Donderdag 08/06/2023

Dokterslonen

Dossier Dokterslonen: zo ging De Morgen te werk

null Beeld Eleni Debo / Jan Straetmans
Beeld Eleni Debo / Jan Straetmans

De afgelopen maanden probeerde De Morgen stap voor stap het hele kluwen van de ziekenhuisfinanciering te ontwarren. Hier leest u hoe we hierbij precies te werk zijn gegaan.

Sara Vandekerckhove en Cathy Galle en Eva Christiaens
null Beeld Getty
Beeld Getty

De werkwijze

“Goed dat jullie het onderzoeken, want wij hebben geen idee.” Dat was de wat bizarre reactie van de fiscus toen we onze onderzoeksvraag voorlegden. Hoeveel verdienen artsen-specialisten in Vlaanderen en Brussel eigenlijk? Het lijkt een evidente vraag, te meer omdat het voornamelijk over overheidsmiddelen gaat. Maar hoe meer mensen we de vraag stelden, hoe vaker we te horen kregen dat dit een onmogelijke opdracht is. “Het best bewaarde geheim van België”, zelfs volgens sommigen.

De voorbije maanden probeerden we stap voor stap om het hele kluwen van de ziekenhuisfinanciering te ontwarren. Eerst gingen we met alle belangrijke actoren spreken: de artsensyndicaten, de ziekenhuiskoepels, gezondheidseconomen, de mutualiteiten, experts bij het Federaal Kenniscentrum van de Gezondheidszorg en het Riziv.


Een UZ is niet hetzelfde als een AZ? Wat is een ereloon precies? Duizelig van alle termen? Laat ons helpen met het abc van de dokterslonen.

Reageren? Mail naar dokterslonen@demorgen.be

Vragenlijst

Tijdens deze gesprekken werd duidelijk dat het uitermate moeilijk zou zijn om cijfers te achterhalen, maar weliswaar niet onmogelijk. Zo had het Riziv net een grote studie besteld bij het IMA (Intermutualistisch Agentschap) om een beter zicht te krijgen op de ereloonsupplementen, die artsen mogen aanrekenen tijdens opnames.

Die studie haalde het nieuws in februari van dit jaar, maar de ruwe data waarop de onderzoekers zich baseerden, bleven geheim. Na lang onderhandelen en allerlei getouwtrek kregen we de ruwe cijfers toch in handen. Die leerden ons hoeveel geld er in 2015 naar elk ziekenhuis stroomde, zowel van de sociale zekerheid als van patiënten, opgedeeld per specialisme. Zo weten we bijvoorbeeld hoeveel geld de radiologen hebben gekregen van het AZ Sint Lucas in Gent. Wat we niet weten is hoeveel die radiologen daaraan overhouden, omdat ze nog een deel van hun inkomen moeten teruggeven aan het ziekenhuis.

Dit is in elk ziekenhuis anders geregeld en ook tussen de specialismen zijn er grote verschillen. Sommige artsen moeten veel meer geld aan het ziekenhuis betalen dan andere.

Dus vroegen we de ziekenhuizen hoeveel inkomsten de verschillende specialismen moet afdragen. We stelden een vragenlijst op met behulp van experts, lieten de vragenlijst testen bij een ziekenhuis en contacteerden elk ziekenhuis persoonlijk om ons onderzoek aan te kondigen. We stuurden hen deze vragenlijst via mail en trokken aan hun mouw met herinneringsmails en -telefoontjes. Uiteindelijk wou geen enkel ziekenhuis meewerken aan ons onderzoek. (Cf. Ziekenhuizen en artsen weigeren transparantie).

Veertig getuigenissen

Aangezien de ziekenhuizen ons zelf niet lieten weten hoeveel procent van hun inkomen elke arts moet afdragen, hebben we ons hiervoor moeten baseren op gemiddelden uit eerdere studies (cf. onderaan).

