InterviewFamilieklap
Frank Vander linden en Josée Mertens: ‘Optreden staat haaks op wie Frank is’
De jongste is 58, rockmuzikant en frontman van De Mens. De oudste is 84, maakt litho’s en was net op reis toen De Mens voor het eerst optrad, op 4 november 1992. Frank Vander linden en Josée Mertens, zoon en moeder.
Frank
“Het past, mijn moeder en mij samenbrengen. Ik ben uit haar gegroeid, letterlijk, en kijk ik naar onze karakters, dan leunen we dicht tegen elkaar aan. Wij hebben een gemeenschappelijk gebrek aan enthousiasme. (lacht) Niet in negatieve zin. Wij kunnen erg blij zijn, innerlijk en uiterlijk, kunnen hard in iets geloven, hard naar iets toewerken, maar we zijn terughoudend in de beleving. We verwachten het minste, in de hoop het meeste te krijgen. Die terughoudendheid is bij mijn moeder goed te verklaren. Ze komt uit een familie die het echt niet breed had, in Halle, een arbeidersgezin waarbij zowel vader als moeder heel vroeg zijn weggevallen. Mijn moeder bleef op haar dertiende achter als wees, met een zus die zeven jaar jonger was, en een zus die zeven jaar ouder was. Dat heeft haar gevormd, denk ik. Mijn moeder is een moedige, hyperintelligente, gevoelige vrouw die er met die intelligentie en gevoeligheid toch in geslaagd is een mooi leven uit te bouwen, en ook haar kinderen een mooi leven te geven. Ze is echt sterk. Drie maanden geleden is ze verhuisd van een serviceflat naar een appartement. De omgekeerde beweging, inderdaad. (lacht)
“Mijn vader en moeder waren een goed team. Hij werkte als handelsvertegenwoordiger, mama deeltijds als secretaresse. Hij voerde het woord, bracht het geld binnen, en zij dokterde al de rest keurig uit. Charismatisch, dat was mijn vader, bijna een personage uit Mad Men, die na het werk thuiskwam en zich een glas gin inschonk. Hij reed met een Ford Corsair, rookte Kent-sigaretten en was voorzitter van een heleboel verenigingen, vooral van sportclubs waarvan hij de sport zelf niet beoefende. (lacht) Op het einde van zijn carrière was hij gebouwenmanager bij een groot bedrijf. Mensen doen werken, dat was zijn job, en dat kon hij als geen ander. Ondertussen zorgde moeder voor het gezin en leerde ze later ook tekenen en etsen, bezocht expo’s en kon enigszins doen wat vroeger niet mogelijk was.
“Wij delen veel. De basis waarop mijn leven is gebouwd – taal, muziek, expressie – heb ik van mijn moeder. Zij heeft me die cultuur bijgebracht. Maar op een podium ben ik eerder mijn vader, daar kan ik me uitdrukken, kan ik dingen naar mijn hand zetten. Mijn vader was nochtans sceptisch over mijn keuze voor de muziek. Hij zag in mij een ingenieur, terwijl moeder me aanmoedigde, ook toen ik eerst als journalist werkte (bij ‘Humo’ en ‘Knack’). Terugkijkend op mijn jeugd werkte vader mij liefdevol tegen, en steunde moeder me. Dat was een prima combinatie. Ik wilde vader zijn ongelijk bewijzen, met aanmoediging van moeder. Al vond ik het verschrikkelijk toen ze kwamen kijken naar optredens. (lacht) Niet dat mijn moeder her en der verborgen zit in nummers van De Mens. De werkelijkheid verwoord ik niet al te expliciet in mijn liedjes. Alleen ‘Mama weent niet’, dat ik schreef voor Yasmine, bevatte misschien wel elementen die naar mijn moeder verwijzen. Dat zal geen toeval zijn, dat net iemand anders het zong.”
Josée
“Ik heb een goede band met mijn kinderen, ben trots op wat ze doen. Luister ik naar De Mens, dan herken ik Frank. Al moet je zijn teksten niet te letterlijk nemen. We hebben allemaal onze eigen manier om tegenslagen te verwerken, hoeven er daarom niet uitgebreid over te spreken om elkaar te steunen. De dood van mijn echtgenoot, zijn vader, hebben we samen een plaats kunnen geven. Hij stierf nadat hij zeventien jaar ziek was geweest. Het was geen plotse dood, we hadden de tijd om ons voor te bereiden.
“Ik was 21 toen ik voor het eerst moeder werd van een dochter, en 26 toen Frank werd geboren. Die jonge leeftijd heeft een reden. ‘Als ik sterf op mijn 42ste, zoals mijn moeder,’ dacht ik, ‘dan is de oudste toch al 20, en is de jongste ook zelfstandig.’ Mijn moeder is gestorven aan een hersenbloeding, ze is letterlijk doodgevallen. Anderhalf jaar later stierf vader. In 1950 was dat, vijf jaar na de oorlog. Hij was jaren in Duitsland tewerkgesteld, in de oorlogsindustrie, en maakte in Berlijn de bevrijding door de Russen mee. Hij keerde ziek terug naar huis, bleek tuberculose te hebben, en stierf een paar jaar later. Ik verhuisde naar mijn grootouders en wilde zo graag studeren, droomde van een licentie Germaanse talen, gecombineerd met (kunst)geschiedenis. Maar die droom ging in de koelkast, uit noodzaak. Ik ging vroeg werken, stichtte een gezin en werkte nadien deeltijds. Mijn man wilde niet dat we sleutelkinderen zouden hebben. Dat heette toen zo: kinderen die alleen thuis kwamen en de sleutel onder de deurmat vonden. Daar kon ik hem in volgen. Al bleef ik voor de rest de baas in het huishouden. Na zijn pensioen ging mijn man één keer mee naar de supermarkt en probeerde hij alles op zijn manier te organiseren. Bij thuiskomst zei ik: ‘Op het werk en in de verenigingen doe jij het management, thuis doe ik het ménagement.’
Gekke gewoontes
Frank over Josée: “Ze blijft zich verzetten tegen technologie, dus ook tegen computers.”
Josée over Frank: “Om zich te kunnen concentreren bij het studeren, moest ik zijn gitaar in de kleerkast opsluiten.”
“Frank was een verlegen jongetje dat heel veel boeken las. Die verlegenheid herkende ik, net als de liefde voor literatuur. Eens Frank de bibliotheek van Steenokkerzeel helemaal had uitgelezen, bracht ik hem naar de bib van Vilvoorde. (lacht) De gitaar kwam pas in zijn leven toen hij na een blessure lange tijd niet kon voetballen – Frank was keeper – en op zijn eentje gitaar leerde spelen. Dat hij effectief professioneel muzikant is geworden en daarvoor zijn job als journalist heeft opgezegd, is bijzonder. Want optreden staat eigenlijk haaks op wie hij is. Mijn verwondering was groot toen ik hem voor het eerst zag spelen. Het is toch een volle zaal die je in de ogen moet kijken en overwinnen, en dat bleek hij gewoon te kunnen. Ik vond het algauw normaal hem op een podium te zien. Al was ik er bij het eerste grote optreden van De Mens niet bij. Dat was op 4 november 1992, in de Beursschouwburg in Brussel. Maanden daarvoor had ik met mijn man al een cruise geboekt in Egypte. Maar ik heb hem nadien nog vaak genoeg gezien, ook in het Koninklijk Circus. Toen zat Luc De Vos (van Gorki) de rij voor ons. Hij draaide zich om en zei: ‘Da wordt ne goeien’.”