InterviewFabio Jakobsen
Fabio Jakobsen, vijf maanden na de horrorcrash: ‘Wel honderd keer dacht ik: dit is het, ik ga dood’
Met meer dan tachtig kilometer per uur vloog hij in de hekken. Sprinter Fabio Jakobsen (24) overleefde ternauwernood een afgrijselijke val in de eerste etappe van de Ronde van Polen op 5 augustus 2020. Stapje voor stapje werkt hij aan zijn herstel, en voor het eerst doet hij zijn verhaal. Over overleven, een biddende priester, een dikke kont en Dylan Groenewegen: ‘Hij heeft me gevraagd of we een keer konden afspreken, maar ik ben er nog niet aan toe.’
Hij wordt wakker in een ziekenhuisbed. Bewegen kan hij nauwelijks, praten helemaal niet. In zijn keel zit een buis. Waar hij is, weet hij niet, wat er gebeurd is evenmin. Aan zijn bed staan drie artsen. Ze zeggen dat ze hem hebben geopereerd, en vragen hem of hij zijn benen en armen kan bewegen. Dat gaat, met moeite. Ze vertellen hem dat hij gewonnen heeft, en vragen of hij wil weten hoe hij eruitzag toen hij werd binnengebracht. Hij knikt. Eén van de artsen laat een foto zien. ‘Ik zag alleen maar bloed. Ik leek op een aangereden dier. Ik dacht: hè, zo zie ik er toch helemaal niet uit?’
Twee dagen eerder, op 5 augustus, stapt Fabio Jakobsen op de fiets voor de eerste etappe in de Ronde van Polen. Dat het een massasprint zou worden, staat vast. Een snelle, chaotische. ‘Het was voor de meeste renners de eerste koers na de coronapauze. Ik kende het plaatselijke rondje, een jaar ervoor had ik het ook al gereden. Links, rechts, dwars door Katowice. De finish was op dezelfde plek als altijd: in dalende lijn. Ik weet nog dat ik goede moed had, dat ik tijdens het rondje zwaaide naar mijn maatje Julius van den Berg, die in de kopgroep zat. Hoe ik in het wiel van mijn ploeggenoten Davide Ballerini en Florian Sénéchal naar de laatste kilometer reed. Dat is het laatste wat ik me herinner. Daarna wordt het zwart.’
Iets meer dan duizend kilometer verderop zit zijn vriendin Delore Stougje (22) met haar ouders voor de tv in de keuken.
Delore Stougje: “Ik word altijd zenuwachtig in de laatste tien kilometer, als het gedrang begint. Dan ga ik wat anders doen. Ik luister wel, maar ik heb afleiding nodig. Die dag ook. Mijn vader riep dat Fabio goed zat, dat hij zou winnen. Dus ging ik kijken. Ik zag hem aangaan, uitwijken, en voordat ik het wist, lag hij in de hekken. Het ging zo snel. In de herhaling zag ik hem over de kop gaan en met zijn rug tegen een man en de finishboog klappen. En ik zag zijn helm van zijn hoofd vliegen. Ik wist: dit is foute boel. Ik heb Yvan Vanmol gebeld, de dokter van de ploeg, maar die wist op dat moment ook nog niks, behalve dat hij buiten bewustzijn was. Op Twitter las ik alleen maar spookverhalen. Een halfuur lang heb ik onder de tv gezeten, biddend dat hij niet dood zou gaan. Daarna ben ik beginnen in te pakken om naar Polen te vertrekken. ’s Avonds laat ging mijn telefoon: de ploegarts. Het duurde een tijdje voor ik durfde op te nemen. Ik was heel bang dat ik toen, op dat moment, te horen zou krijgen dat Fabio er niet meer was.”
Fabio Jakobsen: “Dat scheelde ook niet zoveel.”
Ben je in levensgevaar geweest?
Jakobsen: “Mijn ploegmaat Florian heeft zijn fiets tegen een hek gezet en is naar me toe gerend. Hij zag dat ik op het asfalt lag, tussen de hekken. Er was overal bloed. De mensen om me heen deden niets: ze waren bevroren door de aanblik. Florian zag dat ik lag te stikken in mijn eigen bloed. Ik kon niet bewegen, hij zag de paniek in mijn ogen. In een reflex heeft hij mijn hoofd gepakt en iets opgetild, zodat het bloed uit mijn mond en keel liep. Daarna werd ik rustiger, zei hij. Maar verder weet hij er ook niets meer van, zijn herinnering stopt daar.
