GetuigenisArts
Deze arts (28) belandde zelf op intensieve zorgen: ‘Ik schaam me voor mijn collega’s’
Coen Feron (28), anesthesist in opleiding, is volop bezig met het redden van coronapatiënten als hijzelf besmet blijkt te zijn. Zijn grote angst wordt werkelijkheid, hij moet kunstmatig beademd worden. Toch neemt zijn leven pas echt een wending als hij zijn ogen weer opent.
Op een veldbedje ligt de Nederlandse arts Coen Feron (28) in de grote, witte coronatent naast zijn eigen ziekenhuis, het Maastricht UMC. Hij krijgt geen lucht. Hij ademt bijna veertig keer per minuut.
Het is 24 maart, tien uur in de avond. Zijn vrouw heeft hem zojuist naar het ziekenhuis gebracht. Achter een scherm hoort hij de verpleegkundige praten tegen haar. “Gaat u maar naar huis”, zegt de verpleegkundige, “want het gaat niet zo goed met uw man. We nemen hem mee.”
Meteen daarop rijden ze hem weg, het ziekenhuis in. Zijn vrouw ziet hij niet meer.
Feron is arts in opleiding tot anesthesioloog. Zelf denkt hij dat dit zo voorbij zal zijn. Gewoon een beetje zuurstof en dan is het klaar. “Ik dacht: stel je niet zo aan, Coen, ben je nu aan het hyperventileren?”
Maar dan ziet hij ze. Zijn eigen collega’s van de intensive care en de spoeddienst zijn voor hem gekomen. Dit zijn de mensen met wie hij dag in dag uit werkt.
Zij hebben het ook gezien: dit is er een van ons.
Doodsbang
Op zijn brancard krijgt hij een berichtje van een collega, het plaatsvervangend hoofd van zijn afdeling, anesthesiologie. Hij heeft haar deze avond laten weten dat hij naar de coronatent is gebracht.
“Hoe gaat het nu?”, schrijft ze. “De ic staat nu bij me”, schrijft hij terug. “Shit!!”, appt ze. “Kan ik iets voor je betekenen?”
Hij geeft geen antwoord meer.
Een kwartier later staat ze naast hem. Op de spoeddienst. Ze is meteen in haar auto gestapt na zijn berichtje. Naast haar staan drie collega-artsen en ze kijken ernstig. “We gaan je intuberen, Coen”, zeggen ze.
Feron is even stil. Onmiddellijk ziet hij beelden voor zich. Van Italië, van Spanje. Hij weet dat er in zijn eigen ziekenhuis tot nu toe nog niemand met corona levend van de intensieve zorgen is afgekomen. En hij wordt doodsbang. “Als ik voor beademing kies”, denkt hij, “dan zal het afgelopen zijn.”
Hijgend haalt hij adem. “Flauwekul”, zegt hij tegen hen. “Gaat niet gebeuren.”
Zijn collega’s kijken hem verbijsterd aan. “Je zuurstof is heel laag”, zeggen ze. “We willen niet dat we vannacht met spoed moeten beslissen. Dan doen we het liever nu, in een gecontroleerde toestand.”
Maar hij is heel beslist. Dit wil hij niet.
Droombaan
Coen Feron is pas 28 jaar oud. Twee weken hiervoor stond hij als arts in het Maastricht UMC zelf nog een benauwde coronapatiënt te intuberen op de intensieve zorgen. Volledig ingepakt in beschermende kleding bracht hij een beademingsbuis in. Zenuwen voelde hij niet. “Maar een intubatie moet wel in één keer raak zijn”, zegt hij.
Vier dagen later kreeg hij de eerste ziekteverschijnselen. Daarna dokterde hij tevergeefs aan zichzelf met puffers voor zijn bronchitis.
Achteraf schiet het door hem heen: kreeg hij corona op zijn werkplek? Was het de supermarkt? Een collega? Iemand anders? Het valt niet te zeggen. “Al ver voor de maatregelen was ik extreem voorzichtig”, zegt hij.
Als jongetje van 8 wist Feron dat hij anesthesioloog zou worden. Mensen in slaap brengen, in een toestand waarin ze niets meer weten, niets meer dromen, niets meer voelen. “Mijn opa had een hersentumor”, vertelt hij. “Toen ik klein was, zag ik hoe hij na elke operatie minder pijn had. Mijn ouders vertelden dat artsen hiervoor zorgen. Dus dát wilde ik.”
Als dokter houdt hij van snelheid. Van handelen. “Ik ben geen arts die een pilletje geeft en drie maanden later kijkt naar het effect”, zegt hij. “Daar ben ik te ongeduldig voor.”