Naast de cijfers van het IMA kregen we ook cijfers van het Riziv, opnieuw uit 2015. Die cijfers geven een vollediger beeld, omdat ze naast de ziekenhuisopnames ook consultaties en inkomsten uit privépraktijken erbij tellen. Op basis van deze cijfers hebben we de brutojaarlonen per specialisme berekend. Die gegevens zijn vollediger, maar maken geen opdeling tussen ziekenhuizen.

Daarnaast hebben we een resem artsen gevonden die bereid waren om met ons te praten over hun loon en dat van hun collega’s. Het gaat om veertig artsen van verschillende specialiteiten, die werken in zowel Vlaamse en Brusselse ziekenhuizen als in privépraktijken. Hierbij hebben we geprobeerd om zowat alle specialismen aan het woord te laten. Hun informatie hebben wij getoetst aan onze cijfers. Dat leert ons dat de percentages van het KCE nog steeds het beste stroken met de realiteit. Om die reden gaan we er dan ook vanuit dat deze cijfers het dichtst aanleunen bij de werkelijkheid.

Voor het data-onderdeel van de studie hebben we de hulp gekregen van professor Carine Van de Voorde (KU Leuven), die dankzij haar werk bij het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE) met de materie is vertrouwd. Ook gezondheidseconoom Lieven Annemans (Universiteit Gent) hebben we onze werkwijze voorgelegd. “Jullie onderzoek getuigt van metier, jullie zijn niet over één nacht ijs gegaan”, benadrukt hij. Ook andere experts bevestigen dat de lonen in de lijn liggen van de verwachtingen.

Hoe moet je de cijfers interpreteren?

Hoeveel verdient mijn gynaecoloog? De orthopedist van mijn moeder? Of de neuroloog van mijn grootvader?

Wie hoopt of verwacht dat het onderzoek van De Morgen hier antwoord op zal bieden, moeten we bij deze teleurstellen. Onze studie zegt niks over het loon van een specifieke specialist in een welbepaald ziekenhuis.

De cijfers die we hebben, zijn gemiddelden. Ze geven een indicatie van de verdiensten van die specialistengroep in dat ziekenhuis. Maar dat betekent dus dat sommige artsen in dat ziekenhuis meer verdienen, anderen minder. Al was het maar omdat de ene arts minder uren werkt dan de ander, een langere staat van dienst heeft of eenvoudigweg een ‘grotere naam’.

Onderschatting

Bovendien gaat het om een onderschatting, aangezien het hier enkel gaat om de verdiensten op basis van opnames. Alles wat de arts heeft verdiend op basis van bijvoorbeeld consultaties zitten niet in deze gegevens vervat. Ook de extra verdiensten die artsen-specialisten uit een eventuele privépraktijk halen, zijn onbekend. Voor artsen die vooral hun prestaties leveren in een ziekenhuis – zoals bijvoorbeeld anesthesisten – geven deze cijfers een relatief goed beeld, maar voor specialisaties die veel vaker ook buiten het ziekenhuis opereren – zoals dermatologen of oogartsen – zijn deze gegevens mogelijks een onderschatting.

We hoopten dat de ziekenhuizen ons meer inzicht konden geven in de bedragen die artsen terugbetalen aan hen voor het gebruik van machines, het gebouw, personeel…, maar helaas heeft koepelorganisatie Zorgnet-Icuro hen het advies gegeven niet mee te werken aan deze studie. Ook de Brusselse koepels hebben hun leden gevraagd geen informatie te leveren. Hierdoor zagen we ons genoodzaakt om gebruik te maken van eerdere studies naar de afdrachten van artsen (lees meer hierover verder in het stuk).

