InterviewBoeken
Erwin Mortier: ‘Te veel lezers begrijpen ‘Gangreen 1' van Jef Geeraerts niet meer. Het is en blijft een meesterwerk’
Zes maanden na zijn roman De onbevlekte geeft Erwin Mortier (54) een gloedvolle dichtbundel prijs. Na het afscheid van zijn vader is hij aan het tweede deel van zijn leven toe. Ietwat bezadigder, zo lijkt het? ‘Als het echt nodig is, zal ik me wel uitspreken, wees gerust.’
Schrijven met oordoppen en koptelefoon: er zijn wel meer auteurs die zich deze ultieme vorm van splendid isolation gunnen. Maar bij Erwin Mortier is het al bijna een jaar lang bittere noodzaak. “We worden geplaagd door de renovatie van een convent naast ons huis, in het Gentse begijnhof”, zucht hij. Graag had hij me daar uitgenodigd voor dit gesprek. “Maar een interview begeleid door slijpschijf, drilboor en kraan, daar zit je toch niet op te wachten?”
Welnee. Zodoende strijken we neer in de binnentuin van het Museum Dr. Guislain, waar van enige geluidsopflakkering geen sprake is – of het moet het zachte wijsje van een zingend kind zijn. De zon spant zich tot het uiterste in om haar najaarsstralen te laten gloeien. En ik denk meteen aan een fragment uit Mortiers nieuwe dichtbundel Precieuze mechanieken: ‘Ik hou van solaire termen als corona, protuberans, aurora australis, analemma, en ook van je bain de soleil vroeger, ma (…)’
Veiligheidshalve verschansen we ons onder een parasol en laten we flessen gazeusewater aanrukken. Want Mortier zelf verkiest de schaduw, zo beaamt hij het in datzelfde gedicht: ‘Zelden aanbid ik de zon.’
BIO
• Vlaamse dichter, romanschrijver, essayist • geboren op 28 november 1965 in Nevele, groeide op in Hansbeke • studeerde kunstgeschiedenis in Gent; heeft ook diploma van psychiatrisch verpleegkundige • van 1991 tot 1999 wetenschappelijk medewerker van Museum Dr. Guislain • schreef o.a. de romans Marcel (1999, bekroond met de Debuutprijs), Mijn tweede huid (2000), Godenslaap (2008, AKO Literatuurprijs), De onbevlekte (2020) en het ‘moederboek’ Gestameld liedboek (2011) • was in 2005-2006 stadsdichter in Gent • woont samen met radio- en tv-maker Lieven Vandenhaute
De atmosfeer noopt tot landerigheid, in een ooghoek zie ik hoe een museumsuppoost in de schaduw even wegdommelt boven zijn iPad. En ook de schrijver, die in het Guislain jarenlang als kunsthistoricus werkte, lijkt onthecht. Hij praat bedachtzaam, precieus zelfs, herneemt zijn redeneringen en weifelt soms.
Bovendien verklaart Mortier zichzelf ‘gedemobiliseerd’, afgezwaaid van WO II na De onbevlekte, die terugkeer naar zijn ‘oerboek’ Marcel en rondwoekerende familiegeheimen. We spreken af om het ditmaal amper over de oorlog te hebben, maar ons niet te beperken tot de letteren, de thema’s vrijuit te laten meanderen. Want ja, de trein van de wereldgeschiedenis jakkert verder en is er niet die dekselse corona die ons leven door elkaar blijft schoffelen?
Uiteindelijk geen spijt dat u De onbevlekte in volle lockdown hebt gelanceerd?
“Niemand wist wat ons te wachten stond. Zelfs op de begrafenis van mijn vader, eind januari, dachten de aanwezige medici en wetenschappers dat corona slechts een flets griepje zou blijven. Maar goed, het boek is zeer goed onthaald. Natuurlijk gingen plots alle boekhandels dicht en viel er veel plat. Het boek heeft minder verkocht dan je normaal zou verwachten. Er was geen presentatie mogelijk. Maar ik voel me geen slachtoffer, helemaal niet. Mensen vroegen naar verhalen en daar ben ik aan tegemoetgekomen, denk ik dan.”