Hij is ook een arts die houdt van zorgen. Soms gaat hij ’s nachts op de intensive care naast patiënten zitten die niet kunnen slapen. Dan houdt hij hun hand vast. Na een drama is hij vaak degene die glaasjes water haalt voor collega’s. En vervolgens is hij ook degene die als eerste een harde grap maakt. Artsenhumor. Om de spanning te breken.
‘Mijn god, Coen’
Het is twaalf uur ’s nachts en vier collega’s staan aan zijn bed op de spoeddienst, onder wie zijn eigen baas. Ze dringen opnieuw aan op beademing.
Hij ademt langzaam, om te laten zien dat het toch best goed met hem gaat, maar niemand trapt erin. Zijn zuurstofgehalte holt achteruit. Hij kan nauwelijks bewegen – zo uitgeput is hij. Zijn benen zijn pulp. “Doe het dan maar”, zegt hij gelaten.
Van tevoren mag hij nog drie telefoongesprekken voeren. Hij belt zijn vrouw en zegt dat hij niet weet wanneer hij wakker zal worden. “Slaap lekker”, zegt ze geruststellend. “We zien elkaar snel.”
“Shit”, denkt hij als hij ophangt. “Ik heb haar niet duidelijk gemaakt dat het menens is.”
Zijn ouders nemen niet op. Hun telefoon staat ’s nachts op stil. Als hij zijn zus en haar man wakker belt via Facetime, kijkt hij naar hun verschrikte gezichten. Zijn schoonbroer is intensivist en een rationeel, kalm type. “Beademing?”, vraagt hij. “Serieus? Mijn god, Coen.” Aan zijn ogen ziet Feron dat het mis is. En dan wordt hij pas echt bang.
In de kamer ziet hij zijn collega’s alles klaarzetten: apparatuur, beademingsbuis, reanimatieset. Wel drie keer vraagt hij of ze overal aan hebben gedacht. Weten ze dat hij nog iets gegeten heeft? Het is raar om te zien hoe rustig iedereen blijft, vindt hij.
Ze vragen hem wie hij wil. Wie van zijn collega’s moet hem intuberen?
Hij weet het meteen: het wordt het plaatsvervangend hoofd van anesthesiologie, de vrouw die speciaal voor hem in haar auto is gestapt en naar het ziekenhuis is geracet. De vrouw die hij tijdens operaties zo vaak onmogelijke problemen zag oplossen.
Iemand stelt hem vragen. Wat wil hij dromen? Waar wil hij het liefste zijn? “Hou maar op met die onzin”, hijgt hij. “Ik ken al die trucjes wel.”
Alles in hem schreeuwt dat hij dit niet wil. Hij voelt doodsangst. Maar tegelijkertijd voelt hij zich dankbaar en zegt hij zijn collega’s hoe blij hij met hen is. “Jullie zijn allemaal schatten.” Vlak voordat hij in slaap valt, flitsen beelden door zijn hoofd van patiënten op hun buik.
En dan wordt het zwart. Pas achteraf hoort hij hoeveel slaapmiddel er nodig was. “Artsen zijn de allerslechtste patiënten”, zegt hij.
In de war
Dagenlang wordt hij in slaap gehouden op de afdeling intensieve zorgen. Op de derde dag wordt hij vastgebonden aan zijn bed, omdat hij zo onrustig is, maar op een onbewaakt moment worstelt hij zich los.
Terwijl de alarmen afgaan, trekt hij de maagsonde en beademingsslang uit zijn keel. Daarop besluiten de artsen hem anders te beademen.
Vrijwel alle patiënten die wakker worden op de intensieve zorgen zijn in het begin ‘delirant’, in de war. Dat overkomt ook Feron. De eerste keer dat hij zijn ogen opendoet, begrijpt hij niet waar hij is. Waarom kan hij zich niet bewegen? Hij staart naar het plafond en telt de tegels. ’s Nachts gaat hij spoken, wil hij zijn bed uit.
“Ik moet naar het toilet”, zegt hij tegen de verpleegkundige.
“Er is hier geen toilet”, zegt ze.
“Jawel, daar in de hoek”, zegt hij.
Hij heeft dan nog zo weinig spierkracht dat hij slechts tot de spijlen van het bed komt.
Na ongeveer een week voert hij een eerste, onbegrijpelijk telefoongesprek met zijn vrouw. Zelf weet hij er niets meer van. Ook stuurt hij haar onleesbare Whatsapps.
“Ik schaam me voor mijn collega’s”, zegt hij. “Voor de mensen die mijn billen af moesten vegen en me verzorgden. Ik dacht telkens: kan ik straks weer naast jullie gaan staan werken?”
