InterviewTim Surma
Didactisch expert Tim Surma: ‘De leerkracht moet geen coach zijn, maar expert’
Ja, er zijn te weinig leerkrachten. Maar nee, dat is niet de enige reden waarom het onderwijs zo achteruit ging. Het komt ook door verkeerde didactiek. Onderwijsexpert Tim Surma (42): ‘Er is te veel zelfsturing en te weinig sturing door de leerkracht.’
“Hoe je een kind de straat leert oversteken, dat is een mooi voorbeeld”, zegt Tim Surma. “Iedereen die dat ooit gedaan heeft, weet hoe dat moet. Je staat aan de straat en activeert de voorkennis van je kind: het weet dat auto’s gevaarlijk kunnen zijn, en dat er op elk moment een auto voorbij kan komen. Dan ga je tonen hoe je de straat veilig oversteekt. Jij bent de expert die aan de nieuweling toont hoe het moet. Vervolgens ga je de straat samen oversteken, en ga je het kind nog ondersteunen. Het doel is dat je jezelf overbodig maakt, want je wil niet je hele leven met je kind de straat moeten oversteken.
“Maar na die eerste keer zeg je niet: ‘Trek nu maar je plan.’ Nee, je helpt de tweede keer opnieuw, door in de eerste plaats de kennis van het kind te toetsen: ‘Weet je nog wat je moet doen om de straat veilig over te steken?’ Die toets, zeg maar, is van grote waarde. Als het niet bij de tweede keer lukt, doe je het opnieuw. Tot het kind zelfstandig is. De lat ligt hoog. En jij bent de expert, het kind is de nieuweling. Zo werkt goede didactiek.”
BIO • geboren op 3 augustus 1980 in Lokeren • gaf lang wiskunde in het middelbaar onderwijs • werkt aan een doctoraat in de onderwijswetenschappen (Open Universiteit, NL) • stichtte in 2019 Expertisecentrum voor Effectief Leren (ExCEL) Thomas More, een centrum voor evidence-informed onderwijs • maakte deel uit van de commissie-Brinckman, die in opdracht van Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) aanbevelingen moest doen
Tim Surma stond zeventien jaar als wiskundeleerkracht voor de klas, tot hij in 2019 in de schoot van de Thomas More Hogeschool het Expertisecentrum voor Effectief Leren (ExCEL) stichtte, een centrum waar nu twintig experts werken. “Wij willen streven naar excellent en rechtvaardig onderwijs”, zegt hij. “Door een brugfunctie te vervullen tussen wetenschap en praktijk. Wij doen aan onderzoek, maar begeleiden ook leerkrachten in scholen.”
Surma maakte ook deel uit van de Commissie Beter Onderwijs, die in opdracht van minister Ben Weyts (N-VA) aanbevelingen moest doen. In vier woorden samengevat luidde die aanbeveling: meer aandacht voor basiskennis. Het is de rode draad in een gesprek met een man die gelooft dat de tanker nog kan worden gekeerd.
Wat vindt u ervan dat het Grondwettelijk Hof de nieuwe eindtermen van de Vlaamse overheid voor de hogere graden in het middelbaar onderwijs heeft vernietigd?
“Over het arrest heb ik geen mening. Ik snap de overheid, die ambitieus wil zijn. Maar ik snap ook het onderwijsveld, dat niet overladen wil worden. Voor mij maakt het niet uit wie de einddoelen formuleert, zolang de lat maar hoog ligt. Dé grote uitdaging voor de komende tien jaar is trouwens: nieuwe eindtermen voor het lager onderwijs.”
Lees ook
Hoe de vernietiging van de eindtermen de spelregels hertekend heeft: ‘Dit wordt even op de tanden bijten’
Onderwijsexpert over vernietiging eindtermen: ‘Dit bepaalt wie meeste macht heeft in onderwijs’
Hoe is ons onderwijs eraan toe?
“We zijn op een punt gekomen dat veel mensen beseffen dat de kwaliteit van ons onderwijs de voorbije twee of drie decennia flink is aangetast. Onze kinderen kunnen minder goed lezen en rekenen dan twintig of dertig jaar geleden. Dat probleem werd al geruime tijd gesignaleerd door de mensen uit het veld. Nu wordt het eindelijk erkend.”
Kennen we de oorzaken al?