“Op tv-beelden zie je dat hij even later staat te huilen. Hij heeft getwijfeld of hij het goed had gedaan, de dagen erna. Of hij mijn hoofd wel had moeten optillen. Maar het was kiezen tussen twee kwaden, en hij heeft de juiste keuze gemaakt. Voorts heb ik het geluk gehad dat Dirk Tenner, de dokter van het UAE-team, uit zijn auto is gesprongen. Hij heeft ervaring als trauma-arts, en heeft de situatie gecoördineerd tot de helikopter er was.”
Dus die mensen hebben je leven gered?
Jakobsen: “Ja, en die UCIcommissaris waar ik bovenop ben geklapt. Hij stond achter het hek te filmen, maar was eigenlijk een menselijk stootkussen. Als hij daar niet had gestaan, was ik tegen de finishboog gekatapulteerd. Dat had ik niet kunnen navertellen.”
Hoe is het met die man?
Jakobsen: “Hij had een hoop gebroken ribben, maar verder is-ie wel oké.”
Je bent op weg naar het ziekenhuis in een kunstmatige coma gebracht. Heb je gedroomd, gehallucineerd?
Jakobsen: “Niks. Ik ben twee dagen kwijt. Ze hebben me die eerste nacht vijf uur geopereerd en ik ben aan de beademing gelegd. Mijn eerste herinnering na de val is die drie dokters aan mijn bed. Alles was toen nog vaag en wazig. Een dag later kwamen Delore en mijn vader op bezoek, in een beschermend pak en met een mondkapje op. Ze waren, samen met mijn moeder, mijn zusje en de psycholoog van Deceuninck-QuickStep, door de ploeg naar Polen gevlogen. Pas toen ze in zo’n pak voor me stonden, werd ik me voor het eerst bewust van de situatie. Ik tikte op mijn pols omdat ik wilde weten hoe laat het was. Ze zeiden: ‘Het is zaterdag vier uur.’ Toen pas besefte ik dat het drie dagen na de val was, en dat ik op de intensive care van een Pools ziekenhuis lag. Daar leggen ze je niet omdat je je scheenbeen gebroken hebt. Delore had haar telefoon mee. Daarop heb ik getypt: ‘Vertel me wat er is gebeurd.’ Ze legden me uit dat ik tijdens de sprint in de hekken was gereden.”
Stougje: “Zijn gezicht was vierkant. Eigenlijk herkende ik hem alleen aan het stukje bij zijn ogen: zijn wenkbrauwen, zijn wimpers. Voor de rest: overal hechtingen, alles was beurs. Hij was kaalgeschoren, er zat een grote blauwe plek op zijn hoofd waar zijn hersenen tegen zijn schedel waren gebotst. Hij had een drain om hersenvocht af te voeren. Zijn mond kon niet open – dat lukte later pas. Ik weet nog dat ik erin keek: er was niets. Zijn tanden weg, de helft van zijn gehemelte weg, een stuk kaak weg. Ik keek zo naar de binnenkant van zijn neus.”
Jakobsen: “Ik had heel veel moeite met ademhalen, ik was bang om te stikken. Door die canule, een soort buis in mijn keel, maar ook door mijn gekneusde longen. Ik kreeg allerlei soorten medicatie. Daardoor viel ik steeds weg. Dan werden mijn voeten gevoelloos, dat trok op naar mijn bekken, daarna begon het in mijn handen en schouders, tot onder mijn nek – en dan zakte ik weg. Elke keer dacht ik: daar ga ik. Dit is het, ik ga dood. Dat was niet zo, maar zo voelde het wel. Dat is vijftig, misschien wel honderd keer gebeurd. Ik stond doodsangsten uit. Ik lag te knokken, ik ging extremer ademhalen, ik voelde paniek. Dat werkte averechts, want daardoor kreeg ik nog meer medicatie om me rustig te houden, waardoor ik nog vaker wegviel. Het waren de langste dagen van mijn leven. Ik heb nog nooit zo afgezien. Ik zou liever drie Vuelta’s achter elkaar rijden dan nog één dag zo op de intensive care te liggen.”
