Vrijdag 09/06/2023

'Er schuilt zoveel onbekends in het bekende'

Schoonheid, het woord uit de titel van Alan Hollinghursts jongste roman, The Line of Beauty, valt geregeld in het gesprek. Het boek bracht Hollinghurst vorig jaar de prestigieuze Man Booker Prize, als voorlopige kroon op een oeuvre dat hem in Engeland tot een van de belangrijkste stemmen van zijn generatie maakt, maar ook tot een van de meest controversiële. Hollinghurst is ogenschijnlijk geen vernieuwer, maar de onverbloemde beschrijvingen van homoseksuele begeerte en de finesses der hogere sodomie doen menige lezer slikken. Zelden heeft een auteur met zoveel nuanceringen en literaire intelligentie het mannelijke lichaam in al zijn glorie en donkerte verbeeld. Maar er is in zijn boeken veel meer aan de hand. Een ode aan het schrijven noemt hij ze zelf. Erwin Mortier praat met de schrijver over politiek, literaire voorgangers en de gevaren van schoonheid.

Alan Hollinghurst

De schoonheidslijn

Oorspronkelijke titel: The Line of Beauty

Vertaald door T. Heuvelmans

Prometheus, Amsterdam, 497 p., 19,95 euro.

Alan Hollinghurst leerde ik intussen bijna dertien jaar geleden kennen, kort na het verschijnen van De herdersster, zijn tweede roman die zich grotendeels in ons land afspeelt, met name in een duister en niet nader genoemd Brugge. Een roman over de leegte van het obsessieve begeren, zo vatte hij het boek indertijd voor me samen, verwijzend naar de onlesbare passie die de hoofdpersoon, Edward Manners, opvat voor de leerling aan wie hij privé-lessen Engels moet geven. Maar de verwijzingen in het boek, naar het oeuvre van de symbolistische schilder Fernand Khnopff, naar Bruges-la-Morte van Georges Rodenbach, en naar het oeuvre van Charlotte Brontë, die een tijdlang in Brussel lesgaf en haar ervaringen verwerkte in haar meesterwerk Villette, maakten duidelijk dat Hollinghursts romans zich op een complexe manier verhouden tot de traditie.

In De schoonheidslijn blikt de schrijver terug op de jaren dat Margaret Thatcher de plak zwaaide in Engeland. Nick Guest, een jongen van het platteland, komt op uitnodiging naar Londen, als betalend gast in het gezin van Rachel en Gerald Fedden, met wier zoon Toby hij aan de universiteit vriendschap heeft aangeknoopt. De Feddens zijn zeer bemiddeld. Rachel is de dochter van een baron, Gerald gaat het helemaal maken op het kabinet van Margaret Thatcher, die overigens in de roman haar opwachting maakt. Als buitenstaander observeert Nick het reilen en zeilen van de Britse high society met verrukking en een zweem ironie. Het boek drijft op de euforie van de economische boom die het neoliberalisme van Thatcher ontketende, maar tot zijn schade en schande ondervindt Nick dat wanneer de zaken uit de hand lopen een buitenstaander helaas de ideale zondebok vormt. De vergulde wereld die hem eerst gul in de armen had gesloten, spuwt hem zonder scrupules weer uit. Het is een gegeven dat ook de Amerikaanse schrijver Henry James in zijn romans uitdiepte, en dus is De schoonheidslijn ook een reflectie op de romankunst van vroeger en nu.

Ter gelegenheid van de Nederlandse vertaling van het boek is Hollinghurst heel even in ons land, en is er tijd voor een weerzien. In een Antwerps familiepension leidt de maître d'hôtel, tot tevredenheid van de schrijver voorzien van een sierlijke knevel, ons geruisloos naar een chambre intime en serveert er met een hint van goud in de manchetten de thee. "Je gaat het toch niet hebben over mijn debuut", vraagt Hollinghurst terwijl we gaan zitten. "Niet dat ik niets over het boek kwijt wil, maar het is zo'n lelijk woord, debúút. Je zit jaren te schrijven en te oefenen. Eindelijk vind je jezelf sterk genoeg om iets te publiceren, en dan heet je ineens een debutant, alsof je pas begint." Ik stel hem, terwijl hij met de verpakking van het koffiekoekje worstelt, gerust. Het gesprek wordt meer een gedachtewisseling dan een interview.