“Ik denk het wel. Het is een complex verhaal. Het is niet de schuld van één persoon of één organisatie. Maar grosso modo kunnen we zeggen dat de kwaliteit is gedaald door de impact van een wetenschapsfilosofische stroming: het sociaal constructivisme.”
Wat zegt die stroming?
“Het sociaal constructivisme heeft een theorie over de manier waarop we leren en kennis verwerven. De verantwoordelijkheid ligt bij het individu: de leerling moet als het ware kennis creëren in het eigen hoofd. Het sociaal constructivisme heeft waardevolle inzichten, bijvoorbeeld over het belang van voorkennis: hoe meer voorkennis, hoe beter je iets nieuws leert. Het probleem is ontstaan toen die theorie werd vertaald naar een theorie van instructie. Daar is het fout gelopen.”
Geeft u eens een voorbeeld?
“Er ligt te veel nadruk op zelfsturing en zelfontplooiing. Die zijn belangrijk, maar het heeft geleid tot het verkeerde idee dat kinderen heel veel zelf moeten doen. Vanaf het tweede leerjaar worden ze verdeeld in groepjes: de paardjes, de eekhoorntjes en de zeemeerminnetjes, en elk groepje moet zelfstandig aan de slag. Op zich lijkt daar niets mis mee, maar er is te veel zelfsturing en te weinig sturing door de leerkracht.”
Wat moeten die groepjes dan leren?
“Bijvoorbeeld een rekenregel: hoe je een som als 8 plus 4 aanpakt. Maar het is beter als de leerkracht dat gewoon uitlegt. Een ander typisch voorbeeld zijn de themaweken in het lager onderwijs. Neem nu: het koningshuis. Het beste is als de leerkracht verhalen vertelt en foto’s toont en het heft in handen neemt. In plaats daarvan krijg je projecten: kinderen moeten zelf op zoek naar informatie, en een presentatie maken.”
Is daar op zich iets mis mee?
“Nee, maar de leiding en expertise van de leerkracht ontbreken.”
Je stuurt ook geen kinderen in groepjes naar een drukke straat met de boodschap dat ze zelf maar moeten leren hoe ze veilig oversteken.
(lacht) “Precies. Mocht het zo werken, dan zou elke pedagoog dat met zijn eigen kinderen doen. Er staan ook geen video’s online die je zelf laten ontdekken hoe je een Ikea-kast monteert. Nee, er is iemand die tóónt hoe het moet. De leerkracht moet die verantwoordelijkheid kunnen nemen. Maar die mooie eigenschap van de leerkracht is aangevreten. De leraar moest de voorbije decennia een coach worden. Maar de leerkracht moet geen coach zijn, maar expert.”
In methodescholen, zoals Steiner en Freinet, ligt veel nadruk op het zelflerend vermogen van kinderen. Zijn die dan minder goed dan klassieke scholen?
“Niet noodzakelijk. Er is een plaats voor methodescholen. Voor sommige kinderen werken die goed, maar dat zijn dan kinderen die van thuis uit al een rijke voorkennis en bagage meekrijgen. Hoe meer je van thuis meekrijgt, hoe vrijer de didactische methodes in de school mogen zijn. Het zijn ook de kansrijke kinderen die vaker naar zulke scholen gaan. Maar het is geen goed idee om het hele systeem op dat concept te baseren.”
Welke denkfout zit er precies achter dat zelfsturend leren?
“In de jaren zeventig heeft een goed onderbouwde psychologische stelling ingang gevonden: dat leren een actief proces is, dat je kennis dus in zekere zin inderdaad ‘construeert’. De denkfout was dat men dat letterlijk heeft genomen. Men dacht dat leerlingen constant moesten bewegen en rondlopen, in groepjes moesten worden verdeeld, enzovoort. Terwijl die stelling gaat over cognitieve activiteit.”
Activiteit in het hoofd.
“Precies. Maar het motorische aspect heeft snel de bovenhand genomen. Het idee vatte post dat didactiek activerend moest zijn. En zo is de jacht op werkvormen dan ontstaan – activerende werkvormen, van een quiz tot een presentatie. Op zich niet per se verkeerd, maar door de focus op de vorm werd de inhoud verwaarloosd. Er is ook overdreven veel aandacht voor wat men ‘een motiverende lesinstap’ noemt. Men wil altijd aansluiting zoeken bij de leefwereld van het kind.”
Terwijl die leefwereld per definitie nog erg beperkt is.
