Het licht komt uit het noorden
Zeldzame eruditie en vakmanschap: Erik Fosnes Hansen, een smid van het grote werk
Erik Fosnes Hansen
Uit het Noors vertaald door Lucy Pijttersen, Kim Snoeijing en Annelies de Vroom, Prometheus, Amsterdam, 404 p., 920 frank
Acht jaar hadden het Noorse publiek en de critici moeten wachten op de opvolger van Erik Fosnes Hansens Titanic-roman Koraal aan het einde van de reis (1995; het origineel verscheen in 1990). Maar hun geduld was niet voor niets beproefd, zoals ook de Nederlandstalige lezer nu kan vaststellen: de nieuwe roman, De dagelijkse redding van de wereld, geeft blijk van een zeldzame eruditie en een voldragen vakmanschap.
Erik Fosnes Hansen (°1965) werd in White Plains (New York) geboren. Zijn Noorse ouders verhuisden terug naar een buitenwijk van Oslo toen hun zoontje nog piepjong was. In zijn tienerjaren inspireerden een reis naar Duitsland en de lectuur van Goethe hem tot een vroegrijpe debuutroman: Falketårnet (De valkentoren, in 1996 nog als Ooievaar-pocket herdrukt, KvdB) verscheen in 1985. Vijf jaar later werd zijn tweede roman, Koraal aan het einde van de reis, het slachtoffer van het 'geen sant in eigen land'-principe. Toen de chef-boeken van de krant Avondposten, Terje Stemland, dit relaas van de laatste uren van het orkest van de Titanic met superlatieven overlaadde, reageerden zijn Noorse collega's-critici uiterst vijandig. Het literaire blad Vagant trok zelfs een volledig nummer uit om te bewijzen dat Erik Fosnes Hansen een rotschrijver was. Tot, enkele jaren later, de vertaling van het boek elders in Europa en in de Verenigde Staten een bestseller werd. De Noorse kritikasters verstomden schielijk.
Die fout wilde men kennelijk geen tweede keer maken: voor De dagelijkse redding van de wereld gingen zelfs de destijds meest skeptische critici overstag. Honderdduizend Noren (één op veertig) schaften zich het boek aan en na enige grote Noorse literaire prijzen (onder meer de Bokhandlerpris in 1998) viel het ook een nominatie ten deel voor de Aristeionprijs 1999, die het beste literaire boek van Europa bekroont. Erik Fosnes Hansens talent was definitief erkend.
Het boek is het eerste deel van wat wellicht ooit een trilogie zal worden. Er worden drie verhalen in verteld, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben.
Het eerste speelt zich af op een klein eiland, Gotska Sandön, voor de zuidoostkust van Zweden. Op 13 december 1898 loopt daar een schip aan de grond. De bemanning vergaat met man en muis. Vuurtorenwachter Kalle Jacobsson, zijn vrouw Rachel, zijn dochter Josefa en zijn assisten ('de Assistentie') kunnen niet anders dan de lijken van de drenkelingen afleggen. Tijdens die macabere operatie krijgt Josefa een epileptische aanval, waarna ze begint te stotteren. De Assistentie ontfermt zich over haar, maar vader Kalle ontdekt dat het precies zijn toegewijde assistent is die verantwoordelijk moet worden geacht voor de schipbreuk.
Dan wordt de lezer naar het Rome van 1497 gebracht. We komen terecht in het palazzo van Lorenzo del Vetro, een Florentijnse edelman en kunstmecenas die zijn geboortestad ontvlucht is. Lorenzo lijdt aan een vreselijke huidziekte. Wanneer hij hoort dat er in een bouwvallig kerkje in Rome een altaarstuk hangt dat wonderen kan verrichten, wil hij dat met zijn eigen ogen zien. 's Anderendaags blijkt La Madonna delle Arancie, 'De Madonna met de sinaasappels', hem inderdaad van zijn zweren verlost te hebben. Lorenzo stuurt zijn assistent Fiorello met een escorte naar Umbrië op zoek naar Giuseppe Bassofondo, een rondreizende ambachtsman die vijftig jaar geleden nog in de leer was bij de regionale 'meester' Girolamo Bonchiodo delle Valle, de schilder van het altaarstuk.
Deze twee verhalen zijn ingebed in een fascinerende raamvertelling die in het heden speelt. We ontmoeten de oude ingenieur Wilhelm Bolt die (ergens in Noorwegen?) op een verlaten landgoed woont, samen met een butler, Andersen, en de aap Jacob. Bolt is eigenaar van een immens zakenimperium, maar het beheer daarvan heeft hij overgelaten aan zijn broers. Zelf bestudeert hij de gedragingen van bijen.
Op een dag staat zijn achternichtje Lea voor de deur. Ze is van huis weggelopen en wil bij haar oudoom blijven. Er groeit zo'n nauwe band tussen hen beiden dat Lea na Bolts dood zijn enige erfgenaam blijkt te zijn. Zo erft ze ook de voogdij over een geheimzinnige vereniging: het Instituut Seria. Al snel blijkt dat Bolt een wereldwijd netwerk van correspondenten beheerde die hem dagelijks voedden met "verhalen over toevalligheden die van concrete en beslissende betekenis leken voor de levensloop van een of meerdere mensen". Die talloze verhalen heeft Bolt netjes gerubriceerd, zodat ze kunnen dienen als basismateriaal voor een grote wetenschappelijke studie. Daarin wil hij onderzoeken of er "een onderliggend iets bestaat, een werkzaam universeel principe voor de toevalligheden van het leven". De verhalen over de vuurtorenwachters en over Lorenzo del Vetro zijn de pronkstukken uit Bolts verzameling, die wij over de schouders van Lea meelezen.