Mortier: "De schoonheidslijn is, anders dan je vorige romans, heel duidelijk in een bepaalde tijd gesitueerd. Het boek begint met de monsterlijke verkiezingsoverwinning van Margaret Thatcher in 1983. Daarmee is de maatschappelijke context van het verhaal ineens geschetst. Hoe kijk je eigenlijk zelf terug op de jaren dat de Iron Lady aan de macht was?"

Hollinghurst: "O, ik vond het bijzonder deprimerende jaren. Als ik er nu aan terugdenk, met die aids-crisis en zo, kan ik nog altijd erg somber worden, maar ik heb al vaker gemerkt dat het me eigenlijk moeilijk valt om op te roepen hoe ikzelf in die tijd was. Ik vraag me soms af wat ik de hele tijd deed. Het was de periode dat ik naar Londen verhuisde en ik had toen nog een voltijdse baan als redacteur bij The Times Literary Supplement. Ik las overdag heel veel boeken en ging 's avonds moe naar huis. Het beeld dat ik van die jaren heb, is sterk gekleurd door de aspecten van haar beleid die The Lady zelf heel graag als blijvend beschouwde, en die, denk ik, inderdaad blijvend gebleken zijn. Er heeft een enorme verandering plaatsgevonden in onze kijk op het bestaan. Je wordt nu geacht je lot grotendeels in eigen handen te nemen. Dat heeft voor een immense omslag gezorgd in de publieke moraal. De hele min of meer socialistische opvatting van een gereguleerde markt en de maatschappij als een collectief, die werkelijk in alle domeinen van de Britse samenleving verankerd zat, is door haar van de kaart geveegd. Het was een verwarrende tijd. Ik neem aan dat het in jouw land niet anders was."

Mortier: "Niet veel anders, nee. Ik was nog piepjong, ik kan er moeilijk anders dan in nabeschouwingen over denken, maar ik geloof niet dat we in die tijd echt inzagen dat Thatcher een van de scharnieren was van een wereldwijde revolutie. Overal werden alle barrières opgeblazen die de mobiliteit van kapitaal in de weg stonden. Tegelijk, en dat vormt volgens mij de verborgen motor van het verhaal in De schoonheidslijn, had ze een heel negentiende-eeuwse visie op het samenleven als dusdanig. Ze wilde een wereld waarin mensen het geld in beweging brengen en het geld mensen enorme bewegingsvrijheid schenkt, een wereld waarin de sociale mobiliteit maximaal zou zijn. Tegelijk was haar visie op gezin, klasse en seks heel statisch. Een gezin, dat is een mammie, een pappie en kindjes. Mammie en pappie bezitten weliswaar een eigen huis en beleggen hun geld op de wereldmarkt, maar 's zondags luisteren ze braafjes naar de dominee, en na de kerkdienst snoeien ze de rozen of bakken gemberkoekjes..."

Hollinghurst: "Helemaal mee eens. En dat blijkt uiteindelijk niet zo geweldig goed te werken. De centrale en tot vandaag niet opgeloste paradox, die Thatcher door haar beleid bloot heeft gelegd, draait om de rol van de staat. Die moest zich volgens haar zelf als een soort vrije markt gedragen, maar diende ook een immense controle uit te oefenen op het persoonlijke leven. Dat is een behoorlijk onoplosbare tegenstelling. Wat dat betreft, kun je Thatchers politieke erfenis alleen maar een spectaculaire mislukking noemen."

Mortier: "Met een onderminister die zichzelf tijdens het rukken per ongeluk gewurgd had en dood in netkousen aangetroffen werd."

Hollinghurst: "(grinnikt) Dat waren van die ongelukkige voorvalletjes, inderdaad."

