EEN AVOND IN HAMONT(PART DEUX)
et is niet makkelijk om rijk te zijn. Ik kan ervan meespreken sedert ik mijn metaalgroene bolide onlangs aan een sympathieke doch nietsvermoedende blindeman verkocht heb en besloten heb dit geweldige land te bereizen met medewerking van de NMBS. Omdat ik nog net niet bejaard genoeg ben om voor een peulschil te mogen meetreinen, maar evenmin behoor tot een of andere geprivilegieerde beroepsgroep, koop ik tegenwoordig mijn kaartjes aan de gangbare loketprijs. Om het een beetje rock-’n-roll te houden en omdat het toch ook vaak de bedoeling is mij een beetje in stijl te verplaatsen, kies ik in regel voor de Eerste Klasse.
Is me dat een tegenvaller, dames en heren!
Eerst en vooral omdat treinen, ook ten nadele van Eerste Klasse-passagiers, even vaak als vroeger blijken te laat te vertrekken, of van op het verkeerde spoor, of zoals ik afgelopen winter een paar keer aan den lijve mocht meemaken, helemaal niet.
Vilvoorde, Oostende, Leuven, Luik, Lier of Neerpelt bereiken per trein, enigszins binnen de afgesproken tijd, het heeft bijwijlen iets waarlijk heroïsch en als geboren estheet vind ik het ook vreselijk dat Eerste Klasse-coupés tegenwoordig op niets anders meer lijken dan op Tweede Klasse-coupés, weliswaar met zicht op een dwarsdoorsnede van onze geweldige bevolking, maar wel a rato van prijzen waarmee je vanuit Charleroi makkelijk naar Madrid of Marrakech kan vliegen. Of wat dacht u van een retourtje Oostende à 48 euro of even weg en weer naar Neerpelt (een koopje, voor nauwelijks 44 euro)?
Nu, wat doet een gezonde jongen als ik uit vrije wil op een trein naar Oostende of Neerpelt zal u zeggen? En ik zeg dan dat het uw verdomde zaken niet zijn, maar als u het echt wilt weten: in Oostende was ik om de bijzonder decadente reden dat iemand een foto van mij en van vier van mijn vrienden wilde nemen en in Neerpelt kwam ik dan weer omdat ik onderweg was naar mijn geboorteplek Hamont en iemand ooit het slechte idee heeft gehad dat het treinspoor daar naartoe moest ophouden te bestaan in Neerpelt.
Mooi stationnetje daar, trouwens, en met achter het glas van de loketten een man die het in een beperkt circuit zeker als stand-upcomedian zou kunnen maken. Toen hij op onze terugweg attent maar ad rem informeerde of mijn echtgenote en ik nog niet bij de 65-plussers hoorden, en wij daar negatief op antwoordden, zei hij: “Alles wat ge moet doen is iedere dag een glas melk drinken, en een paar bruine boterhammen erbij eten en dan wordt ge vanzelf 65.”
Alex Agnew eat your heart out, dacht ik toen, maar eigenlijk dacht ik niks en dat blijkt nu net, dat heb ik de afgelopen weken geleerd, de ideale manier om een treinreis door te brengen.
Vorige week zag ik op de televisie, tijdens een programma waar ik de naam maar niet van kan onthouden, een hoge pief van de NMBS - hij lijkt wat op Gargamel uit De Smurfen - beweren dat de treinen niet op tijd rijden omdat het rollend materiaal nog stamt uit de tijden van toen er nog geen treinen reden. Niemand vroeg of hij écht dacht met zo'n flauwe leugen weg te komen. Had ik daar in die studio gezeten, dan zou ik Gargamel gevraagd hebben of hij zelf ook wel eens de trein neemt en of het voor een maatschappij die als enige bestaansreden heeft om de bevolking van punt a naar punt b en weer terug te brengen niet verstandiger zou zijn om te investeren in degelijk rollend materiaal, in plaats van doorlopend miljoenen opslorpende megalomane stations te bouwen en te verbouwen tot shopping malls waar je de helft van je reistijd al op roltrappen doorbrengt?
Maar Hamont dus.
Daar ging ik het over hebben. Ik heb er net drie dagen en twee nachten doorgebracht en ook al is het station er nooit chique geweest en allang afgebroken, toch heb ik er enkele honderden meters verder, aan de Stationsstraat nummer 80, mijn ouderlijk huis teruggevonden en dat zorgde toch voor een beetje natte ogen en een volwassen krop in de keel.
Ik kwam er langs de straten en pleinen ook voortdurend vriendelijke mensen tegen die van hun fiets stapten om me te zeggen dat ze mijn vader nog gekend hadden, en mijn moeder, en mijn oudste broer en, call me a sentimental fool if you wish, dat deed me allemaal veel deugd en plezier en ondanks het wat kille weer, die zaterdag, erg warm aan het hart.
Ik was er omdat er een feestje plaatsvond, ter mijner ere, in de voorbeeldige Cinema Walburg. Het heette ‘Marc groet ’s avonds de dingen’ en dat hebben we dan ook maar gedaan. Hoewel, ‘de dingen’?
Mensen vooral.
Veel mensen. In de zaal natuurlijk, en achter de schermen, en op het podium. Veel talent per vierkante meter, eigenlijk. Stijn Meuris als rustgevende gastheer, de zangeres Renée Sys als uitzonderlijk ontluikend talent, De Brassers als nog steeds de stijlvolste aller stoorzenders, Raymond van het Groenewoud als zijn goddelijke zelf aan de vleugel, met onder andere een geweldige nieuwe song over gescheiden vaders, en daarbij terloops ook de home coming uit de grote stad van local girls en nu documentairemaaksters Annick Bongers en Greet Habraken.
Waaraan ik dat allemaal verdiend heb, al die eer en liefde en vriendschap, dat vraag ik me vandaag nog wel eens af. Iedere dag een glas melk gedronken, zeker, en tegelijk een paar bruine boterhammen achter de kiezen gestopt, en zo op weg blijven naar de 65 en in het geval ik die haal de automatische overgang tot de staat van monument nog mogen beleven.
Ik doe vaak of niets mij iets kan schelen, maar laat mij u toch zeggen dat ik toen ik na afloop van die avond dwars door Hamont By Night naar mijn tijdelijke bed terugwandelde, een lichtjes zalig gevoel niet kon onderdrukken.
Op de terugweg, ’s anderendaags, was de Eerste Klasse-coupé tussen Vlaanderen en Brussel bezet door vijf zwarte medemensen die op ten minste zes mobiele telefoons en andere mp3-spelers naar zeker zeven rapnummers tegelijk aan het luisteren waren.
Verschillenden onder hen beschikten, zo bleek uit een controle, niet over een geldig ticket. Twee beschikten zelfs niet over een eigen vaderland.
Ik bekeek ze terwijl ik een slotzin zocht voor dit stukje. En die had ik gauw gevonden: het is niet makkelijk om rijk te zijn.