Onderwijsrapport
Hellhole Brussel? Het kan ook anders
Naar school gaan in Brussel kan gevolgen hebben voor je verdere schoolloopbaan. Al zijn er ook uitzonderingen. Het Nederlandstalige Koninklijk Atheneum van Etterbeek kan wat andere Brusselse scholen minder goed lukt: goede slaagkansen bieden voor het hoger onderwijs.
De Edmond Mesenslaan in Etterbeek. Statige herenhuizen in een behoorlijk groene omgeving. Het doet wat on-Brussels aan. De gebouwen van het Koninklijk Atheneum van Etterbeek staan in de restanten van het park dat ooit rond het landhuis van de familie-Anspach – het Pavillon de Linthout – werd aangelegd.
Op de speelplaats is een mengelmoes van talen te horen. “Ja, dit is een leuke school”, zegt Katharina (15) stellig. Het meisje is een perfect voorbeeld van het type leerlingen hier: Russische vader, Letse moeder, opgegroeid in Duitsland en daarna een tijdje in Italië gewoond.
Ze volgde les aan Europese scholen, in het Engels. Voor ze naar Brussel kwam, sprak ze al vloeiend vijf talen. Maar de Europese school in Brussel beviel haar niet zo goed. “Het had iets kunstmatigs”, zegt ze in al even vloeiend Nederlands, met schattig accent. “Het was niet het echte Belgische leven. We leefden in een bubbel, net een eilandje. Hier is het veel leuker en heb ik het gevoel dat ik echt in België leef.”
Doordacht project
Toen ze hier twee jaar geleden aankwam, sprak ze geen woord Nederlands. Maar de school heeft haar enorm geholpen, zegt ze. “De voorbije jaren heb ik heel intensief les Nederlands gekregen. Met resultaat”, klinkt het trots. “Sinds dit jaar werk ik ook mijn Frans bij. Dat wil ik ook onder de knie krijgen. Mijn ouders vinden talenkennis heel belangrijk.”
Zoals Katharina lopen er in de school veel kinderen rond. Van de 950 leerlingen is slechts een kwart volledig Nederlandstalig. En dat is vooral te danken aan een aanzienlijke groep Nederlandse leerlingen. Meer dan 30 procent is volledig Franstalig. De anderen hebben nog een andere thuistaal of spreken meerdere talen.
De meest voorkomende thuistaal is het Arabisch, gevolgd door het Spaans. In de school volgen leerlingen van 26 nationaliteiten les.
Een andere thuistaal hebben, wordt algemeen beschouwd als een risicofactor voor slechte schoolresultaten. Toch steekt het Atheneum van Etterbeek er bij de Vlaamse middelbare scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met kop en schouders bovenuit.
De leerlingen die hier afstuderen doen het ook opvallend beter in het hoger onderwijs dan leerlingen uit vergelijkbare ASO-richtingen in andere Brusselse scholen. Afhankelijk van de opleiding hebben ze zelfs een 10 tot 20 procent grotere slaagkans.
Dat is te danken aan de inspanningen van het hele lerarenkorps én een goed doordacht pedagogisch project, benadrukt directeur Patrick De Clercq. “We leggen de lat heel hoog, maar helpen onze leerlingen wel om erover te geraken. Onze bedoeling is hen niet te ontmoedigen en niet te verliezen ergens onderweg.”
Taalgericht vakonderwijs
Daarom blijft in Etterbeek alvast niemand hangen in het eerste jaar, hoe groot de taal- of andere achterstand ook is. Iedereen gaat over naar het tweede jaar. De Clercq: “We screenen niet op voorhand en kijken ook niet naar hun punten in de lagere school, zoals sommige middelbare scholen wel doen. In het begin van het eerste jaar kijken we hoe ver ze staan met Nederlands. En dan hebben we twee keer tien maanden de tijd om de eventuele achterstanden weg te werken.”
Dat gebeurt door extra remediëringslessen te geven, maar ook door naschoolse activiteiten in het Nederlands aan te bieden. Workshops op woensdagnamiddag bijvoorbeeld, of het project van de leesmaatjes die samen boeken lezen tijdens de middagpauze.