Mortier: "In diezelfde Thatcher-jaren zagen we ook een opleving van de negentiende-eeuwse literatuur. Bij lezers én auteurs. Onder anderen de schrijver wiens geest door alle vertrekken van je nieuwe boek waait, Henry James, werd populairder dan hij bij leven ooit geweest is. Toeval?"

Hollinghurst: "Ik denk dat we door die strijd tegen de zogenaamde losse moraal gevoeliger werden voor de thema's en motieven in James' werk; al die verdrukte verlangens, opgekropte emoties, het onvermogen of de angst om een emotioneel leven te cultiveren. Zijn eigen zeer complexe seksualiteit maakte ons ervan bewust dat we zelf misschien helemaal niet zo vrijgevochten waren als we dachten."

Mortier: "Met een problematische seksualiteit krijg je nog geen literaire meesterwerken. Anders schrijven we allemaal vroeg of laat een wereldroman. Wat spreekt je zo in James aan dat je een heel boek lang naar hem knipoogt en met hem speelt?"

Hollinghurst: "Wel, toen ik zijn boeken leerde kennen, raakte ik steeds meer geboeid door zijn opvattingen over de discipline die een auteur volgens hem zichzelf moet opleggen. Hij vindt dat een auteur een heel duidelijke visie moet hebben op wat voor hem het literaire inhoudt. Zijn personages benut hij als spotlichten of camera's die elk een ander licht werpen op de kwesties die hij aan de orde wil stellen. Voor De schoonheidslijn heb ik mezelf een aantal uitdagingen gesteld. Ik wilde een vrij lijvig boek schrijven met een hele cast van personages. Ineens ben je als schrijver in je eentje een hele schouwburg: je moet voor de rekwisieten zorgen, de regie in handen nemen, voor de belichting zorgen en de kostuums, en ook nog eens alle rollen op je nemen. James was iemand die de roman verdedigde en ook bedreef als een zeer ernstige en hogere verzuchting. Het resultaat, net als bij Proust, is een oeuvre dat voortdurend onderzoekt hoe het uit het leven literatuur kan puren. Het was zeer inspirerend om mijn eigen schrijverschap aan dat oeuvre te scherpen."

Mortier: "Hij was een Amerikaan en normaliter vertonen de Britten een nogal eigenaardige immuniteit voor alles wat niet Brits is. Wat heeft hij het land waar hij het grootste deel van zijn leven gewoond en gewerkt heeft, volgens jou geschonken?"

Hollinghurst: "Ik denk dat hij onze literatuur heel veel cadeau heeft gedaan. Hij had als mens een groot vermogen om zich sociaal aan te passen. Daar had hij zijn achtergrond mee. Hij kwam uit een welgesteld intellectueel gezin in de hogere middenklasse. Er gingen in Engeland in de betere Londense kringen automatisch veel deuren voor hem open en hij liet er zich helemaal door absorberen."

Mortier: "Hij zocht misschien een wereld waarin hij van buitenaf kon doordringen."

Hollinghurst: "Ja, dat denk ik wel. Ik denk dat onze letteren in het algemeen veel te danken hebben aan buitenstaanders, ook vandaag. Ik denk dat ze min of meer onmisbaar zijn. Ze vullen onze blinde vlekken in. In de diepten van zijn schrijversziel is James altijd een waarnemer gebleven. Hij had een enorm lucide blik, die werkelijk de minste hypocrisie wist te registreren."

Mortier: "Nick Guest, de hoofdpersoon in het boek, doet eigenlijk precies hetzelfde. Hij bekijkt die wereld van oude en nieuwe rijken bijna als schilderijen, als tableaux vivants, en hij bekijkt ook voortdurend zichzelf als buitenstaander in die wereld."