Was er niemand die je uitlegde wat er gebeurde?
Jakobsen: “Nee. En ik kon het ook niet vragen. Misschien was het omdat ik erbij lag als een zombie, alsof ik van de wereld was. Maar ondertussen kon ik over alles nadenken. Ik hoorde en zag wat er om me heen gebeurde. In de kamer naast me lag iemand anders. Op een gegeven moment ging het alarm heel lang af. Daarna werd het stil en werd er een aluminium kar door de gang gereden. Zo’n lange, eentje waar je een lijk op legt als het naar de vriezer wordt gereden. Ik wist: dit is menens, hier gaan mensen dood. Er is ook twee keer een priester langs geweest om voor me te bidden.”
Een priester?
Jakobsen: “Ze vroegen of hij naast me mocht komen zitten. Ik heb maar geknikt. Ik ben geen gelovig man of zo, maar ik dacht: baat het niet, dan schaadt het niet. Als ze een imam of een boeddhist naar binnen hadden gestuurd, had ik hetzelfde gedaan. Ik was wanhopig, ik wilde gewoon graag blijven leven.”
Wat heeft hij gezegd?
Jakobsen: “Geen idee. Hij las voor uit een boekje, in het Italiaans. Misschien heeft hij gebeden dat ik zou blijven leven, maar voor hetzelfde geld reserveerde hij een plekje voor me in de hemel.”
Wanneer wist je dat je het zou overleven?
Jakobsen: “Op maandag, de derde dag dat ik wakker was op intensive care. Toen dacht ik: als ik nu nog niet de pijp uit ben, dan zal het wel niet gebeuren. Yvan Demol kwam ook langs: die kon me uitleggen wat er was gebeurd en hoe ik ervoor stond. Maar hij had wel tranen in zijn ogen. Aan hém kon ik zien hoe erg het met mij gesteld was.”
ÉÉN GROOT LITTEKEN
Laten we de lijst maar even overlopen, dan. Wat was er allemaal kapot?
Jakobsen: “Een hersenkneuzing. Scheurtjes in mijn schedel. Neus gebroken. Gehemelte gebroken en gescheurd. Tien tanden eruit. Een stuk van mijn boven- en onderkaak verdwenen. Snijwonden in mijn gezicht. Mijn oorschelp was ingesneden. Gebroken duim. Schouder gekneusd, longen gekneusd. De zenuw van mijn stemband heeft een klap gekregen. En mijn billen waren zwaar gekneusd. Ik heb de klap opgevangen met mijn gezicht en daarna met mijn kont, daarmee ben ik tegen die man geklapt. Dat was een mazzeltje: ik heb nogal een dikke kont. Bovendien kreeg ik in de eerste week ook grote doorligwonden: ik heb er vier weken niet op kunnen zitten. In Polen kon ik nog niet praten. Dat lukte pas toen ik naar Leiden was gebracht, met een andere canule.”
Je gezicht is wonderwel hersteld.
Jakobsen: “Het valt mee, ja. Ik heb een soort hazenlip op de plek waar ik het reclamebord heb geraakt, en mijn neus ziet eruit alsof ik heb gebokst met Mike Tyson. Maar de schade zit vooral vanbinnen. Er zijn stukken bot verdwenen, het is één groot litteken. Alleen in mijn gehemelte zaten al tachtig hechtingen. Ze hebben een stuk bot uit mijn bekkenkam genomen en dat in mijn kaak gezet. In februari word ik opnieuw geopereerd, dan krijg ik implantaten waarop later mijn tanden worden geplaatst. Maar dat duurt nog wel even. Pas volgend najaar heb ik weer al mijn tanden.”
Je vertelt het bijna laconiek.
Jakobsen: “Ik ben van mezelf vrij rustig. Ik maak me ook niet heel erg druk over hoe het eruitziet. Ze kunnen nog iets aan mijn neus doen, maar dan zou ik meer littekenweefsel aan de binnenkant krijgen. Dat wil ik niet, want dat kan het ademen bemoeilijken.”