Paniekaanvallen
Het is een van de redenen dat Feron zijn verhaal vertelt: hij wil open zijn over alles wat een intensive care-patiënt overkomt. Ook wat er daarná gebeurt, want dat is het moeilijkst te vertellen. Maar hij gelooft dat dit hem een betere arts zal maken, uiteindelijk.
Zodra hij van de intensive care af is, komt hij terecht op een ‘isolatiekamer’. En daar begint het.
Hij ligt er zo alleen dat alles op hem afkomt. “De muren waren grijs en er hing een klok. Ik lag daar geïsoleerd; er kwamen alleen mensen binnen om eten te brengen. Ik kon verder niets. Alleen maar bellen. Maar zodra ik ophing, voelde ik de eenzaamheid nog sterker dan daarvoor. Ik raakte helemaal gefixeerd op die klok. Als de dag ervoor iemand om 8 uur binnen was gekomen, en dat gebeurde de volgende dag niet, dan vroeg ik me af: zijn ze me vergeten? Zal ik op het alarm drukken?”
Nachtenlang slaapt hij niet. Hij heeft paniekaanvallen. Is angstig.
“Telkens had ik flashbacks van de spoed. Dan zag ik het moment dat ik werd geïntubeerd. ’s Nachts begon ik te malen. Op de intensieve zorgen wordt alles gemeten – zuurstof, hartslag – maar hier was niets. Hoe ging het eigenlijk met me? Ik had hartkloppingen, voelde me opgejaagd. Ik had het gevoel dat mijn lichaam niet meer van mij was – het deed niet wat ik wilde.” Hij voelt zich schuldig naar zijn vrouw, zijn familie, en naar collega’s omdat hij niet kan helpen.
Hij begint zelfs het wassen door collega’s te missen. Alles is beter dan deze kamer zonder enig contact.
Eigenlijk, zegt hij, was ik bang dat ik daar gek zou worden.
Tegenover de artsen doet hij zich beter voor dan hij is. Hij wil eruit, weg, mensen zien. Het lukt: hij mag naar de revalidatiekliniek, en later naar huis.
Hij weet dat dit een lange weg wordt. “Ik krijg reacties: oh, wat fijn dat je weer gezond bent. Maar eenmaal uit het ziekenhuis kun je nog bijna niets. Ik kan korte stukjes lopen, ik kon niet douchen zonder om te vallen. Ik ben driekwart van mijn spierkracht kwijt.” Zijn geliefde piano – hij speelt op hoog niveau – staat onbespeeld op hem te wachten.
Mogelijk krijgt hij straks steun van Zorg na Werken in Corona (ZWiC), een stichting die is opgericht door twee chirurgen die zich bekommeren om de financiële problemen van zorgverleners die door hun werk corona krijgen en niet kunnen werken, al dan niet tijdelijk. Met behulp van giften uit het hele land willen ze helpen.
Nooit meer dezelfde
Maar dat is niet het enige.
De paniekaanvallen zijn er nog. Elke nacht komen ze bij hem terug, zonder dat hij weet wanneer. En waarom. Het voelt alsof de angst ineens over hem heen spoelt, hem plat walst. Een documentaire over de intensieve zorgen zette hij na één minuut uit. Maar ook in de tuin kan het hem overvallen.
Zijn eerste intake voor traumabehandeling heeft hij gehad. “Het liefst”, zegt hij, “zou ik nu keihard doorrennen en zo snel mogelijk aan het werk gaan. Maar ik weet dat ik dan tegen een muur zal lopen.”
“Bij mij was alles, álles een grap”, vertelt Feron. “Toen ik op de intensieve zorgen lag, nam ik bij een collega de telefoon op met: “Dit is de voicemail van Coen. Op dit moment kan ik niet opnemen, want ik word beademd op de ic.”
Maar de keerzijde daarvan, zegt hij, is dat je de dingen weglacht. Dat je ze nooit echt voelt.
Het maakt dat hij het nu al weet: hij is veranderd. Zijn lichaam staat het niet toe om als vanouds door te denderen. Maar zelf nam hij ook een besluit. “Ik moet dingen loslaten, ik moet toelaten dat anderen voor me zorgen.”
Hij was zich er nooit zo van bewust dat er een wereld was áchter de klapdeuren van de intensive care. Eigenlijk dachten hij en andere artsen altijd dat ze de patiënt al langs de randen van de afgrond hadden getrokken. Ze wensten de patiënt succes op de afdeling, en dat was dat.
Hij weet nu al dat hij anders naar zijn patiënten zal kijken. Dat hij beter zal aanvoelen wat zij voelen.
“Straks op mijn 70ste”, zegt hij, “wil ik kunnen zeggen dat ik op mijn 28ste de juiste keuzes heb gemaakt. En dat ik daardoor een betere arts ben geworden.”