“Het kan geen kwaad om kinderen als het ware op te pikken in hun leefwereld, maar het onderwijs is er om de leefwereld van het kind te openen. Om hun interesse te wekken voor dingen waarvan ze niet eens wisten dat die bestonden. Dus die aandacht voor de leerwereld mag niet beperkend zijn. Een ander misverstand is natuurlijk dat je bepaalde dingen niet meer hoeft te leren, omdat je alles kunt opzoeken.”
Dat is wel zo, natuurlijk.
“Maar dat wil niet zeggen dat leren niet meer belangrijk is. Er is veel wetenschappelijke evidentie over het belang van voorkennis. Hoe meer je weet, hoe meer je kunt bijleren. Daarom vind ik dat minister Weyts onlangs te veel focus legde op taal en rekenen.”
Is het niet slim om daar in de lagere school de focus op te leggen?
“Het is geen gek idee. Maar door het zo expliciet te formuleren, dreigt hij het belang van algemene wereldse kennis te verwaarlozen: aardrijkskunde, geschiedenis, kunst... Taal en rekenen zijn essentieel, maar een kind zal nooit in staat zijn om begrijpend te lezen zonder genoeg algemene kennis. Ik merk dat bij mezelf: een artikel over economie in De Tijd kan ik vaak niet lezen. Ik ben geïnteresseerd, maar ken te weinig van economie.”
Neem een abonnement op De Morgen. Wij zijn toegankelijk.
(lacht) “Dat heb ik. En eentje op De Standaard. Nu zou een redacteur van De Tijd kunnen zeggen dat ik toch woorden kan opzoeken als ik ze niet begrijp. En dat is juist. Maar in de realiteit gebeurt dat niet. Ik stop met lezen. Welnu, als je dat aan jezelf al zo goed merkt, dan besef je dat het voor kinderen des te meer geldt.”
Hoe leert men kinderen nu begrijpend lezen?
“Een belangrijk doel van het onderwijs is bijvoorbeeld dat je uit een paragraaf het kernidee kunt halen. Maar door het zo te formuleren, creëer je de illusie dat je het ook op die manier kunt aanleren. En wat krijg je dan? Handboeken bomvol losse paragrafen met de opdracht: ‘Zoek het kernidee in deze paragraaf.’ Er worden dan ook tips gegeven, zoals: ‘Het kernidee staat vaak in de eerste twee zinnen.’ Dat is niet de juiste manier.”
Het doel is het middel geworden.
“Dat is het helemaal. Dat valt enorm op, zeker nu we weten dat domeinkennis, dus kennis van het onderwerp waarover de tekst gaat, zo belangrijk is om een tekst begrijpend te kunnen lezen.”
Is dat in het algemeen geen probleem: dat kinderen tegenwoordig vaak trucjes aangeleerd krijgen, in plaats van inzicht?
“De aandacht ligt inderdaad sterk op wat men ‘heuristieken’ noemt: strategieën om een probleem op te lossen. In wiskunde zie je dat sterk. Men leert kinderen welke denkstappen experts maken om een probleem op te lossen. Die stappen moeten ze dan toepassen. Maar expertgedrag nabootsen is niet zo eenvoudig, en het verschaft je ook niet altijd inzicht in wat je precies aan het doen bent. Ook dat is weer een manifestatie van de vorm die het haalt van de inhoud.”
Is het, wat begrijpend lezen betreft, niet moeilijk om in een veeltalige omgeving dezelfde resultaten te bereiken als veertig of vijftig jaar geleden?
“Zeker stedelijke klassen zijn meertalig, dat is de realiteit. Daarom wil ik mijzelf zeker wapenen tegen het idee dat vroeger alles beter was. Vandaag zijn veel dingen moeilijker. Een klas met veel thuistalen maakt alles complexer. Maar het hoeft niet te betekenen dat het niveau moet zakken. Al is een goede kennis van de instructietaal wel belangrijk.”
Over het gebruik van de thuistaal in de school wordt zwaar gediscussieerd.
“Ja, het is ook een politiek onderwerp en ligt dus bijzonder gevoelig. Ik ben zelf geen taalonderzoeker, maar kinderen met een goed ontwikkelde moedertaal leren sneller en gemakkelijker Nederlands. Zij kunnen in hun eigen taal ook al veel kennis hebben. Maar kennis van het Nederlands is cruciaal, dat is zo. Terzijde: kennisrijk onderwijs is zeker geen conservatief idee. Het concept is gekaapt door de N-VA, maar het is progressief.”