Fiets je alweer?
Jakobsen: “Nu wel, ja. Maar dat heeft wel een tijd geduurd. De eerste acht weken heb ik in een donkere kamer gezeten. Geen telefoon, geen tv. Ik moest gewassen worden door Delore. Als ik mijn bed uitkwam om te ontbijten, was ik zo moe dat ik daarna meteen weer in slaap viel op de bank. Ik dronk smoothies en een soort chocomelk van het ziekenhuis, met heel veel calorieën erin. Ik weet nog dat we pizza bestelden aan het einde van de eerste week dat ik thuis was. Ik heb er tien minuten over gedaan om één hapje weg te krijgen – best lastig met een half gebit. De volgorde is: eerst herstellen, dan weer een normaal mens worden, dan kijken of ik weer wielrenner kan zijn. Ik ben nu zover dat ik om de andere dag twee uurtjes fiets. Rustig hoor, op koffierondjestempo. Ik heb nog geen sprintje getrokken, maar ik heb wel weer een schema en ik ben met de ploeg mee op trainingskamp geweest.
“Een paar weken geleden heb ik een rondje gefietst met een paar ploegmaten. Het ging misschien dertig per uur door de polder, maar ik was euforisch. Het voelde alsof ik over de Champs-Élysées reed tijdens de laatste etappe van de Tour. Ik besefte hoeveel ik van mijn beroep hou, hoe graag ik koers. De dokters en mijn trainer willen geen datum op mijn rentree plakken. Die zeggen: rustig aan, stapje voor stapje. Stiekem hoop ik dat ik erbij ben als er in maart gekoerst wordt, maar het is realistischer dat het augustus wordt. Hoe mooi zou het zijn als ik een jaar na de val weer in staat ben om écht mee te doen in de finale?”
Twijfel je soms of het nog kan? Is het fysiek mogelijk om straks weer te fietsen op het hoogste niveau?
Jakobsen: “Ik geloof dat het kan. Voorlopig is er in elk geval niets gevonden waardoor het níét zou kunnen. Het zat erin, dus ik hoop dat het er nog steeds in zit. Maar mijn lichaam heeft een enorme klap gehad en er is flink wat door elkaar gehusseld. Het kan zijn dat er iets is waardoor ik geen 100 procent meer haal, maar dat weet ik pas als ik het probeer. De zenuw van mijn stemband lijkt zich te herstellen – dat is belangrijk, omdat die mee moet bewegen als ik ademhaal. Maar wat als-ie 98 procent herstelt, en geen 100? Dat maakt niet veel uit als je recreatief een rondje moet trappen, maar wat als je ermee in de World Tour moet sprinten?”
En psychologisch? Denk je dat je straks weer durft te sprinten?
Jakobsen: “Ja, maar dat weet ik pas als ik weer in een massasprint zit. Het is een voordeel dat ik me niks herinner van de crash. Ik droom er niet over, ik ben niet bang om te vallen. Ik hou me ook voor dat het niet zo vaak gebeurt, dat het zó erg is. Ik win niet twee keer de loterij, toch? Als ik wil terugkomen, moet ik durven in een gat te duiken. Een sprinter die te veel remt, wint niet.”
NIET NAAR MONACO
Ik neem aan dat je de beelden van je crash hebt gezien.
Jakobsen: “Ja. Op de intensive care in Polen al.”
Hoe kijk jij naar de actie van Dylan Groenewegen?
Jakobsen: “Het is heel duidelijk: Dylan wijkt van zijn lijn af en doet de deur dicht als ik naast hem kom. Dat heeft iedereen gezien, denk ik. Als hij de deur iets eerder dichtdoet, kan ik nog remmen. Als hij het iets later doet, ben ik hem voorbij. Nu ging het precies fout: ik kon geen kant meer uit. Ik denk dat we daar met 84 kilometer per uur reden. Dan is de reactietijd nog kleiner dan normaal.”
Neem je het hem kwalijk?
