Een Jood is nooit veilig
Het Jodendom in de kijker
Hoogleraar Ruth R. Wisse bouwt haar eigen canon van de Joodse literatuur op, het tijdschrift Raster publiceert bloedstollende getuigenissen van het Sonderkommando, A.B. Yehoshua schrijft een parabel van Israël, Elisabeth Gille betuigt een postume eer aan haar moeder, de gevierde schrijfster Irène Némirovsky. Gelezen door Joseph Pearce
Het Joodse landschap waardoor de reis voert, is van een onovertroffen diversiteit
Literatuur is een kostbaar reservoir van ervaringen en ervaringswerelden, en het verlies ervan is fnuikend voor de zelfkennis van een volk." In Een reis door de moderne Joodse literatuur houdt Ruth R. Wisse vast aan dit beginsel om haar canon van die literatuur op te bouwen. Toch vraagt de hoogleraar Jiddische literatuur en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Harvard zich af of ze Joodsheid in de literatuur op een zinnige manier kan definiëren. "Ik ben geen Joods schrijver", zei Philip Roth, "ik ben een schrijver die Joods is." Voor Wisse geen reden om te stoppen met haar creatie van een Joodse canon. Haar conclusie? "De moderne Joodse literatuur legt getuigenis af van de onherroepelijkheid van het Joods-zijn." Daarom wél Henry Roth en Philip Roth, maar geen Joseph Roth. Daarom wél Franz Kafka maar geen Marcel Proust. Voor Proust is Wisse genadeloos. "Een kunstenaar geeft niet alleen expressie aan zichzelf, maar ook aan honderden voorouders, aan de doden die in hem hun zegsman vinden." En vermits die welbepaalde Joodse Proust in A la recherche du temps perdu niet te bespeuren valt, valt hij af. Daarmee is het probleem nog niet opgelost wie of wat een Jood is. Ondertussen knutselt Wisse verder aan haar canon. Ze behandelt alleen de Asjkenazische en niet de Sefardische literatuur, en geeft toe dat ze slechts een aantal favoriete werken bespreekt "met de bedoeling anderen te motiveren om er verder over door te discussiëren". Daarom wél dagboeken uit het getto tijdens de Tweede Wereldoorlog en geen Bruno Schulz of Leo Perutz. Voorts heeft ze aandacht voor niet-Joden. In Daniel Deronda voert George Eliot een Jood op die afscheiding van de christelijke cultuur wil met behoud van contact. In Ulysses van James Joyce verschijnt met Leopold Bloom de kosmopolitische Jood. Ten slotte ruimt Wisse plaats in voor triviaalliteratuur. Exodus van Leon Uris was weliswaar een beroerd boek, maar als inslaand succes verdient het zijn opneming in het heilige der heiligen. Ondanks de eigenzinnige keuze houdt Wisse de kern van het Joods-zijn in het oog: de onmogelijkheid voor de hoofdfiguren om hun leed te verzachten. Een Jood wil niet zozeer zijn verlangen vervullen, als wel het gevoel van onvolledigheid levend houden. Hij is nooit veilig, of hij zich nu assimileert of zijn geloof en tradities behoudt. Zelfs Israël is een getto geworden. Met een bespreking van de Israëlische literatuur in wording is de cirkel rond, want Wisse begon haar reis met Sjolem Aleichem in een Russisch getto kort voor de pogroms aan het einde van de negentiende eeuw. Het Joodse landschap waardoor de reis voert, is van een onovertroffen diversiteit en leidt langs schrijvers zoals Franz Kafka, Isaak Babel, Isaac Bashevis Singer, Primo Levi, Jerzy Kosinski en Saul Bellow, die niet alleen tot de Joodse canon maar tot die van de wereldliteratuur behoren. De lezer zou voor minder zijn wandelschoenen aantrekken.
Ruth R. Wisse
Een reis door de moderne Joodse literatuur
The Modern Jewish Canon, Vertaald door Guus Houtzager, Meulenhoff, Amsterdam, 416 p., 25 euro.