Want: hoe kansarmer het kind, hoe belangrijker de school.
“Dat klopt, dat is grondig onderzocht. Bij kinderen die van thuis uit minder bagage hebben, is het effect van de leerkracht op de leerprestaties drie keer zo groot als bij kinderen uit een kansrijk gezin, die boeken en kranten hebben en voortdurend input krijgen van hun ouders. De leraargestuurde aanpak, die door het sociaal constructivisme werd verdrongen, is met andere woorden het beste voor de kansarme kinderen.”
En is de didactiek niet aangepast om juist extra aandacht te kunnen besteden aan de zwakkere kinderen?
“Ik denk niet dat er ooit een onderwijsminister is geweest die heeft gezegd dat hij de lat lager ging leggen om zwakkere leerlingen meer kansen te geven, maar dat is wel gebeurd. Met het tegenovergestelde effect. Ik geef een concreet voorbeeld: moet je voor taalfouten in een toets van een niet-taalvak punten aftrekken of niet?”
Vroeger gebeurde dat: een dt-fout in toets aardrijkskunde, punt eraf.
“Het is een legitieme discussie, en ik zou niet weten wat de beste oplossing is – die toets aardrijkskunde gaat niet over taal. Het probleem is dat zulke discussies een signaal hebben verstuurd: het signaal dat het niet meer zo nauw steekt. En dat is verkeerd. Omdat vooral kinderen uit zwakke milieus gebaat zijn bij sterk onderwijs. Wat zulke kinderen niet op school leren, leren ze nergens.”
Toen ze in Gent schepen van Onderwijs was, heeft Vooruit-politica Freya Van den Bossche eens geopperd om het huiswerk af te schaffen, omdat huiswerk de kloof vergroot tussen kinderen die thuis geholpen worden en kinderen die alles alleen moeten doen. Goed idee?
“Dat zou een goed sociaal-democratisch idee kunnen zijn. De vraag is echter wat het doel van onderwijs is: de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen dichten, wat tot nivellering kan leiden, of iedereen optimale kansen geven? Mijn voorstel zou zijn om het huiswerk niet af te schaffen, maar er wel op te letten dat je opdrachten geeft die kinderen alleen kunnen. Dus wel: extra rekensommen. Maar niet: snel een powerpointpresentatie.”
Een ander heikel thema is de spanning tussen welzijn en kennis. Moet een kind zich goed voelen om te kunnen leren of is veeleer het omgekeerde waar?
“Dit is naar mijn idee een oneigenlijke tegenstelling, omdat het in beide richtingen werkt. Natuurlijk heeft een kind een zeker welbevinden nodig om te kunnen opletten – als er elk uur zes straaljagers over de school vliegen, of als een kind gepest wordt, heeft dat een negatief effect. Maar kinderen die meer leren, zullen zich beter voelen. Meer kennis leidt tot meer welzijn. Misschien niet op het moment zelf, maar zeker op termijn.”
Is men niet te bang om druk te leggen op kinderen?
“Dat idee leeft. Ik had onlangs nog een lezing voor schooldirecteuren en vroeg op welke leeftijd men in sommige landen de oceanen en bergketens al moet kennen. De meesten gokten op 10, 11 jaar. Terwijl er landen zijn waar je dat in de kleuterklas leert. Velen zullen dat niet goed vinden, u kent de boutade: ‘Mogen kleuters dan geen kleuters meer zijn?’ Maar hoeveel kleuters kennen niet alle dinosaurussen met de Latijnse namen?”
Kunnen kinderen meer aan dan we denken?
“In ieder geval is het een misvatting te denken dat kennis een vorm van ‘druk’ is die hen ongelukkig zou maken. Die misvatting leeft sterk in de publieke perceptie, en die zouden we moeten omkeren. In een aantal scholen die ik ken, mochten de leerkrachten de eerste twee weken van dit schooljaar geen les geven, omdat ze alle tijd moesten besteden aan praten over welzijn na corona. Dat past bij de impliciete overtuiging dat leren funest zou zijn voor het mentale welzijn. En daar kan ik niet bij. Leren is helemaal niet schadelijk voor het mentale welzijn.”
Iets anders: klopt het hardnekkige idee dat kinderen ofwel een talenkobbel ofwel een wiskundeknobbel hebben?