Jakobsen: “Ja, ergens wel. Ik ben niet zo verlicht dat ik zeg dat hij er niks aan kon doen. Maar ik vind het vooral jammer. Voor mezelf, voor hem, voor onze ploegen. We waren de twee snelste sprinters van Nederland, we hoorden bij de beste sprinters van de wereld. Het was het hele jaar al stuivertje-wisselen: de ene keer won hij, de andere keer won ik. We zouden allebei naar de Giro gaan. We waren begonnen aan een duel dat nog heel lang kon duren. Zulke duels, daar draait het om in onze sport. We zijn entertainers en worden daarvoor betaald. Ik keek er heel erg naar uit om me met hem te meten. Maar dan gebeurt zoiets – met alle respect – in de Ronde van Polen.
“Ik vind het moeilijk om te begrijpen waarom hij het gedaan heeft. Heeft hij me niet gezien? Heeft hij te veel risico genomen? Wilde hij winnen ten koste van alles? Hij wist ook dat het een snelle aankomst was, wat de risico’s waren. Voor mij is sprinten meer dan het bordje van de 200 meter zien en dan aangaan. Sprinten is niet als een kip zonder kop op de pedalen rammen. Hij had moeten nadenken over de gevolgen. We zijn mensen, geen beesten. Dit is sport, geen oorlog waarin alles geoorloofd is.”
Heb je contact met hem?
Jakobsen: “Hij heeft me een bericht gestuurd om te vragen hoe het met me ging. Daar heb ik op gereageerd. Niet lang geleden heeft hij me gevraagd of we een keer konden afspreken. Ik snap dat het ook op zijn ziel drukt, dat hij het ook achter zich moet laten, maar ik ben er nog niet aan toe. Ik wil eerst meer weten over hoe ik eraan toe ben, hoe mijn herstel verloopt. Hoe beter het met mij gaat, hoe beter het voor hem is. Hij heeft dit ook niet gewild. En hij krijgt een hoop stront over zich heen van mensen achter hun toetsenbordje – dat is belachelijk. Ik hoop oprecht dat hij straks in de sprints weer kan doen waar hij goed in is, dat dit straks achter ons ligt.”
De UCI heeft hem voor negen maanden geschorst. Vind je dat terecht?
Jakobsen: “Dat is heel lang. Maar als je het netto bekijkt, is het maar een maand of twee. Uiteindelijk heeft hij het leven van iemand anders in gevaar gebracht door zo te sprinten. Daar moeten we veel meer naar kijken in het wielrennen. We moeten af van die Wild West, van het idee dat je kunt sprinten zonder oog voor anderen. Laat dit een precedent zijn: de volgende die zoiets doet, staat ook minimaal een halfjaar aan de kant.
“Jury’s zouden de regels veel strakker moeten handhaven. Nu is het vaak nattevingerwerk. Dylan is zelf een keer in de hekken beland zonder dat er een straf werd uitgedeeld: hij wéét dus hoe het voelt. En hij heeft zelf de deur dichtgedaan voor Oliver Naesen, in de Eurométropole Tour van 2016. Toen kreeg hij ook geen straf. Als je dan als jury niet ingrijpt, geef je het signaal dat het misschien wel kan. Dat gaat in iemands hoofd zitten. Maar Dylan had daar ook kunnen denken: oef, dat ging maar net goed, dit overkomt me niet nog een keer.
“Ik moet er in de toekomst voor zorgen dat ik rechtdoor sprint. Maar laat me duidelijk zijn: mijn verwondingen zijn óók zo erg door de hoge snelheid en de hekken. Die vingen me niet op, ze vouwden in elkaar. Er loopt nu een onderzoek, waaruit moet blijken of ze degelijk in elkaar waren gezet. Als je erop gaat letten, zie je het vaak: hekken met uitstekende pootjes, met openingen ertussen...”
Jouw val lijkt wel iets te hebben losgemaakt. Onder de renners, onder de ploegen en zelfs bij de UCI. Denk je dat we de crash over een paar jaar zullen zien als een keerpunt? Als het moment waarop de veiligheid van renners wél belangrijk werd?
Jakobsen: “Ik hoop het. De UCI zou zich er veel meer over moeten buigen. Dit soort gevaarlijke aankomsten moet eruit. Wat ik wel weet, is dat ik niet meer meesprint als ik zie dat de hekken niet deugen.”