Alle teksten laten de geestesverwarring van de schrijvers zien
Tussen 1945 en 1980 werd in de grond bij de crematoria van Auschwitz-Birkenau een aantal manuscripten in flessen, weckpotten en ijzeren dozen gevonden, geschreven en begraven door leden van het Sonderkommando, Joden die de lijken uit de gaskamers moesten halen, verbranden en tot as verpulveren. Omdat dit commando een zwijgplicht had, kreeg het de naam van Geheimnisträger. Wie weigerde toe te treden, werd vergast, zoals de 400 Joden van Korfoe. Van hun geschriften bleef niet veel bewaard. Een deel ging verloren na de opening van Auschwitz in de lente van 1945 toen hordes Polen als goudzoekers de grond omwoelden op zoek naar kostbaarheden. Een ander deel was aangetast door vocht en zat vol gaten, zodat het onleesbaar werd. Bovendien werden de overgebleven teksten vaak met opgetrokken wenkbrauwen gelezen. Zo vroegen Elie Wiesel en Primo Levi zich af of ze wel te vertrouwen vielen. Het Sonderkommando had immers een vreselijke reputatie. Waren zij niet de joden die in ruil voor de belofte dat ze zelf zouden blijven leven, andere joden aan hun lot overlieten? Tenslotte vraagt de literatuurwetenschap zich nog altijd af of zulke teksten als louter ooggetuigenverslagen dan wel als literaire werken door het leven mogen gaan. Met Flessenpost wil Raster komaf maken met de verwarring rond en onbekendheid van de teksten van de Geheimnisträger. Hoewel hetzelfde nummer 110 van het tijdschrift ook aandacht besteedt aan de teksten uit de Joodse getto's van o.a. Warschau, Lodz en Riga en voorts de literaire waarde bespreekt van Varlam Sjalamov (1907-1982), de auteur van Berichten uit Kolyma, waarin hij zijn leven in de Goelag van Stalin noteert, gaan de auteurs van Raster het diepst in op de merkwaardige en uiterst zeldzame geschriften van het Sonderkommando. Alle teksten laten de geestesverwarring van de schrijvers zien. Een weerspiegeling van hun tijd en hun plaats. Hun tijd, vlak voor de dood. Hun plaats, het schavot. Daarom is deze flessenpost geen noodkreet. De mannen wisten dat ze weldra zouden sterven, want ieder commando werd regelmatig geliquideerd omdat anders hun geheim niet bewaard zou blijven. De belangrijkste eindconclusie van deze bloedstollende getuigenissen is dat Hannah Arendt ongelijk had als ze het over de banaliteit van het kwaad had. Auschwitz was "een uitgekiend systeem van organisatie, misleiding, intimidatie en geweld", schrijft Wolfgang Sofsky. In haar Reis door de moderne Joodse literatuur laat Ruth R. Wisse Artur Sammler aan het woord, de hoofdfiguur uit De planeet van meneer Sammler van Saul Bellow. "De banaliteit was alleen maar camouflage", zegt Sammler. "Banaliteit is de vermomming van een heel krachtig verlangen om het geweten af te schaffen."
Flessenpost, Raster, nr. 110
De Bezige Bij, Amsterdam, 192 p., 15 euro.
Er is nauwelijks tijd om naar adem te snakken
In een mortuarium in Jeruzalem ligt al een week lang het lijk van een vrouw die bij een zelfmoordaanslag om het leven is gekomen. Wie is ze? Waarom wordt ze door niemand gemist? Het enige spoor dat naar haar identificatie kan leiden, is een in haar tas gevonden loonbriefje van het grote bakkersbedrijf waar ze heeft gewerkt. Wanneer een plaatselijke krant met een stuk dreigt over de onverschilligheid van dat bedrijf, draagt de stokoude eigenaar van de bakkerij zijn humanresourcesmanager op om zich in de zaak vast te bijten. De manager is er allesbehalve mee opgezet, ook al begrijpt hij dat "in deze afschuwelijke tijden, met hun plotselinge sleur van uiteengereten voorbijgangers, (...) juist op onverwachte plaatsen een morele gevoeligheid op(dook)". Maar zijn baas is formeel. Iedereen is gemobiliseerd, zegt hij, om te bewijzen "dat wij ook over menselijkheid beschikken... We hebben geen andere keus." Meteen wordt duidelijk dat het verhaal ook een parabel is van Israël. Is er iemand die schuld treft bij de rotzooi die in naam van dat land wordt aangericht? Is een schuldbelijdenis op haar plaats? Moet iemand boete doen voor de misdaden? "In verschrikkelijke tijden als de onze", zegt een vertegenwoordigster van het ministerie dat zich met de identificatie en begrafenis van slachtoffers van aanslagen bezighoudt, "moeten mensen niet alleen de anderen maar ook zichzelf onder de loep nemen". A.B. Yehoshua betreedt bekend terrein, want zijn oeuvre richt altijd de schijnwerpers op de meest fundamentele vragen over leven en dood. In De missie van de humanresourcesmanager kwijt Yehoshua zich op een bijzonder bekwame manier van zijn opdracht, want eens dat hij de machinerie van die missie op gang gebracht heeft, voltrekken zich zulke dwingende gebeurtenissen dat de aandacht van de lezer geen ogenblik verslapt. Alsof de lezer een beklaagde is die aan een diepgaand kruisverhoor wordt onderworpen. Er is nauwelijks tijd om naar adem te snakken. De ontwikkelingen deinen uit, de benauwdheid neemt toe, de consequenties voor de belanghebbenden worden ingewikkelder en onoverzichtelijker. Goede bedoelingen en misverstanden kruisen de degens. Wat is de waarde van medelijden? Steekt zelfbelang altijd de kop op? Wat is liefde? Tussen alle ontwikkelingen door korte maar vlijmscherpe blikken op de ontnuchterende werkelijkheid van het moderne Israël en van de wereld na de val van het communisme. Slechts een keer trekt de schrijver zijn strakke hand terug en veroorlooft hij zich een zijsprong met een causerie over de liefde in Plato's Phaedo. Is dit een schoonheidsfout die de volmaaktheid van het verhaal onder de aandacht brengt? Of ontbloot Yehoshua hier de ultieme zingeving van zijn boek?