Hollinghurst: "Hij heeft die vreemde obsessie met hoe hij zelf in het plaatje past. Het is me pas bij het lezen van de proeven opgevallen hoe vaak ik hem in spiegels laat gluren, de stakkerd. Nu eens is het alsof spiegels hem vertellen dat hij zich ergens bevindt waar hij niet thuishoort en ook nooit thuis zal horen, dan weer ziet hij er zichzelf in terug als het middelpunt van de dingen. Wanneer Margaret Thatcher eindelijk ingaat op een invitatie voor een feestje bij de Feddens, en Nick haar aankomst in de woning gereflecteerd ziet in de grote spiegel in de pompeuze hal, verbeeldt hij zich nogal megalomaan dat hij een figurant is in een groot historisch tableau. Ik denk dat het te maken heeft met zijn afkomst als jongen van het platteland en door zijn hang naar het Schone en het Sublieme, en nog een paar begrippen die hij vast en zeker in kapitalen zou schrijven."

Mortier: "En dat is nog zacht uitgedrukt. Hij is een snob en een onverbeterlijke estheet, met zijn enerverende kennis van Lodewijk- XV-escritoires en antieke boeken en schilderkunst. Al jouw hoofdpersonages geven er in meerdere of mindere mate blijk van. Ze leven allemaal heel erg in een wereld van ideeën, kunst en romans. Het is hun manier om het bestaan te ordenen, maar ze zitten er ook in gevangen. Nick gaat daarin het verst van allemaal. En hij maakt brokken. Om maar iets te noemen: Leo, zijn eerste liefje, een schat van een jongen die als stadsambtenaar werkt, dumpt hij voor het miljonairszoontje Wani, terwijl Leo wellicht de enige persoon in het boek is die Nick echt bemint. Maar hij woont bij zijn moeder, een Afrikaanse uit de Caraïben, in een ordinair arbeidershuisje waar betraande bijbelse taferelen aan de muren hangen, waar Nick zich vilein vrolijk over maakt. Sterker: hij gebruikt het interieur om Leo en zijn leefwereld te kleineren, terwijl hij zelf eveneens van gewone afkomst is. Mag ik de roman ook begrijpen als een kritiek op het zwelgen in het mooie, op de risico's die je loopt als je alle domeinen van het leven gaat verschonen, in beide betekenissen van het woord?"

Hollinghurst: "Zeer zeker. Dat is voor mij de hele kwestie die ten grondslag ligt aan wat ik in De schoonheidslijn wilde zeggen, of wat ik in dat boek wilde doen."

Mortier: "En dus lever je ook kritiek op jezelf als schrijver?"

Hollinghurst: "O, ik geef grif toe dat ik soms een nogal onverantwoorde neiging naar esthetiek vertoon, ja. Dus ik dacht, laat ik het soort recensies van mijn vorige boeken die vonden dat het allemaal veel te prachtig geschreven is, dat het zich verliest in mooischrijverij, eens lekker voor zijn (lachje). Maar ik hoop dat ik het toch een stuk minder simplistisch aanpak dan dat soort debuutkritiekjes. Ik blijf erbij dat dingen van een groot esthetisch gehalte, kunstwerken met andere woorden, een hoge en blijvende waarde vertonen. Maar een obsessief esthetische levenshouding dreigt je van het bestaan als dusdanig te isoleren en verdooft op den duur je bewustzijn. Ik denk dat ik gaandeweg ben gaan beseffen dat ik als schrijver misschien het risico liep om er een gewoonte van te maken. 'Die Hollinghurst beschrijft alles wat hem onder ogen komt met dezelfde intense aandacht, zonder veel onderscheid te maken', klaagden sommige critici over mijn vroegere werk. Als ik eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik me die kritiek stevig aangetrokken heb."

Mortier: "Echt waar? Waarom?"

Hollinghurst: "Wel. Ik lig er nu niet echt meer van wakker, maar er is een tijd geweest dat ik daarmee bezig was. (aarzelt) Het raakte me wel. Het zou me trouwens sterk verbazen als jij over jouw werk niet geregeld hetzelfde te horen krijgt..."