Terugblikkend op wat De onbevlekte losmaakte, treft het Mortier hoe vatbaar we blijven voor verlokkende maar foute ideologieën. “Mensenlevens zijn complexe gegevens, waarvan ik in mijn boeken zo veel mogelijk facetten wil tonen. Maar het valt me ook nu op hoe snel een samenleving bedreigd kan worden, hoe een democratie kan instorten. Dat had ik niet verwacht. Je ziet nu wat er gebeurt in Hongarije of Polen, en we zwijgen dan nog over Wit-Rusland. Alle totalitaire staten delen een kenmerk en dat is het ‘identitaire’, namelijk dat ze staat en samenleving willen laten samenvallen.”
Al even opvallend is hoe oude kwesties sinds de middeleeuwen weer opduiken, bedenkt Mortier. “Het gevolg van bijkomende staatkundige puzzels die ook na de Tweede Wereldoorlog en het vallen van de Muur werden gelegd. Waar ligt de grens tussen Europa en het Oosten? Dat blijft voor spanning zorgen. We hebben Europa lang gezien als een homogene gemeenschap. Maar we onderschatten de biografieën van die afzonderlijke regio’s. Toch denk ik nog altijd dat veel landen oprecht tot de Europese gemeenschap willen behoren en er het beste mee voor hebben.”
Ondanks het protectionistisch terugplooien op zichzelf als gevolg van corona, ziet Mortier hoopgevende tekenen: “Die Europese en internationale solidariteit is er wél onder wetenschappers of bij diplomaten.”
U behoort niet tot het koor van coronapessimisten. En u hebt ook de Belgische aanpak geprezen, als een bewijs dat onze democratie nog functioneerde?
“Ja, want we moeten geen onnodige risico’s nemen maar ook niet schuw zijn. We zitten in de fase waarin we kunnen kijken of we gerichter moeten testen. Akkoord, we ontpoppen ons nu collectief tot twaalf miljoen virologen of epidemiologen en speculeren erop los over de verhouding testen versus besmettingen. Maar als je naar de geschiedenis kijkt, dan zie je dat er niet meteen een vaccin komt, tenzij het een toevalstreffer is. Dus: inzetten op antivirale middelen, welgemikte testen en een betrouwbaarder sneltest. Dan kun je in scholen en bij bepaalde bevolkingsgroepen vlugger ingrijpen en hoef je minder grote delen van de samenleving af te sluiten. Zie, nu hang ik zelf ook de coronaspecialist uit.” (lacht)
Mortier heult niet mee met de wolven in het bos die plots de virologen en politici besluiteloosheid of alarmisme verwijten. “Als in de eerste fase iets is bewezen, is dat we met een zeer goede expertise zaten en dat we al bij al goed voorbereid waren. Ook de politiek gedroeg zich verdienstelijk: ze plaatsten gezondheid boven economie. Ik weet het wel, België is een onwerkbaar land, met te veel beleidsniveaus, een land dat moet worden hervormd. En ik zie ook wel dat de boodschap in de tweede fase moeilijker te slijten wordt. Nu kan die fijne, empathische afstemming tussen wetenschap, politiek en communicatie beter.”
Een ander punt is de coronakloof tussen jongeren en senioren, die zich ook meer beginnen te roeren, zoals de pakkende getuigenis van de 89-jarige Roger Lybaert begin september in De afspraak aantoonde?
