kind. Dit was zijn kans om een eigen huis bij elkaar te verdienen. Rüter wist niet hoe lang hij zou wegblijven. En ook niet dat de wereld er bij zijn terugkeer totaal anders uit zou zien.
In Hamburg werden de onderdelen van de Götzen in een schip geladen. Rüter nam een gezel en een vakman mee. In Dar es Salaam werden de 5.000 kisten in wagons op de Mittellandbahn geladen. Maar de spoorweg reikte nog niet tot Kigoma. Het laatste stuk moest te voet afgelegd worden, en daarvoor had de Duitse overheid honderden zwarten ingehuurd. Drie maanden lang sjouwden ze onderdelen van de Götzen door de jungle. De Afrikanen droegen ook Rüter en zijn twee werknemers naar het meer.
Vandaag is de Liemba een varende tijdsmachine naar het verleden van Afrika. In de dorpen aan de kust rijden geen trams of treinen. Er is enkel de Liemba, die ongeveer om de twee weken voorbijkomt op zijn toer van Kigoma naar Zambia en terug. Kapitein Titus Mnyanyi zit voorovergebogen op zijn versleten stoel, een gitzwarte, massieve man met een rond gezicht. “Het is heel wendbaar schip”, zegt de kapitein. “Het kan alles, er is geen beter schip.”
Ergens in de duisternis stopt hij de machines. Nu stromen boomstamkano’s op de Liemba af. Ze botsen tegen de romp aan, hout versplintert en metaal schuurt. Mensen vechten om een plaatsje tegen de bootwand, klimmen omhoog en glijden weer naar beneden. Er zijn in het verleden al doden gevallen.
De Liemba betekent overleven. Er worden 70 kilo zware korven vol vis aan boord gehesen, voor de markt van Kigoma. Al snel stinkt het, en gonst het en wemelt het van tierende mannen. Kippen fladderen, geiten springen op, olie loopt over het dek. Daartussen liggen moeders hun kinderen te sussen. Kapitein Titus heeft op zijn boot al vele baby’s ter wereld zien komen.
Mannen glijden uit, kakkerlakken rennen over het dek, het schip is één grandioze gruwel. De bemanning heeft het laten verkommeren, de raderen rammelen, en toch blijft de Liemba varen. Omdat de 600 passagiers amper iets betalen en de regering de schamele winst afroomt met een dieselheffing blijft er geen geld over voor onderhoud.
Begin 1915 toog jager John Lee op weg van het meer naar Londen. De Brit joeg in Duits Oost-Afrika op olifantenbullen voor de slagtanden en kon de Duitsers niet uitstaan. In Whitehall, de zetel van de Britse admiraliteit, legde hij zijn plan voor: er moesten twee snelle kanonneerboten naar Zuid-Afrika gebracht worden en van daar met de trein verder naar het noorden. Volgens Lee kon met de hulp van 2.000 zwarten een pad gehouwen worden door de jungle, over een plateau op 2.000 meter hoogte en naar beneden naar het Tanganyikameer. Noch de jager, noch de admiraal wist van het bestaan van het Duitse oorlogsschip af. De admiraal wist wel wie het bevel over de expeditie kon voeren: Geoffrey Spicer-Simson. Die stelde een team samen en rustte hij de twee boten uit. Het waren meer jachten dan oorlogsschepen, ongeveer dertien meter lang, met sterke motoren en een veel te zwaar kanon op de boeg. De boten werden ‘Mimi’ en ‘Toutou’ gedoopt.
Een kruiser bracht ze naar Afrika, een leger zwarten hakte een weg door de jungle. Twee stoomtractoren zouden de boten op sporen de bergen over naar het meer brengen. Geïmproviseerde bruggen kraakten onder het gewicht, de tractoren zakten weg in holen van aardvarkens. Tientallen ossen werden uiteindelijk voor de boot gespannen. In de avonden werden de zeelui geteisterd door wolken muskieten, ’s nachts slopen leeuwen rond het kamp. Na drie maanden bereikte Spicer de Belgische militaire vesting Albertville aan het Tanganyikameer.
De Duitsers hadden wel het gerucht opgevangen dat andere blanken twee schepen over de bergen zouden dragen, maar ze hechtten er geen geloof aan. De Mitumbabergen waren te hoog. Dat zou niemand lukken. Op tweede kerstdag 1915 kwam de Duitse Kingani voorbij Albertville gestoomd. Een van Spicers granaten reet de officier aan stukken. Spicer trok de zegelring van de hand van de Duitser en stak hem op zijn eigen vinger.