Beeld ter illustratie. Beeld Getty Images
Beeld ter illustratie.Beeld Getty Images

Grote verschillen

Verder hebben we ook data gekregen van het Riziv. Daar zitten de ambulante prestaties wél vervat per specialistengroep. Deze cijfers zijn wat dat betreft dus vollediger, al wordt hier geen onderscheid gemaakt per ziekenhuis en hebben we evenmin zicht op de afdrachten. Hoe we die cijfers precies hebben geanalyseerd, leest u verder in dit artikel.

U merkt dat onze cijfers maar een beperkt deel van het verhaal vertellen. Helaas, we hadden u graag een veel vollediger beeld gegeven. Anderzijds is het de eerste keer dat we – een beetje – zicht hebben op de verdiensten van artsen per ziekenhuis. Dat leert ons dat er niet alleen grote verschillen zijn tussen de specialismen, maar ook onderling tussen ziekenhuizen. En dat sommige artsen wel erg forse bedragen op hun bankrekening krijgen gestort.

Beeld ter illustratie. Beeld Getty Images/iStockphoto
Beeld ter illustratie.Beeld Getty Images/iStockphoto

Hoe heeft ‘De Morgen’ die gemiddelde lonen berekend?

De Morgen heeft twee cijferreeksen geanalyseerd. De ene reeks data kregen we van het Intermutualistisch Agentschap, die de gegevens over de gezondheidszorg beheert die door de ziekenfondsen worden verzameld. De andere reeks kregen we van het Riziv.

Per specialistengroep, per ziekenhuis (IMA)

De studie van het IMA, waarvan De Morgen de ruwe data kreeg, baseert zich op de facturen van patiënten voor opnames in 2015 in de Belgische ziekenhuizen. Wij hebben onze analyse beperkt tot Vlaanderen en Brussel. In onze steekproef zitten 66 ziekenhuizen (12 in Brussel en 54 in Vlaanderen; 7 Universitaire Ziekenhuizen en 59 Algemene Ziekenhuizen).

Deze cijfers leren ons hoeveel geld er precies stroomt naar de verschillende specialisaties per ziekenhuis voor opnames in 2015. Het IMA maakte hierbij een opdeling tussen het terugbetaalde deel, het remgeld dat de patiënt betaalt en de ereloonsupplementen. Ter illustratie: zo weten we bijvoorbeeld dat er in 2015 voor opnames bijna 1,4 miljoen euro is gevloeid naar de gynaecologen van het AZ Sint Jozef Malle.

We kregen ook cijfers over het aantal artsen dat meer dan 100 prestaties per jaar leveren, per specialisme in elk ziekenhuis. Het IMA wou, uit privacy-overwegingen, enkel gegevens delen als er vijf of meer vaste artsen in dienst waren. Dat betekent dat we opnieuw een heleboel gegevens missen. Zo werken bijvoorbeeld in AZ Sint Jozef Malle volgens de berekeningen van het IMA zes vaste gynaecologen. Maar van AZ Damiaan in Oostende hebben we geen gegevens over de gynaecologen, omdat ze met te weinig zijn.

Eerdere studies:

Dankzij de cijfers van het IMA weten we dus hoeveel geld er stroomt naar de verschillende specialismen per ziekenhuis en hoeveel specialisten er ongeveer werken. Wat we niet weten, is hoeveel van hun loon diezelfde artsen terug afstaan aan het ziekenhuis voor allerhande kosten. Hiervoor hebben we ons noodgedwongen moeten baseren op eerdere studies.

Enerzijds hebben we gebruik gemaakt van de bekende MAHA-studie van Belfius, een jaarlijkse financiële analyse van de ziekenhuizen in ons land. Die studie leert ons dat voor 2015 de gemiddelde afdrachten van artsen iets meer dan 38 procent was. Dit betekent dat er in werkelijkheid artsen zijn die veel meer afdragen en anderen veel minder. Maar aangezien het gaat om het enige recente gemiddelde dat voorhanden is, gaat het om een waardevol cijfer. Voor het AZ Sint Jan in Malle komt dat voor de gynaecologen op een gemiddeld jaarlijks brutoloon van iets meer dan 140.000 euro.