“Er is geen enkel onderzoek waaruit dat zou moeten blijken. Dus het is jammer dat het bon ton is om al in de kleuterklas dat onderscheid te maken. Wat men wel heeft gezien, is hoe het komt dat het ene kind beter is in rekenen dan het andere: als de ouders vaak gezelschapsspelletjes met hun kind spelen, kan dat kind vaak beter rekenen. Omdat het geleerd heeft met een dobbelsteen te werken, en te tellen hoeveel stappen vooruit of achteruit je moet zetten tijdens het spel.”
Het is een kwestie van oefening, dan?
“Inderdaad. Ik zal het zo formuleren: de zogenaamde wiskundeknobbel is het resultaat van door de ouders uitgelokt oefengedrag. En als het kind zo goed leert tellen, krijgt het vaak complimentjes, waardoor het rekenen ook leuk gaat vinden, en er dus nog beter in wordt. Maar die onderverdeling in knobbels is een mythe die mag verdwijnen.”
Heeft het nog veel zin om Latijn te studeren? Is dat nuttig, of is dat goede fitness voor de hersenen, omdat je zoveel vanbuiten moet leren?
“Wie dat van die fitness gelooft, maakt zichzelf iets wijs, vrees ik. Het is goed om Latijn te studeren, geen probleem, al was het maar omwille van de culturele bagage. Maar het is ook goed om Spaans te leren. Wat je niet mag doen, is het vak Latijn beoordelen op basis van een of ander nut – dat je makkelijker Frans leert als je Latijn kent, bijvoorbeeld. Die transfer is heel beperkt. Als je heel goed Frans wilt kennen, moet je vooral veel Frans studeren.”
Ik lees in het boek Wijze lessen. Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek, waaraan u meewerkte, dat er een verschil is tussen leren en presteren. Dat een goede score op een toets niet betekent dat je iets duurzaam hebt geleerd.
“Dat verschil is dramatisch groot. De mens lijdt aan de zogenaamde ‘stabiliteitsbias’: het vooroordeel dat we iets dat we één keer geleerd hebben, voor de rest van ons leven blijven kennen, zonder dat we extra oefeningen nodig hebben. En dat is niet zo. Het leveren van een prestatie op één bepaald moment is een slechte voorspeller voor je succes in de rest van je leven.”
Dan zijn schriftelijke toetsen niet altijd het beste idee?
“Nee. Wat dat betreft, mag de leraar ook opnieuw meer het voortouw nemen. Op zich is een toets niet fout, maar dat hoeft niet altijd schriftelijk. Een leerkracht kan bij het begin van de les ook met een aantal snelle mondelinge vragen de leerstof van de vorige dag opfrissen en aftoetsen bij de leerlingen. Het voordeel daarvan is dat de leerkracht geen administratieve ballast heeft door al die schriftelijke toetsen. Daar ligt nu te veel nadruk op: het registreren van eenmalige prestaties, die veel formele lestijd in beslag nemen.”
Wat met kritisch denken? Moet je dat formeel aanleren, of is dat een neveneffect van de kennis die je opdoet door een goede algemene vorming?
“Zo had ik dat nog niet bekeken, maar dat lijkt mij in grote lijnen wel te kloppen. Je kunt binnen elk domein een kritische houding aanleren: het beoordelen van bronnen bij het vak geschiedenis, bijvoorbeeld. Maar kennis is altijd het uitgangspunt. Kritisch denken zonder achtergrondkennis is in wezen gewoon lastig doen. Echt kritisch denken vereist dat je nieuwe informatie aftoetst aan kennis die je al hebt verworven, onder meer.”
En kritisch denken is niet hetzelfde als twijfelen aan alles. Want dan eindig je als complotdenker. Dat heeft de pandemie wel bewezen.
“De pandemie is een mooi voorbeeld. Die heeft ons geleerd dat kennis van statistiek en wiskunde nodig zijn om exponentiële functies te begrijpen. En dat de mensen die het best in staat zijn om hun weg te vinden in het kluwen van het informatiebos, meestal voorkennis hebben van het domein. Als het over de gevolgen van een virus gaat, is een viroloog beter in staat om kritisch te denken dan een politicoloog. Die laatste kan dan wellicht wel beter een kritische analyse maken van welke maatregelen haalbaar zijn in de maatschappij.”
Maar als leek kun je toch leren om in dat informatiebos het kaf van het koren te scheiden?