In het KA Etterbeek maken de meeste leerkrachten hun cursussen zelf. Volgens directeur De Clercq een heel belangrijke maatregel. “De leerkrachten kunnen zo beter inspelen op de situatie. In wiskundige handboeken, bijvoorbeeld, staan vaak definities die nogal moeilijk verwoord zijn voor anderstaligen. Het heeft weinig zin de kinderen te dwingen een definitie uit het hoofd te leren waarvan ze de woorden niet begrijpen. Aangezien de leerkracht wiskunde zijn eigen handboek maakt, kan hij de definities eenvoudiger verwoorden, of achteraan in het boek een woordenlijst opnemen. We noemen dat taalgericht vakonderwijs, wat wil zeggen dat van alle leerkrachten inspanningen worden gevraagd om de leerlingen op taalvlak mee te krijgen.”
Voor leerlingen die het moeilijk hebben, is er het zorgnetwerk van de school, legt zorgcoördinator Sarah Decorte uit. “Tijdens springuren worden ze uit de klas gehaald en krijgen ze een aangepast traject. De meeste leerkrachten organiseren tijdens de lunchpauze ook open leercentra, waar leerlingen naartoe kunnen als ze vragen hebben of extra willen oefenen. Sommige leerlingen moeten daar ook verplicht naartoe, als de klassenraad meent dat dat nodig is.”
Grootstedelijkheid
In het KA van Etterbeek werkt het systeem. De school ziet dat haar afgestudeerden het jaar na jaar vrij goed doen in het hoger onderwijs. Dat blijkt uit cijfers over de uitstroom van scholieren over een periode van zes jaar, die De Morgen kon analyseren.
Niet alle Brusselse Nederlandstalige humaniora’s doen het even goed. Dat er grote uitval is – dat veel scholieren dus vroegtijdig stoppen – was al geweten. Nu blijkt ook dat zij die wél slagen het een pak slechter doen in het hoger onderwijs dan hun leeftijdgenoten in andere regio’s in Vlaanderen.
Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn, meent professor onderwijskunde Els Consuegra (VUB). “Een belangrijke factor is de grootstedelijkheid, zeker in Brussel. Brussel is de grootste stad van ons land en er zijn meer leerlingen met laagopgeleide ouders, leerlingen die in armoede leven en leerlingen die thuis geen Nederlands spreken dan in andere regio’s. Die leerlingen lopen gemiddeld gezien een groter risico op slechte schoolresultaten.”
Ook worden ze vaker minder goed ondersteund om aan het hoger onderwijs te beginnen. “Mensen gaan ervan uit dat succes in het hoger onderwijs uitsluitend bepaald wordt door de inhouden die een leerling verwerft in de middelbare school. Maar het is niet omdat je succesvol bent in de humaniora, dat je dat ook bent in het hoger onderwijs.
"Daar wordt meer zelfstandigheid verwacht om in korte tijd grote hoeveelheden leerstof te verwerken. Je hebt er ook een pak communicatie- en sociale vaardigheden nodig om om te gaan met docenten en andere studenten. En dan merken we dat jongeren van hoger opgeleide ouders, die uit een warm nest komen en ouders, broers, zussen en vrienden hebben om op terug te vallen voor hun studie, het beter doen. Dat zijn troeven die heel wat studenten in Brussel jammer genoeg niet hebben.”
Goede naam
In het KA van Etterbeek hebben tal van leerlingen inderdaad hoger opgeleide ouders. Of op zijn minst ouders die betrokken zijn bij het schoolproces. Veel heeft te maken met de ligging, in het – zeg maar – ‘betere’ deel van Brussel. De meeste kinderen hier komen uit Schaarbeek, vlak daarna komen Etterbeek, Elsene en Overijse.
“Het klopt dat een school als deze uitbouwen makkelijker is op deze plek dan in pakweg Molenbeek”, geeft directeur De Clercq toe. “We hebben hier veel nationaliteiten en thuistalen, maar er is geen enkele groep die overwicht heeft, waardoor die de schoolcultuur kan bepalen.”
De school heeft ook al jaren een goede naam, waardoor ze een publiek aantrekt dat bewust naar hier wil komen. “Door die goede naam kunnen we ook makkelijker goede, gekwalificeerde leerkrachten aantrekken, wat in andere scholen in Brussel vaak minder goed lukt. Onze ouders, ongeacht hun afkomst, thuistaal of opleidingsniveau, willen vooral dat hun kinderen het goed doen op school. Dat is zeker een deel van het succes.”
Veel scholen in Brussel hebben minder ‘geluk’ en zien dat de slaagkansen van hun afgestudeerden in het hoger onderwijs vrij laag zijn. Al is dat volgens professor Els Consuegra zeker geen exclusief probleem van Brussel, maar eerder een algemeen stedelijk probleem.