Daarnaast hebben we ons ook gebaseerd op de fel besproken en bediscussieerde studie van het Federaal Kenniscentrum (KCE) uit 2012. Het KCE heeft toen proberen te achterhalen wat precies de gemiddelde jaarinkomens van artsen zijn. Dertien ziekenhuizen hebben toen hun medewerking verleend, goed voor een totaal van 1.500 artsen. ‘Te beperkt’ en dus ‘ontoereikend’ volgens critici, ‘voldoende voor betrouwbare schattingen van gemiddelden’, pareerde het KCE. De kritieken zijn terecht, maar tot op heden is het de enige studie die een licht werpt op de verdiensten van artsen in ons land. Als u de voorbije jaren lijstjes hebt zien passeren met artsenlonen met bovenaan de nierspecialist en onderaan de dermatoloog, dan was dat steevast gebaseerd op dit onderzoek.

Beste benaderingen:

In deze studie ook de ‘gemiddelde percentages afdrachten’ per landsdeel en per specialistengroep berekend. Zo bleek bijvoorbeeld dat gynaecologen in België gemiddeld 31 procent van hun inkomen afdragen aan het ziekenhuis. Voor Vlaanderen is dat 28 procent, voor Brussel 48 procent. Voor de gynaecologen in het Vlaamse AZ Sint Jan in Malle zou dat dus betekenen dat ze gemiddeld bijna 180.000 euro bruto per jaar overhouden.

Uiteraard zullen de gemiddelde lonen sterk verschillen op basis van deze twee berekeningen, maar het zijn de beste benaderingen die we momenteel voorhanden hebben. Dit toont aan dat niemand het in feite kan weten, tenzij de ziekenhuizen ons zelf vertellen hoeveel de echte afdrachten bedragen.

Opmerking

Sommige specialisaties ontbreken in de cijfers van het IMA, zoals de nefrologen en de spoedartsen. Voor de interne geneeskunde kregen we dan weer alle cijfers in één bulk, dus kunnen we geen apart beeld schetsen van de oncologen, de pneumologen of de gastro-enterologen. Andere specialisaties ontbreken dan weer in de gegevens van het KCE, zoals de dermatologen of de revalidatieartsen. Voor hen konden we dus geen gemiddeld loon na afdracht berekenen.

Per specialistengroep (Riziv)

De Morgen kreeg ook ruwe data van het Riziv, namelijk het totale bedrag aan honoraria dat zij per specialisme hebben uitgekeerd in 2015. De cijfers gaan zowel over ziekenhuisopnames als de ambulante prestaties, hetzij in een ziekenhuis, hetzij privé. Ze geven dus een veel vollediger beeld van de inkomsten van een arts.

Wat we niet weten, is hoeveel supplementen artsen nog aanrekenen in dat ambulante luik. Een arts die niet-geconventioneerd is, mag in principe onbeperkte supplementen vragen. We horen van artsen dat die supplementen soms oplopen tot wel 200 procent in privépraktijken. Maar in de cijfers van het Riziv blijven ze totaal onder de radar.

Dankzij de cijfers van het IMA weten we wel hoeveel supplementen een specialist gemiddeld aanrekent bij hospitalisaties. Zo rekent een Vlaamse neurochirurg gemiddeld 25 procent extra, terwijl zijn collega in Brussel er 62 procent bij doet.

Dit zijn gemiddelden, dus sommige neurochirurgen vragen meer, anderen minder. Bovendien mag een arts enkel supplementen vragen voor patiënten op eenpersoonskamers. Voor alle andere patiënten geldt een supplement van nul procent, waardoor het gemiddelde lager ligt dan wat de arts maximaal mag vragen in het ziekenhuis.