“Op een bepaalde manier ben ik blij dat mijn vader die coronacrisis niet meer hoefde mee te maken, hij stierf net ervoor. We konden nog waardig afscheid nemen. Maar ik heb het zwaar met afstandelijkheid bij zulke sleutelmomenten. En ik vind het absoluut eerbaar als mensen van hoge leeftijd zouden zeggen: ‘Goh, ik heb nog zes maanden of een jaar te leven, ik wil toch mijn kinderen en kleinkinderen zien.’ Natuurlijk moet je de beslissing bij hen leggen. Spontaan bij grootouders op bezoek gaan, dat is uit den boze. En ik vraag me ook af of we – zogenaamd vanwege de efficiëntie – geen ziektes aan het ophopen zijn. We stoppen hele generaties in woon-zorgcentra. Dat is niet de beste oplossing.”
Wat is uw alternatief?
“Niet dat ik terug naar het verleden wil maar vroeger had je ‘hospices’ en ‘gasthuizen’ waar een veelheid aan zorg kon worden verricht, tussen ziekenhuis en rusthuis in. Die formule zorgde voor meer flexibiliteit. En je kon inspelen op wie gespecialiseerde zorg nodig heeft. Maar ik begrijp natuurlijk wel dat je de infrastructuur van onze samenleving niet hup-hup, in twee, drie weken kunt veranderen.”
U hebt zich al eerder wel geout als fervent tegenstander van het afstandsonderwijs?
“Ja, kinderen en jongeren moeten zo veel mogelijk naar school kunnen blijven gaan. Menselijke interactie lukt niet via ZOOM-vergaderingen. Je hebt ook behoefte aan informele gesprekken in leer- en werkomgevingen, om de creativiteit aan te zwengelen. Een gek idee aftoetsen, dat valt nu allemaal weg. We kunnen niet twee generaties dwingen tot schermleren.”
Terug naar de literatuur, waar de polemiekjes al even snel kunnen opvonken. Zo liet de Nederlandse minister van Cultuur Ingrid van Engelshoven onlangs optekenen dat Hugo Claus, Erwin Mortier en A.F.Th. van der Heijden haar persoonlijke, favoriete auteurs zijn. Ze voegde eraan toe het allemaal witte mannen zijn, want “je kiest bij de literatuur waar je van houdt voor de mooiste boeken, en niet voor de persoon die ze geschreven heeft”. Meteen kreeg ze flink de wind van voren van een aantal vrouwelijke auteurs. Wat vindt Mortier van de commotie?
(grinnikend) “Als ik naar mijn eigen voorkeuren kijk, dan merk ik dat ik vooral van witte vrouwelijke auteurs houd. Die bovendien nog dood zijn ook: Virginia Woolf, Jane Austen, Flannery O’Connor… Vreemd dat een minister als persoonlijke lezer een andere voorkeur aan de dag zou moeten leggen dan in haar ambt. Alsof het ‘ambt’ kan lezen. Het wordt op den duur een benepen discussie over wie al dan niet correcte keuzes maakt. Het gaat er bij kunst toch vooral om dat er voldoende van aanwezig is, dat ze kan floreren?”
Toch kun je als auteur tegenwoordig snel uit de gratie vallen. Kijk maar naar J.K. Rowling en de discussie rondom haar zogenaamde transfobe tweets.
“Een vreemd debat. De cultuur van lange tenen en van voortdurende verongelijktheid moeten we toch achter ons kunnen laten? Cruciaal lijkt me: overtuigt een boek? Het gaat in de openbare ruimte steeds meer om de mens achter het boek en minder om het kunstwerk. Ik heb daar nog altijd moeite mee. Ook met interviews, hoor. Ik zie literatuur als een zee van stemmen. Dat ik er met mijn eigen boeken een emmertje kan aan toevoegen, vind ik het allerbelangrijkste.”