Even later kreeg hij van verkenners te horen dat ze iets heel bijzonders hadden gezien op het meer. Een monster. En op een dag zag Spicer het zelf: uit de mist doemde een grauw silhouet op, 150 maal zwaarder dan de Mimi en de Toutou. Een schip van die omvang was onmogelijk hier. Toch was het waar. Op de boeg prijkte een slagschipkanon, op de achtersteven stonden kleinere kanonnen. Bovenaan wapperde groot als een tapijt de Duitse oorlogsvlag: Rüters Götzen. Spicer liet zijn verrekijker zakken en ging sprakeloos zijn kajuit binnen. Hij wist dat één granaat van het schip de Mimi en de Toutou tot spaanders zou herleiden.
De Götzen controleerde weliswaar het meer, maar te land rukten de geallieerden almaar verder op. In juli 1916 kreeg Rüter het bevel de Götzen tot zinken te brengen. Het schip mocht niet in handen van de vijand vallen. Maar Rüter wilde zijn schip niet vernielen, hij smeerde het dik met vet in. Vervolgens draaide hij niet ver van Kigoma de ventielen open.
Na de Eerste Wereldoorlog borgen de Belgen de Götzen, maar kort daarop zonk de boot opnieuw in een storm. Vervolgens gaf Winston Churchill als Brits minister van Oorlog het bevel het schip nogmaals te bergen. In 1927 was het weer in de vaart; de Götzen werd de Liemba, de naam waaronder het meer plaatselijk bekendstond.
Later verscheen een roman over het gevecht op het meer, The African Queen. Na de Tweede Wereldoorlog verdraaide Hollywood het verhaal en bracht Humphrey Bogart met zijn kleine boot het grote schip tot zinken. Over de draaidagen met de tirannieke regisseur John Huston maakte Clint Eastwood in 1990 de film White Hunter Black Heart.
De Liemba takelde na de onafhankelijkheid van Tanzania in 1961 af en kwam als wrak op het land te liggen. Maar een zware drinker uit Ierland die ooit met zijn eigen stoomboot wou varen, herstelde het. Hij had daar jaren voor nodig. Deense ontwikkelingswerkers vervingen de stoommotor in de jaren zeventig door een dieselmotor. Twintig jaar later bouwden alweer Denen er nieuwe machines in. En nu brengt een Duitser waarschijnlijk redding, Lothar Hagebölling, staatssecretaris van de Nedersaksische minister-president Wulff.
Zijn delegatie inspireert de Liemba. Afrikanen vieren na zijn landing op de boeg de oprichting van een nieuwe vereniging: Friends of Liemba. Er zijn speeches, Hagebölling heeft het over duurzaamheid en vriendschap: “De Liemba zit in onze harten.” Laat in de avond staan ze bij elkaar, Hagebölling, ambassadeur Guido Herz en ingenieur Jochen Zerrahn, de dichtste medewerker van huidige baas van de scheepswerf Bernhard Meyer, de opvolger van Rüter. Het draait erom hoeveel het allemaal gaat kosten, en wie betaalt. Wat verderop staat Averdung, die de Liemba naar huis wil halen. Alles was zijn idee, maar nu schuiven Wulffs mannen zijn vermetele plan aan de kant. Ze willen de Liemba redden, maar willen de boot in Afrika laten.
Eigenlijk wil de werf van Meyer niets met de zaak te maken hebben, Zerrahn vertrouwt het schip niet. Anderzijds zorgt de landsregering ervoor dat de Meyerwerf zijn enorme schepen van Papenburg tot aan de zee krijgt, waarvoor de Ems keer op keer uitgebaggerd en gestut moet worden. Zerrahn is Hagebölling misschien een wederdienst verschuldigd, de werf zou technici op het reddingsproject kunnen zetten. Natuurlijk zal Hageböllung nu vooral proberen een paar miljoenen los te weken van de lands- of Bondsregering, want je kunt het schip tenslotte niet weg laten rotten. De mensen hier hebben het nodig, en behalve de Liemba is er niet veel overgebleven van de oorlog op het meer om de Duitse kolonies.
Van Rüters koloniale droom om in Afrika een huis bij elkaar te verdienen bleef alleen een armband over. Rüter had hem laten maken voor zijn jongste dochter, Änne, die hij nog niet gezien had. Ze zegt: “Ik herinner me nog perfect de dag waarop hij thuis kwam. We hebben met zijn allen gezongen. Ik was nog klein en ik was ziek. En ik had hem inderdaad nog nooit gezien. Ik keek naar een foto en dan naar hem. Dan ben ik bij hem op schoot gekropen en heb ik gezegd: ‘Ja, jij moet mijn papa zijn.’”
Änne Rüter zou graag nog één keer op het schip van haar vader staan. Maar het is te laat. Reizen lukt haar niet meer. Ze is geboren in 1914, het jaar waarin dat lange avontuur van de Liemba in Afrika begon.