Als we er nu van uitgaan dat de neurochirurg eenzelfde supplement aanrekent op consultaties als op hospitalisaties, dan kunnen we deze percentages ook toepassen op de ambulante vergoedingen. Neem dat het conventietarief voor een raadpleging 20 euro bedraagt. Dan veronderstellen we dat een Vlaamse neurochirurg, die niet-geconventioneerd is, hier gemiddeld 5 euro zal bij optellen tijdens een privéraadpleging, terwijl dat in Brussel meer dan 12 euro kan zijn.

Uiteraard kan dit voor sommige specialisten een overschatting geven, maar het lijkt meer waarschijnlijk dat de supplementen voor het merendeel van de artsen net een onderschatting zijn, gezien de toename in privéraadplegingen zowel binnen als buiten de kliniek. Bovendien is het deeltje dat de patiënt zelf betaalt, het remgeld dus, niet vervat in deze cijfers. Bij het berekenen van de supplementen voor het ambulante deel hebben we overigens rekening gehouden met de conventiegraad, met dus de percentages van de artsen die zich houden aan de officiële tarieven. Enkel voor het percentage gedeconventioneerde artsen telden we de gemiddelde supplementen op bij de Riziv-vergoeding. Hierbij maken we de veronderstelling dat de totale Riziv-vergoeding evenredig verdeeld is over de artsen van dit specialisme, wat uiteraard ook kleine vertekeningen kan geven.

Beeld ter illustratie. Beeld LA Times via Getty Images
Beeld ter illustratie.Beeld LA Times via Getty Images

De optelsom

En zo gingen we aan het rekenen. We telden het gemiddeld supplement per discipline op bij de totale Riziv-vergoeding, en trokken er respectievelijk de gemiddelde afdracht uit de KCE-studie (2012) en uit de MAHA-studie (2015) van af. Deel je dat door het aantal artsen per discipline, dan krijg je een gemiddeld bruto jaarloon voor elke soort specialist. Net zoals voor onze ziekenhuizen krijgen we twee waarden: één gemiddeld brutoloon volgens de KCE-methode, en één volgens de MAHA-methode. Die kunnen verschillen. Op basis van onze interviews met artsen en experts bleken de afdrachtpercentages uit de KCE-studie het meest correct. Daarom rapporteren we deze gemiddelden in onze krant.

Specialismen waarvoor we geen gemiddelde supplementen of afdrachten kenden uit andere cijfers (IMA of KCE), gooiden we uit de lijst. Daarom blijven sommige specialisten, zoals de dermatologen en de nefrologen, helaas een blinde vlek.

Het Riziv gaf ons ook per specialisme het minimumbedrag dat de tien procent grootverdieners per specialisatie binnenhalen. Ook bij dit cijfer tellen we een supplement op en trekken we de afdracht eraf. Het resultaat zijn de gemiddelde brutolonen van de grootverdieners binnen elk medisch specialisme.

Neem nu een Vlaamse radioloog: die verdient gemiddeld 314.374 euro bruto per jaar. Maar 10 procent van de radiologen krijgt meer dan 534.883 euro per jaar. Zij zijn uitschieters, maar ze illustreren hoe zo’n hoge lonen wel degelijk realiteit zijn.

Sowieso beseffen we dat er nogal wat foutenmarges in onze berekeningen zitten. Net om die reden hebben we ook alle cijfers getoetst aan de vele gesprekken die we hebben gevoerd met artsen zelf. We hebben zo’n veertig artsen uitgebreid gesproken, van zowat alle specialismen. We hebben artsen uit universitaire en algemene ziekenhuizen geïnterviewd, maar ook uit privépraktijken; zowel beginnelingen die net hun carrière starten als ervaren artsen die al 30 jaar bezig zijn. Die gesprekken leerden ons enerzijds dat de afdrachtpercentages die het KCE in 2012 achterhaalde nog steeds het beste stroken met de realiteit, maar ook dat de gemiddelde lonen die we hebben berekend de waarheid benaderen.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234