Je hebt het hele medische circuit van binnen en van buiten gezien, je ligt er lange tijd uit en misschien is het vervolg van je carrière in gevaar. Wie draait op voor die schade?
Jakobsen: “Dat is gecompliceerd. Ik heb geen rechten gestudeerd, maar volgens mij zijn er meerdere partijen die geheel of gedeeltelijk aansprakelijk kunnen zijn. Dylan, zijn werkgever – Jumbo-Visma – de organisatie van de Ronde van Polen en de UCI. Als ik terugkom op niveau, dan valt het allemaal nog relatief goed mee, maar wat als blijkt dat ik straks niet echt meer kan fietsen? Mijn huidige contract bij Deceuninck-QuickStep loopt tot eind 2021. Als ik vóór die tijd niks presteer, kan het zomaar klaar zijn. Niemand wil een manke renner die niks meer durft. Ze gaan me geen salaris betalen omdat ze me zo zielig vinden.
“Er is een scenario waarbij ik eind volgend jaar geen wielrenner meer ben en de ploegendienst van de fabriek in kan. Daar is niks mis mee, maar het gaat wel om andere bedragen en een ander perspectief. Het gaat om mijn toekomst, die van Delore en misschien ook wel van onze kinderen. Daarom ga ik niet te licht over die aansprakelijkheidszaak. Het is een stok achter de deur voor als het tóch niet helemaal goed meer komt. Het zou heel vreemd zijn als ik straks met de ellende zit door een actie van een ander, door omstandigheden die ik niet zelf gecreëerd heb.”
Zulke aansprakelijkheidszaken kunnen jaren duren.
Jakobsen: “Ja. Zeker ten opzichte van Polen en de UCI. Maar dat wil niet zeggen dat je het niet moet doen. Een zaak tegen Dylan en JumboVisma is misschien iets makkelijker, dat kan gewoon in Nederland. Maar ik hóéf helemaal niet te procederen om het onderste uit de kan te halen. Het gaat me heus niet alleen om geld, het gaat ook om verantwoordelijkheid. Er zijn andere oplossingen mogelijk. Hoe of wat, dat weet ik ook nog niet precies. Ik heb het heel erg naar mijn zin bij Deceuninck-QuickStep en ik hoef er zeker niet weg, maar misschien dat ze bij JumboVisma wel zeggen: we bieden hem een contract aan, ongeacht hoe en of hij terugkomt. Dat is ook een manier van verantwoordelijkheid nemen. En áls ik dan in een ploeg terechtkom met Dylan, kan-ie mooi de sprint voor me aantrekken! (lacht)”
Heeft de crash je veranderd? Sta je anders in het leven nu je zo dicht bij de dood bent geweest?
Jakobsen: “Ik heb op intensive care mijn zegeningen geteld. Als Delore en mijn ouders waren langsgekomen, rolden de tranen over mijn wangen. Ik dacht aan wie ik had, wie ik allemaal kende: mijn ouders, mijn vriendin, mijn vrienden, mijn schoonfamilie, mensen in mijn omgeving die altijd oprecht geïnteresseerd zijn. Maar ook aan de artsen, de verpleegsters, al die mensen die je weer oplappen. Als je zoiets meemaakt, wordt het heel speciaal. Een band die eerst heel vanzelfsprekend is, wordt ineens heel bijzonder. Je beseft dat alles tijdelijk is, dat het zomaar voorbij kan zijn.
“Delore en ik waren van plan om naar Monaco te verhuizen. Eén van de eerste dingen die ik heb gezegd toen ik een buisje in mijn keel kreeg en weer kon praten, was: ‘Dat doen we niet.’ Ik wil in de buurt van mijn ouders zijn, van mijn zusje, mijn schoonouders, mijn vrienden, ik wil even langs kunnen bij mijn opa en oma. Mijn relatie met Delore was al heel goed, maar als je zoiets doorstaat met z’n tweeën, dan wordt ze nog beter. Ze heeft iets onvoorwaardelijks gekregen.”
Stougje: “Ik ben zo blij dat-ie nog leeft. Dat-ie elke ochtend wakker wordt.”
Jakobsen: “Ik ook, ik ook.”
© Humo