Ze deed samen met haar collega Sebastiano Cincinnato aan de VUB onderzoek naar de slaagkansen van jongeren in het hoger onderwijs. Voor dat onderzoek baseerden ze zich niet op de provinciegrenzen, maar op zogenaamde stedelijke agglomeraties.
“Eigenlijk is een stadsgewest als Brussel afwegen tegen pakweg de provincie Limburg een beetje appelen met peren vergelijken”, stelt Cincinnato. “Stedelijke agglomeraties vergelijken is volgens ons accurater. Een verstedelijkt gebied gaat ruimer dan enkel de stad op zich. We hebben zones afgebakend op basis van onder andere vergelijkbare bevolkingsdichtheid en economische factoren. In Brussel krijg je dan de negentien gemeenten plus nog een tiental extra gemeenten, zoals Eigenbrakel in het zuiden en Zaventem in het oosten. De agglomeratie Antwerpen wordt zo uitgebreid met onder andere ook Boom en Brasschaat. Voor Gent worden ook Merelbeke en De Pinte meegeteld.”
In hun onderzoek zijn de effecten van de sociale achtergrond van leerlingen bovendien ‘weggefilterd’. Professor Consuegra: “Zo krijgen we resultaten die onafhankelijk zijn van de achtergrond van de leerlingen. Daardoor konden we Brusselse leerlingen die thuis geen Nederlands spreken en lager opgeleide ouders hebben, vergelijken met Antwerpse leerlingen in dezelfde omstandigheden.”
En zo krijg je een ander beeld, menen de onderzoekers. “Als je de stedelijke agglomeraties op die manier met elkaar vergelijkt, zie je dat Brussel het niet slechter doet dan de andere agglomeraties. Er is geen specifiek Brussel-effect. We zien wel een algemeen stedelijk effect. De slaagkansen na het middelbaar liggen in bijna alle stedelijke agglomeraties lager dan elders in Vlaanderen.”
Een conclusie die vrij zorgwekkend is: wie middelbaar onderwijs volgt in een stad heeft minder slaagkansen in het hoger onderwijs, nog los dus van de socio-economische achtergrond van de leerling. Die komt daar dan nog eens bovenop. Voor een stad als Brussel kan dat tellen.
Echte sneeuwballen
Enthousiast troont de 15-jarige Katharina ons verder mee naar alle leuke plekjes in haar school. Die ziet er op het eerste gezicht uit als een gewone middelbare school. Lange gangen met klassen met grote vensters. Al valt de graffiti op de muren meteen op. Op de muur van het wiskundelokaal bijvoorbeeld prijkt een brein waaruit cijfers en sommen komen. In de gangen zijn dan weer kleurrijke kronkels en tekeningen gemaakt.
De kelderruimte is omgebouwd tot leerlingencafé voor de vierde-, vijfde- en zesdejaars. In de gezellige, wat aftandse zithoek hangen enkele leerlingen rond. Andere zitten wat verder aan de computer te werken. Hier komen ze wat studeren, werken of gewoon wat ‘hangen’ tijdens springuren of als een leerkracht ziek is.
“We zetten veel in op het welbevinden van onze leerlingen. Ze moeten zich hier vooral goed voelen en graag naar school komen”, zegt zorgcoördinator Sarah Decorte. “Daarom mogen ze op de speelplaats ook hun thuistaal spreken. In de gangen en klassen moet het wel allemaal in het Nederlands.”
Er is hier wel meer toegestaan wat in veel andere scholen verboden is. Een gsm in de klas mag, soms wordt die ook gebruikt bij de lessen. Iedereen mag op elk moment naar het toilet, en er mag met échte voetballen gesjot en met échte sneeuwballen gegooid worden. Het gaat er in het KA Etterbeek allemaal een beetje losser aan toe.
Een bewuste keuze, stelt directeur De Clercq. “Het zorgt weleens voor problemen als iemand zo’n bal tegen het hoofd krijgt en pijn heeft. Het is altijd een kwestie van een evenwicht vinden. Er mag hier veel, maar als het nodig is, wordt er ook streng berispt. Zulke dingen horen bij het opgroeiproces van jongeren. Maar het belangrijkste is dat ze hier graag komen. Een kind dat zich goed voelt op school zal ook betere resultaten halen.”