A.B. Yehoshua
De missie van de humanresourcesmanager
Sjeliechoeto sjel ha-memoenne al masj'abbee enosj, Vertaald door R. Verhasselt, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 255 p., 19,90 euro.
Uit de herinneringen, fantasie en betrokkenheid van Gille verrijst een overtuigend eerbetoon
Wie was Irène Némirovsky? Wie was deze vrouw die tweeënzestig jaar na haar dood in Auschwitz postuum de Prix Renaudot voor Storm in juni ontving, een bestseller waarvoor vorig jaar recordbedragen voor de vertaling ervan werden betaald? Haar dochter Elisabeth Gille schreef in 1992 een geromantiseerde biografie over de gevierde schrijfster, die haar moeder eind jaren twintig en in de jaren dertig in Frankrijk was geweest. Le Mirador was niet het enige boek van Gille (1937-1996), die al naam had gemaakt als uitgeefster, redactrice en vertaalster. Voor Een landschap van as, kort voor haar dood verschenen, kreeg ze zelfs een literaire prijs. Toch vond Gille zichzelf geen schrijfster. Irène Némirovsky, een vrouw laat zien dat Gille te bescheiden was. Hoewel het levensverhaal van haar moeder een vrije herinterpretatie is, verrijst uit de herinneringen, fantasie en betrokkenheid van Gille een overtuigend eerbetoon. Ieder thema dat ooit een rol in het leven en de dood van Irène Némirovsky heeft gespeeld, wordt met nauwkeurige penseelstreken en in een sierlijke stijl geschilderd. De valstrikken van de literaire roem, het jodendom en de shoah, moederliefde en familie, het Rusland van voor de bolsjewistische revolutie, de verwende en oppervlakkige wereld van de steenrijke bourgeoisie, het artistieke milieu in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een parel van observatiekunst, ook al wordt al te vaak met namen gestrooid. De confrontatie is geen afrekening, maar een begripsvol peilen naar de passies en angsten van een vrouw die nooit gedacht had dat Frankrijk haar zou verraden. In juni 1942 leeft Irène Némirovsky al twee jaar lang met haar man en twee dochtertjes in Issy-l'Evèque, een dorp ten zuiden van de Morvan in het oosten van het land. "Welke terechte verwijten", vraagt ze zich af, "kunnen mijn twee dochters Denise en Elisabeth mij maken over tien, twintig jaar wanneer zij zelf volwassen zijn?" Het is de enige keer dat Gille en Némirovsky elkaar als voor een spiegel recht in de ogen kijken. Waarom vluchtte het gezin niet op tijd weg? Een bittere vraag voor Gille. Haar ouders kwamen om in de shoah, en haar grootmoeder wilde met haar kleinkinderen niets meer te maken hebben. Toen ze kort na de bevrijding bij haar in Parijs aanklopten, smeet ze de deur in hun gezicht dicht. "Er zijn inrichtingen voor arme kinderen", zei ze. Toch worden de scherpste pijlen niet op dat kreng gericht. Die zijn voor Cocteau, Céline, Morand, Chateaubriand, Brasillach, Giraudoux en andere schrijvers die geen vinger uitstaken om Joodse auteurs zoals Némirovsky te helpen, de enen uit Jodenhaat, de anderen uit lafheid. Frankrijk, "het land van gematigdheid en van vrijheid en ook van edelmoedigheid" had opgehouden te bestaan.
Elisabeth Gille
Irène Némirovsky, een vrouw
Le Mirador, Vertaald door Marianne Gossije, De Geus, Breda, 288 p., 19,90 euro.