Laten we dus de blik richten op zijn nieuwste geut: Mortiers meer dan voortreffelijke, gloedvolle dichtbundel Precieuze mechanieken. Helemaal anders ontstaan dan zijn proza, verzekert hij. Nogal wat gedichten uit Precieuze mechanieken schreef hij terwijl hij tijd bij zijn stervende vader doorbracht, eind december 2019, tijdens ‘doorwaakte nachten vol wanhoop en angst’: “Poëzie ontstaat bij mij veel associatiever. Ik kan makkelijk in één dag vijftig variaties van een gedicht schrijven. Bij proza beredeneer je toch meer, ben je veel langer bezig met compositie. Je bent als de koetsier die aan de touwen van je paard trekt. Poëzie is iets wat opwelt. Het overkomt je, het roept je en dan moet je klaar zitten.”
Precieuze mechanieken oogt erg gevarieerd, met speelse variaties op het Zonnelied, het ‘hooglied der schepping’, barokkere secties als ‘Anuswaarts vreten we aarde’, en eenvoudige, puntiger moedergedichten en reflecties over schoonheid, steeds in een roezige, soms roffelende, maar altijd erg particuliere taal. Maar er is natuurlijk ook de aan dementie gestorven moeder die geëerd wordt, al in het eerste gedicht: ‘Al te lang heeft je ziekte me de poëzie ontfutseld en mij mezelf / De nesten vol drakeneieren in je kop braken hun zwarte dooiers in de mijne’, staat er. Aan het slot mag zij in de sectie ‘Vermiste paradijzen’ licht komisch terugpraten: ‘Doe iedereen de groeten. Spijtig dat ik Tars-Florian-Febe-Mauro-Finn-Jasper / Marie-Warre-Lotte / niet groot heb weten worden / maar ik heb de kleine Scott hier bij me / Hij krijgt nu tandjes en tekent honden.’
“De gedachte om mijn moeder, die bij leven een zeer gelovige vrouw was, het laatste woord te gunnen, vanuit het vermiste paradijs, vond ik wel geestig”, vervolgt Mortier. Toch is de bundel, benadrukt hij, vooral een afscheid van vaders. “Er is nogal wat afscheid en vergankelijkheid de revue gepasseerd, de laatste jaren, van mijn moeder die op haar 57ste tot haar 73ste aan dementie leed en drie jaar geleden stierf, de dood van onze vriend Jef Geeraerts, mijn vader, kort daarna zijn broer… Maar deze bundel is een hommage aan de man die alles opofferde om zijn kinderen het beste te brengen. Hij vond het heel jammer dat hij de tewaterlating niet meer kon meemaken. Mijn leven voelt nu als het tweede deel na de pauze. Raar misschien, maar na zijn dood viel er ook een zwaarte van me af. Misschien is het een soort aanvaarden van de levensseizoenen. Het hoort er nu eenmaal bij.”
Gaat u nu een ander soort boeken schrijven? Zullen vergankelijkheid en dood een minder opzichtig thema worden?
“Eerlijk: dat valt niet te voorspellen. Ik laat op papier altijd gebeuren wat er gebeurt. Er is als schrijver altijd een boek dat je wilt schrijven, een boek dat geschreven moet worden én het boek dat er uiteindelijk komt. Het moet uit de stilte van de taal opgetakeld worden. Er vonkt iets op. Dan stel je alles daarvan in dienst. Soms is schrijven ook wroeten met je botten door de modder.
“Je reikt hoger, al ben je niet in competitie met jezelf. Ik herlees zelden mijn boeken, noch heb ik de behoefte om ze te herschrijven.” (lacht)
Een van uw aangekondigde projecten is een ‘Ernstige mededeling aan de bevolking’. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
“Het gaat in feite over ons lijf, in meerdere betekenissen. We hebben ons reële lichaam dat vatbaar is voor ziekte en genot. We hebben ons sociale lichaam maar ook ons politieke en genetische lichaam. Je ziet allerlei aanspraken, waar ik met verwondering naar kijk.”
Welke zijn dat dan?