“Ja, maar dat kost veel tijd en is erg complex. Je moet weten wie je best kunt volgen, en wie niet. Wat je best kunt lezen en wat niet. En basiskennis is toch wel vereist. Er bestaat een prachtig onderzoek over de boomoctopus van Cascadia: een fictief wezen dat niet bestaat, maar waarover hele websites zijn gebouwd, met links naar universiteiten. Wie is het best in staat om dat verhaal te doorprikken? Simpel: mensen met een basiskennis biologie, die weten dat een octopus niet in een boom leeft.”
Kennis is de sokkel van kritisch denken.
“Ja. Hoe meer je weet, hoe beter je kritisch kunt denken. Als je over veel dingen niets weet, kun je aan alles twijfelen. En dat is niet hetzelfde als kritisch denken.”
Behalve kritisch denken verwachten we van het onderwijs ook dat onze kinderen er leren over burgerschap, democratie, verkeersveiligheid, en noem maar op. Wordt het onderwijs overbevraagd?
“Duidelijk. Het is gebeurd met de beste bedoelingen ter wereld, alweer, maar de school is de plek geworden waar extreem veel maatschappelijke problemen moeten worden opgelost. De Nederlandse psycholoog Casper Hulshof heeft een website met alles wat in het onderwijs ergens ter wereld aan bod komt. Een van de mooiste voorbeelden vind ik dat er scholen zijn waar kinderen in het lager onderwijs les krijgen over borstvoeding.”
Ruim op tijd.
(lacht) “Ja, er wordt veel verwacht van het onderwijs. Op zich is dat een compliment. Het probleem is dat er daardoor minder tijd overblijft voor de kerntaken. Tien jaar geleden lazen onze kinderen op tienjarige leeftijd 40 procent meer dan vandaag. Er gaat echt te veel tijd naar andere dingen.”
Wat met de invulboeken? Is dat ook niet uit de hand gelopen? Is veel schrijven geen goede techniek om iets te leren?
“Dat is een delicate vraag voor mij, omdat wij van de Vlaamse overheid de opdracht hebben gekregen om een kwaliteitskader uit te werken voor schoolboeken. Maar ik kan wel zeggen dat invulboeken volgens mij niet de oorzaak zijn van het kwaliteitsverlies in het onderwijs. Die boeken zijn het resultaat van dat sociaal constructivisme. Ze bevatten minder inhoud dan vroeger. Het relativeren van kennisverwerving weerspiegelt zich in de invulboeken van vandaag. Een groot probleem is wel de differentiatie.”
Hoe bedoelt u?
“Er zijn veel handboeken die twee of meer sporen aanbieden, waarin je dus spoor A of spoor B moet volgen als leerling – afhankelijk van je niveau. Ook dat is een verwarring van middel en doel. Uiteraard moet je kunnen differentiëren tussen leerlingen, de ene wat meer uitleg geven en de andere wat meer uitdagen. Maar dat hoeft daarom geen uitgangspunt te zijn in een handboek. Dan deel je leerlingen van bij het begin op, omdat het boek dat vereist. Dat is verkeerd.”
Komt het nog goed, professor?
“Ik ben optimistisch. Terwijl het beleid en de onderwijskoepels op zoek zijn naar manieren om de tanker te keren, is dat in veel scholen zelf al volop aan het gebeuren. Vlaanderen heeft een rijke onderwijsgrond. Dat geeft ons nu momentum.”
We hebben het niet over het lerarentekort gehad. Wat kunnen we daaraan doen? Kan uw centrum daarbij helpen?
“Je kunt dat lerarentekort niet los zien van de kwaliteitsdaling. Er zijn minder experts die graag in het onderwijs staan, en dat voel je. Wat zou helpen, is een lerarenopleiding die beter afgestemd is op de zij-instromers. Ik wil niet te veel pluimen op de eigen hoed steken, maar bij ExCEL werken we aan een efficiënte en verkorte opleiding die je op een realistische manier kunt combineren met lesgeven. Ze focust op de basis, zoals effectieve didactiek en klasmanagement, zonder allerlei ballast die er nu nog te veel in zit.”
Tot slot: hoe ernstig is de achterstand die leerlingen tot dusver hebben opgelopen tijdens de pandemie?
“De achterstand is er. Maar de globale niveaudaling van de voorbije decennia is een veel groter probleem. Het virus van het sociaal constructivisme heeft in het onderwijs meer schade aangericht dan het coronavirus.”