Mortier: "Tuurlijk wel, maar ik zal me daar altijd met hand en tand tegen verzetten. Er bestaat een enorme drang om romans te gaan herleiden tot politieke analyses of sociologische commentaar. We moeten als schrijvers als huisdokters op ronde met onze oortjes tegen de ribben van de wereld hangen om de hartslag van de tijd te beluisteren en een flinke diagnose te stellen. Ik denk dat ik ook weet waarom die eis bestaat. In een tijd dat traditionele instituten als kerken, vakbonden of parlementen zichzelf met verbijsterende overgave overbodig aan het maken zijn, moet kunst kennelijk iets van hun rol gaan overnemen. Ik bedank daarvoor. Het enige wat je ermee bereikt, is vluchtigheid. Het spijt me zeer, maar de schrijver is de baas."

Hollinghurst: "Ik begrijp je volkomen. Er bestaat een heel sterke tendens in de literatuur van vandaag om verbeelding te vervangen door informatie. Romans als bij elkaar gegoochelde feitenworsten. Al mijn boeken zijn uiteindelijk één groot pleidooi voor het schrijven, voor teksten die doordacht en doorwrocht zijn, maar ook niet vies van het schone als een wezenlijk bestanddeel van hun weefsel. Ik koester een enorme liefde voor goede beschrijvingen, en daarmee bedoel ik beschrijvingen die ruimte laten voor het dubbelzinnige. Ik ben niet erg gesteld op eenduidigheid. Ik laat liever de mogelijkheid tot meerdere interpretaties open, dat is een kwestie van voorzichtigheid, misschien. Je kunt niet de pretentie hebben dat je alles doorgrondt. En ik merk ook dat actuele kwesties me literair gesproken steeds minder gaan boeien."

Mortier: "Dat valt me ook op in je werk, bijna alle auteurs die je in je boeken zo innig de hand reikt behoren tot de grote kanonnen van de literatuur in de negentiende en het prille begin van de vorige eeuw. Ik vind weinig sporen van Woolf of Joyce terug. Zijn ze niet interessant genoeg?"

Hollinghurst: "Mijn beste, ik was als jonge snaak dwaas van verliefdheid op Virginia Woolf."

Mortier: "O Hemeltjelief."

Hollinghurst: "Ik heb zelfs mijn toegangsexamen voor de universiteit aan haar werk gewijd, meneer! Het was ook de periode, rond mijn zeventiende, dat ik zelf mijn eerste pogingen tot 'echt' schrijven ondernam. Allemaal heel experimenteel en subjectief. Bergen papier heb ik ermee beklad. Een indrukwekkende stapel hoogdravende troep! (lacht) Veel van mijn eerste schrijfsels waren heel erg begaan met het narratieve experiment. Ik was aan het fragmentariseren dat het een aard had, maar ik ben gaandeweg gaan inzien dat de hele conventionele vormentaal toch niet zo conventioneel of versleten was als ik dacht. We zijn intussen allemaal een beetje uitgewoolfd, denk je niet? (grijnzend) Ik meen me overigens te herinneren dat jij ook hoog van haar opgaf..."

Mortier: "Och, we moeten allemaal 's in rijlaarzen in Sissinghurst door de rozenperkjes gestruind hebben, neem ik aan, in onze eigen verdroomde versie van Bloomsbury, zoals ergens in je, ahum, debúút te lezen valt, met de blik op oneindig en een seksuele flou artistique om ons heen. Het zal wel een voorbijgaande fase zijn in onze jeugd."

Hollinghurst: "(plagerig) Jaja..."

Mortier: "En ik vind haar nog steeds een verdomd intelligente en pittige schrijfster, hoor. Maar we leven intussen wel in andere tijden. En onze vragen beantwoorden met haar oplossingen, dat lijkt me van weinig respect te getuigen. Noch voor onszelf, noch voor haar. Als we zoals haar zouden schrijven, dan herleid je juist een oeuvre tot een gewoonte. Ik denk dat we tegenwoordig in meerdere tijdvakken tegelijk leven. We kunnen naar de maan vliegen maar we zien de zon opgaan alsof de aarde nog steeds in het middelpunt van het zonnestelsel staat. Die 'meertijdigheid' wil ik vastleggen, denk ik, zonder veel zekerheden te verkopen. Dus: ja zeker, Woolf is nog steeds een favoriet."