“Men gaat er bijvoorbeeld prat op over wat er genetisch allemaal mogelijk is. En dan blijkt zo’n bijna atomair klein virus in vergelijking met een menselijke cel alles in de war te kunnen gooien. Dus er vallen ook wel kanttekeningen te plaatsen bij de heilsboodschappen van sommige wetenschappers. Ik snijd een aantal ethische kwesties aan die mij zorgen baren. Hoe we de laatste decennia het publieke domein niet naar waarde hebben geschat. Een herwaardering dringt zich op, we hebben intussen ingezien dat niet alles koophandel of handelswaar is. Je ziet de limieten van een ongebreidelde markt. Hoe absurd is het niet dat je met Ryanair in se goedkoper kan vliegen tussen Antwerpen en Brussel dan met een treinabonnement? Ik ben ook blij dat er nu een einde komt aan dat ongebreidelde zakenreizen.”
Psychoanalyticus Paul Verhaeghe zei onlangs in Knack: ‘Ik heb meer over het geheugen geleerd van Erwin [Mortier] dan van Freud. Freud zei het zelf: de romanschrijver is de wetenschapper altijd een paar stappen voor.’ Dat is nogal een ronkend compliment.
“Dat ik sierlijk accepteer, natuurlijk.” (lacht)
‘Schoonheid zal de wereld redden – eergisteren al, nu reeds / en ook over zevenmaal zevenhonderd jaar, in talen die wij niet kunnen bevroeden’, staat er in Precieuze mechanieken. Een leidmotief, dat u nastreeft met taal?
“Jazeker. Maar wat men vaak over het hoofd ziet, is dat schoonheid ook de ruigheid van de wereld en het leven omvat, de gigantisch onbeheersbare natuurkrachten van de aarde. Zie maar hoe we gruwen maar ook trillen bij de beelden van de door bosbranden veroorzaakte oranje gloed in San Francisco. Schoonheid gaat niet over kantklossen of een mooi borduurwerkje. Het reikt naar het sublieme. In goede poëzie weerklinkt een echo van de verbijstering en extase waarmee we de ongrijpbare werkelijkheid ervaren.”
We spraken daarnet uitgebreid over corona en over een paar politieke ontwikkelingen. Toch valt het op – en mij niet alleen – dat u minder polemisch op de trom roffelt in het cultuurdebat?
(schamper) “Als het écht nodig is, zal ik dat wel doen, wees gerust.”
Of bent u toch wat bezadigder geworden?
“Het klopt dat ik vaker de gebeurtenissen afwacht en wat minder kort op de bal speel. Misschien heb ik bij het ouder worden meer afstand nodig. Of is het omdat situaties steeds volatieler zijn? Dan laat ik liever ‘de waan van de dag of ‘de kwestie van de week’ overwaaien, ja.”
Zelfs over het beleid van minister Jan Jam-bon (N-VA) hield u zich behoorlijk gedeisd.
“Natuurlijk ben ik ervan overtuigd dat daar veel meer kan gebeuren. Maar zullen we alle coronameubels redden door meer subsidies? Het zegt natuurlijk iets over ons land dat we cultuur zo veronachtzamen. Kunst is te vaak versiering. Voor mij behoort kunst tot dezelfde dimensies als goed onderwijs en een functionerende rechtsstaat. Ik maak daar geen hiërarchie tussen. En men onderschat de economische impact van kunst. Ik ben wel degelijk bang voor een utilitaire samenleving. Stel je een maatschappij voor waarin alleen maar kantoren, scholen, ziekenhuizen en gevangenissen zouden bestaan. Zo’n wereld lijkt me een woestijn.”
En dan is er de kwestie-Jef Geeraerts en de polemiek rond het verdwijnen van de destijds met de Belgische Staatsprijs bekroonde ‘schandaalroman’ Gangreen 1 uit de Vlaamse canon. Mortier was nauw bevriend met Geeraerts, vooral de laatste jaren van diens leven, en beheert mee de nalatenschap, waarrond een dispuut met een aantal kinderen ontstond: “Dat is nu ondergebracht in een Stichting Jef Geeraerts, dat is zich aan het uitklaren. Maar ik volg dat niet meer van nabij op.”
