Geheimen
Afgelopen week ging ik met de broer naar de zoveelste X-man-film. Ik ben dol op epische verhalen die keer op keer worden verteld, of ze nou over de Wolverine gaan, of over Sneeuwwitje of Luke Skywalker. Zo'n bewerking, of dat nu in film- of boekvorm gebeurt, stelt bovendien een interessante eis aan de maker: het draait er niet zozeer om wat er wordt verteld, maar hoé. Het publiek weet immers al hoe de plot er grotendeels uitziet en wie de hoofdpersonen zijn. De uitdaging is vooral wat voor interpretatie je er nog aan kunt toevoegen. Zo incarneren personages door de eeuwen heen: in de Bijbel is Eva een behoorlijk dociel meisje, in de grafische novelle The Sandman (1989) van Neil Gaiman is ze een zelfstandige dame die zich van niemand iets aantrekt en het gezelschap van raven boven dat van Kaïn en Abel verkiest (die, als je erover nadenkt, inderdaad niet het gezelligste nageslacht zijn dat je je kunt voorstellen).
Na de film kletsten we thuis wat na en hadden we het erover hoe bewerkingen steeds opnieuw voor verrassingen kunnen zorgen. "Ik vraag me af", zei mijn broer, "hoe ze dat doen met historische figuren. Want daar kun je niet zoveel in variëren." Ik klom meteen in mijn boekenkast en haalde er twee recente Tudor-romans uit: The Taming of the Queen (2015) van Philippa Gregory (die het grote publiek kent als schrijfster van The Other Boleyn Girl) en Wolf Hall (2010) van Hilary Mantel. Beide verhalen spelen zich af in de tijd van Hendrik de Achtste, maar hadden niet meer van elkaar kunnen verschillen. Bij Gregory wordt Hendrik bezien door de ogen van zijn laatste vrouw, Katherine Parr, en is hij een despotische vrouwenmishandelaar. Bij Mantel kijken we over de schouder mee van Hendriks secretaris Thomas Cromwell en komt de koning in een totaal ander daglicht te staan: hij is warmer, menselijker, misschien juist omdat hij door de ogen van een man wordt bezien.
Deze invalshoek is niet de enige reden waarom Wolf Hall een verfrissende hervertelling is: ook de stijl draagt daaraan bij. Neem nevenstaande scène, waarmee de roman opent. Wat is er aan de hand: de jonge Cromwell wordt door zijn vader, de gewelddadige smid Walter, in elkaar geschopt. Nergens de couleur locale waar je in historische romans mee wordt doodgegooid, nergens oubollige fraseringen, nee: deze scène had zich overal ter wereld, wanneer dan ook, kunnen afspelen. Een jongen wordt mishandeld, hoort zijn hond en het enige wat hij denkt is hoe hij haar zal missen. Dat maakt het verhaal meer dan een verslag van het verleden: het vertelt wat ons mensen maakt, wat we allemaal delen met hen van wie we afstammen.
Elke hervertelling gaat daar eigenlijk om: hoe een oud, al bekend verhaal een vorm aanneemt om de hedendaagse lezer iets te vertellen over zichzelf. En zo niet zozeer het verleden weergeeft, maar de periode waarin de bewerking tot stand kwam. Wie wil weten hoe onze tijd eruitziet, moet eens opletten hoe we de verhalen die we al kennen steeds opnieuw aan elkaar vertellen. De grootste geheimen zitten verstopt in verhalen waarvan we dachten dat we ze allang kenden.
---
'Opstaan.'
Geveld, verdwaasd, zwijgend: hij is gevallen, languit neergeklapt op de kasseien van de binnenplaats. Zijn hoofd is opzij gedraaid, zijn ogen zijn op het hek gericht, alsof er hulp te verwachten valt. Eén goedgeplaatste klap zou nu zijn dood betekenen.
Bloed uit de jaap op zijn hoofd - het resultaat van zijn vaders eerste inspanningen - druipt over zijn gezicht, en zijn linkeroog zit dicht, maar als hij moeite doet, kan hij vanuit zijn rechterooghoek zien dat het stikwerk van zijn vaders laars rafelt. De twijn is losgesprongen van het leer, en een harde knoop erin heeft nog een snee in zijn wenkbrauw getrokken.
'En nou opstaan!' buldert Walter boven hem, terwijl hij bedenkt waar hij hem nu zal schoppen. Hij tilt zijn hoofd een paar centimeter op en kruipt op zijn buik naar voren. Hij probeert zijn handen niet bloot te geven; Walter stampt er graag op. 'Wat moet jij voorstellen, een paling?' vraagt zijn vader. Hij gaat op een drafje een stukje terug, neemt een aanloop en mikt zijn volgende trap.
Die slaat hem de adem uit zijn longen; zijn laatste misschien wel, denkt hij. Zijn voorhoofd zakt weer op de grond. Hij wacht tot Walter boven op hem springt. De hond, Bella, blaft, opgesloten in een hok. Ik zal mijn hond missen, denkt hij.
Hilary Mantel, Wolf Hall, Signatuur, 2010, 674 p.. Vertaling Ine Willems.