Deze raamvertelling wordt met heel wat betekenissen beladen. Fosnes Hansen introduceert de omstreden concepten 'serialiteit' van de Weense bioloog Paul Kammerer (1880-1926) en 'synchroniciteit' van Carl Gustav Jung. Bolt is van oordeel dat de exacte wetenschap wel de objectieve, maar niet de subjectieve realiteit kan weergeven. Met andere woorden: ze kan antwoorden op de vragen wat en hoe verschaffen, maar niet op de grote waarom-vraag. Meteen wordt duidelijk dat Fosnes Hansen naar de kern wil gaan: zijn boek blijkt een ambitieuze zoektocht naar de zin van het leven, naar antwoorden op de vragen 'Waarom gebeurt wat gebeurt?' en 'Wat is de bedoeling van het feit dat je zo gemakkelijk kunt verliezen?'.
Als lezer dreig je ten prooi te vallen aan een hardnekkige vorm van apofenie: de obsessieve neiging om overal verbanden en betekenissen te zien in fenomenen die niets met elkaar te maken hebben. Elk detail, elke terloopse opmerking wordt een weerhaak waaraan je aandacht blijft hangen. Dat verhoogt het leesplezier aanzienlijk -vooral in de gortdroge wetenschappelijke passages over farologie ('vuurtorenkunde'), apicultuur, geologie en schilderen met eitempera of olieverf. Toch stapelen de enigma's zich al snel op: waarom hebben de personen in de verhalen allemaal dezelfde - haast archetypische - verhouding tot elkaar: de meester, de assistent en het onschuldige meisje? Waarom zijn er zoveel personages die een familielid hebben verloren?
Enig literair speurwerk maakt wel duidelijk hoe hecht het tekstweefsel is dat Fosnes Hansen heeft gefabriceerd. Tijdens het lezen van het boek moest ik vaak aan Harry Mulisch of Umberto Eco denken; vooral omdat het betekenisveld waarin Fosnes Hansen zijn 'subtekst' situeert nauw aansluit bij Mulisch' De ontdekking van de hemel en Het zwarte licht of bij Eco's De slinger van Foucault.
Een greep uit de ontrafelde knopen: Bolts landgoed draagt de naam van de Zweedse symbolistische dichter (Vilhelm) Ekelund (1880-1949). Die was bezeten van het neoplatoonse schoonheidsideaal. Het platonisch dualisme scheidde mens en wereld voorgoed van het rijk der Ideeën en dus van de Waarheid. Dat leidt meteen tot het kernprobleem waar zowel Bolt als de renaissanceschilders rond Lorenzo del Vetro mee kampen: hoe kun je die dualiteit opheffen? Door de realiteit te verheffen, of door in de realiteit vonkjes van dat Ideeënrijk te zoeken? Ook de vuurtorenwachters weten het instinctief: wat niet door het Grote Oog (de vuurtoren) belicht wordt, bestaat niet. "En alleen wie het water kent (de ingewijde, KvdB), kan zonder bakens varen."
Fosnes Hansen weidt wel uit over de van Paul Kammerer, maar zwijgt over diens interesse voor het lamarckisme: de theorie van de Franse natuuronderzoeker Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) dat levende wezens de vaardigheden van hun ouders erven (- iemand die veel leest zal dus een literair begaafd kind krijgen). Die omstreden negentiende-eeuwse erfelijkheidsleer zou nochtans een mogelijk "werkzaam universeel principe voor de toevalligheden van het leven" kunnen zijn.
En dan zijn er de verwijzingen naar de alchemie, het occulte, de hermetica. De butler van Bolt wordt "een smid van het grote werk" (verwijzend naar het alchemistische Opus Magnum, het 'Grote Werk' ter vervaardiging van de steen der wijzen) en "een priester" genoemd. Ook het "oog dat ziet" in het vuurtorenverhaal heeft evidente alchemistische connotaties. Bolt was in zijn jeugd een goudzoeker en Bonchiodo, schilder van de mirakelmadonna, een meester-vergulder. Goud wordt in het boek "het enig aardse metaal dat in zichzelf het goddelijke licht weerspiegelt" genoemd.
De schilders in het boek en ook de Florentijnse familie Del Vetro zijn fictief. Met zijn voornaam verwijst Lorenzo wel onmiskenbaar naar dat andere grote Florentijnse geslacht, dat van de Medici. Ook Lorenzo il Magnifico werd in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw verbannen naar Rome, toen de fanatieke dominicaan Savanarola de macht greep in Florence. En hij was de mecenas van niemand minder dan Michelangelo en Leonardo da Vinci.
En is het toeval dat Bonchiodo dezelfde voornaam (Girolamo) heeft als Savonarola, die zocht naar het innerlijke geloof en de uiterlijke afbeelding der vergankelijkheid van de 'nieuwlichters' verwierp? (Het schilderij zelf lijkt dan weer geïnspireerd door de Madonna met kind en druiventros van Lucas Cranach de Oudere).
Welke weg slaat Fosnes Hansen in het vervolg op dit boek in? Wat zal uiteindelijk het 'universele principe' zijn? Dringen we dieper door in de wereld van de hermetica? Verzeilen we - God verhoede - in New Age-vaarwater? De openings- en slotzin van dit boek geven wellicht al een hint: "Het leven is een vogel," staat er tweemaal. En waar houden vogels zich op: niet op aarde en niet in de hemel. Ergens daartussenin.
Elk detail, elke terloopse opmerking wordt een weerhaak waaraan je aandacht blijft hangen. Dat verhoogt het leesplezier aanzienlijk