Hij trok samen met zijn vriend Lieven Vandenhaute met de ex-koloniaal naar Congo en schreef er Afscheid van Congo (2010) over. Hoe kijkt hij naar de heisa over de canon? En wat met het gevaar om literatuur langs de ideologische meetlat te leggen?
“Dat gevaar is er niet minder op geworden, zeer zeker. Ik merk ook dat veel lezers het boek van Geeraerts niet meer begrijpen. Je moet het dus kennelijk grondig gaan duiden. Maar het is en blijft een meesterwerk. Dat het nu zo gemêleerd ontvangen wordt, komt dat omdat we een cultuur beginnen te missen van leeswijsheid en leesrijpheid? De PISA-cijfers zijn verontrustend: begrijpend lezen gaat achteruit.”
Maar de context is ook drastisch veranderd. Bijna parallel met het Gangreen-debat flakkerde een hevige discussie op over de standbeelden van Leopold II?
“Gelukkig, zou ik zo zeggen. Maar we hoeven niet alles in de schoenen te schuiven van ex-kolonialen als Jef Geeraerts, die zeker niet de grootste verantwoordelijkheid droeg. Hij heeft er wél hoogstaande literatuur uit gepuurd. Gangreen I is geen warmbloedig maar wel een zinnelijk boek, terwijl hij in Gangreen II – dat ten onrechte in de schaduw staat van het eerste deel – het geweld hevig laat losbarsten. Het is een biecht. Een gedurfde poging om het koudvuur van het kolonialisme uit te drijven. Hij zette zichzelf wel degelijk op het spel.”
Bepaalde krasse uitspraken na die Congo-reis (‘Om te werken moet je achter de zwarten aan zitten’) bleven hem wel achtervolgen?
“Die reis was voor hem een soort terugkeer naar een wereld die voorgoed vervlogen was, dat besefte hij ook. Je zag hem tot provocerende, snelle antwoorden verglijden, als hij interviews moest geven. Net als wij allen was Jef als mens onvolmaakt en heeft hij vergissingen begaan. Ik hoed me wel voor discussies die te zeer meedrijven op de waan van de dag, laat staan dat ik een heksenjacht toejuich.”
De waterglazen worden nog een laatste keer bijgevuld, de zon legt er nog een kolenschep bovenop in de weldadige tuin van het Guislain. Mortier recht de rug en wrijft bedachtzaam over zijn kin. We keuvelen nog een poos over het veranderende opinielandschap, waarin een aanstormende garde veel onwrikbaar geachte posities en stellingnames uit het verleden radicaal in vraag stelt. “Ik geef toe dat het debat te lang gemonopoliseerd is. Ik ben opgetogen dat er nu veel andere meningen weerklinken die de veelstemmigheid van onze samenleving tonen.”
Zoals?
“Zelf werk ik bijvoorbeeld samen met de beloftevolle slamdichteres Hind Eljadid. En in de literatuur doet het me ontzettend veel plezier dat Marieke Lucas Rijneveld die International Man Booker Prize won. De tijd dat de blanke heteroseksuele man van middelbare leeftijd de norm was, is echt wel voorbij.”
Is dat wel zo? En merkt u dat in andere segmenten?
“In de politiek is dat bijvoorbeeld het geval. Dat Sophie Wilmès onze eerste vrouwelijke premier werd, ging te onopgemerkt voorbij. Dat was toch een historisch moment? Ook zie ik in het parlement een grote instroom van vrouwelijke politici.
“En kijk eens hoe mensen met een gekleurde achtergrond tot de hoogste politieke echelons doordringen: Sammy Mahdi bij CD&V of de burgemeester van Leuven, Mohammed Ridouani. Het is een onstuitbare evolutie, die ik toejuich.”