Hollinghurst: "Wees gerust, ik vind haar nog altijd heel erg goed."

Mortier: "Ze heeft meer van haar voorgangers opgestoken dan ze soms wil toegeven. Ook van James, al kon ze, als ze in een kattige bui was, nogal meewarig doen over zijn werk. Haar personages zijn zeer vitaal, maar hoe innig ze de lezer ook hun gedachtewereld binnenleidt, je kunt je geen beeld vormen van hoe ze eruitzien. Ze geeft ons een paar details, meer niet."

Hollinghurst: "En dat is typisch voor James. Zijn romanfiguren zijn briljante levende schetsen. Maar ze worden nooit karikaturen. Het is niet zo dat je ze herkent aan hun rare baard of zo, of hun slechte adem. Ik vind dat een teken van goed schrijven. Je geeft je lezers een paar hints, net genoeg, en hun verbeelding doet de rest. Je vertrouwt daarmee een deel van het scheppen aan hen toe. Ze zijn, misschien zonder het te beseffen, zeer creatief. Ik vraag me trouwens af of ik mijn eigen figuren wel zo goed voor de geest kan halen."

Mortier: "Sommige van hun details staan me anders wel erg levendig voor de geest. Op de avond van hun eerste afspraakje duwt Nick al meteen zijn gezicht in de kont van zijn minnaar."

Hollinghurst: "Ik geloof dat ik mijn figuren, op zulke en, haast ik me eraan toe te voegen, tal van andere details na, nooit echt 'zie'. Achteraf, zoals nu, kan ik me nog weinig herinneren van hoe ze zich gedroegen toen ze nog in mijn hoofd rondhingen. Ik denk niet dat ik ze echt ken. Rond iemand als Nick hangt voor mij dezelfde onzekerheid die ook bij de 'echte mensen' in het leven voorkomt. Er schuilt zoveel onbekends in wat ons bekend is, maar dat is ook wat romanfiguren hun 'echtheid' schenkt. Je voelt hun aanwezigheid, zonder er ooit echt helemaal vertrouwd mee te raken. Met randfiguren kun je wel driester omspringen, denk ik. Die zet je in een paar penseelstreken neer, soms met een zeker boosaardig plezier."

Mortier: "Zoals Geralds Moeder, Lady Partridge. Ze heeft haar adellijke titel van haar tweede echtgenoot, een omhooggevallen aannemer in wegenwerken, al een tijd dood en failliet, niet noodzakelijk in deze volgorde, en veel meer komen we niet te weten. Ze is weinig meer dan een rotkarakter met een kleurspoeling, overeind gehouden door een kunstheup."

Hollinghurst: "(lacht) Ik dacht al dat je haar geweldig zou vinden. Al is niet iedereen van mijn dames overtuigd. Een paar dagen geleden kreeg ik nog een schuimbekkende brief van een lezer: 'Jouw hoofdpersoon is een ruggengraatloos mietje en je vrouwen zijn schepsels van bordkarton.' Tja. Maar Partridge is toch een pracht van een kreng, vind je niet, met haar gespeelde goeie manieren en haar verfijnde smaak en haar pastelkleurige jurken? Terwijl ze toch vooral in andermans marktwaarde geïnteresseerd is. Ondanks haar leeftijd ziet ze het wel zitten om nog een derde echtgenoot aan de haak te slaan, als er maar goud in zijn broekzakken rinkelt. Ik heb me lang afgevraagd of ik haar op het einde van de roman niet nog een laatste geweldige scène zou geven, waarin ze werkelijk totaal uit de bol gaat, maar ik vond haar net goed genoeg zo. (gniffelt verlegen) Ach, vroeg of laat moet elke schrijver zijn Lady Partridge hebben. Ik kon er niet aan weerstaan."

Erwin Mortier

'Al die verdrukte verlangens, opgekropte emoties, het onvermogen of de angst om een emotioneel leven te cultiveren. De zeer complexe seksualiteit van Henry James maakte ons ervan bewust dat we zelf misschien helemaal niet zo vrijgevochten waren als we dachten'

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234