✦Interview
"De zelfmoord van mijn zus is een raadsel, maar ik blijf niet meer zoeken naar haar drijfveren"
De Franse schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Dertig directe vragen, evenzoveel openhartige antwoorden. Vandaag: Mark Coenen (59), adviseur en opleidingshoofd van de Hasseltse hogeschool PXL en columnist van deze krant. Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?
1. Hoe oud voelt u zich?
“Daar heb ik niet te lang over moeten nadenken. Ik voel me zo oud als ik ben. Neen, dat is niet waar. Ik voel me eigenlijk altijd graag een jaar ouder dan ik ben. Ik ben 59, maar zeg altijd: ik ben 60. Waarom ik dat doe, weet ik niet. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet dikwijls over mijn leeftijd nadenk. Ik ben nog niet oud genoeg om me daar zorgen over te maken. Ik vind het ook een zeer onzijdige leeftijd, met weinig betekenis. Een midlifecrisis heb ik nooit gehad. Wellicht omdat ik traag gestart ben. Ik ben een diesel. Die worden binnenkort verboden, naar het schijnt.” (lacht)
2. Wat vindt u een belangrijke eigenschap van uzelf?
“Ik denk dat ik rustig ben, op de een of andere manier, en voor veel mensen toch wel wat rust breng. Als dat al een eigenschap is, tenminste. Ik heb jonge kinderen en een vrouw die heel hard werkt en ben wel wat de stabiliserende factor in huis.
“Ik voel me de perfecte nummer 2. Ik zet niet graag alle lijnen uit, maar ben er wel graag op het juiste niveau bij om de zaken wat menselijk te maken. Een beetje een controlerende middenvelder, zo zou ik mezelf omschrijven. Geen type met veel tattoos. Meer Moussa Dembélé dan Radja Nainggolan dus. Je valt pas op als je er niet bent. Dat vind ik wel een leuke rol.”
3. Wat is uw passie?
“Dat vind ik nu eens heel moeilijk te beantwoorden. Passie vind ik een beetje een flutwoord. Het doet me denken aan politieke slogans. ‘De weg vooruit’ en wat is het allemaal. Ik doe graag wat ik doe en ik doe heel veel dingen graag, maar ik heb niet zo één ding waarvan ik denk: als ze nu alles zouden afpakken, dát wil ik overhouden. Als er één lijn in mijn leven en carrière is, dan is het muziek, maar mijn passie? (blaast) Nee. Daarvoor ben ik te veel geïnteresseerd in álles. Ik heb een drang om te weten, van de hak op de tak. Als ik ooit een grafsteen krijg, dan vind ik ‘gebeten om te weten’ wel toepasselijk. Bijna op ziekelijke wijze zelfs. Dat je denkt: stop nu eens, want je wordt echt niet gelukkig van veel te weten. (lacht)
“Ik ga elke dag om zes uur ’s ochtends in bad. Als het kon, zou ik graag van mijn bed in bad glijden. (hilariteit) Dat uurtje alleen vind ik van een goddelijke zaligheid. A room of one’s own. En dan lees ik de kranten en surf ik het internet af op zoek naar nieuws. Die nieuwsgierigheid naar wat er gebeurt, is mijn drive. En dat is al zo van toen ik op mijn 13de of 14de Humo ontdekte. Die stukken, ik dronk die op als moedermelk. Wat ik van Humo geleerd heb, is dat je tegelijk serieus en grappig kunt zijn. Zin en onzin. Die combinatie vind ik ongelooflijk sterk. Ik probeer dat in mijn leven ook te doen. Zelfrelativering en humor zijn, denk ik, wat me recht houdt.”
4. Waarvoor wilt u vechten?
“Voor den Anderlecht. Neen, dat is niet waar. (lacht) Deze vraag zullen de meesten waarschijnlijk beantwoorden met een heel groot woord. Rechtvaardigheid. Of gelijkheid voor iedereen. Ik hoed me wat voor die grote begrippen. Eigenlijk zou de vraag moeten zijn: waarvoor zou u op straat komen? Als het gaat om letterlijk vechten, dan pak ik wel de baseballbat als ze aan mijn kinderen komen. Of aan mijn vrouw, of aan mijn hond. Of ja, neen, aan mijn hond nog niet. Hoewel. (lacht)
“Er is recent een boek over populisme verschenen met de titel: Ik brul, dus ik ben. Dat is eigenlijk wat we met z’n allen aan het doen zijn. Altijd maar roepen en tieren. Mijn vader deed dat soms ook. Die kon zich ongelooflijk kwaad maken, fucking hell. Ik denk dat ik daar een beetje door getraumatiseerd ben. Ik kan niet goed tegen mensen die roepen. Ik klap daarvan dicht. Ik loop daarvan weg.
“Ik ben gaan betogen tegen de raketten, maar het activisme is bij mij redelijk snel gestopt. Ik ben meer van het beschouwelijke type. Ik zal niet snel op de barricades staan. Daarom ben ik wel blij dat ik dat in de krant kan doen. Ik heb daar een verhoogje gekregen van papier, fantastisch. Vechten, al die oorlogsretoriek, vind ik niet verstandig. Dat haalt niet veel uit.”
5. Wat vindt u uw grootste prestatie?
“De eerste keer de Mont Ventoux oprijden. Met de fiets hè, niet met de auto. Ik was 50, 51. Ik ben een sportliefhebber, maar geen geweldige sporter en dat was een gigantische zelfoverwinning. Je wilt niet weten hoe moeilijk dat is, zo’n berg.
“Tot een jaar ervoor voetbalden mijn vrienden en ik, en toen deden we niets meer. Ik zei: ‘Mannen, kom, we gaan iets doen’, en ik heb die allemaal zo zot gekregen om een fiets te kopen en te beginnen trainen. In juni zijn we op schildpaddenniveau naar boven gestesseld. Dat was echt fantastisch. Supporters langs de weg, met drinkbuskes hè. Ik had zoveel gegeten en brol gedronken dat ik twee kilo was bijgekomen op de top.” (lacht)
6. Wat wilde u worden als kind?
“Voetballer. De eerste tien jaar van mijn leven heb ik enkel gevoetbald, zo herinner ik me dat. Wij woonden achter een voetbalveld en gingen elke dag voetballen tot het donker was.
“Mijn grootouders woonden bij ons in en wij waren een van de eerste mensen met televisie in onze straat. Die eerste voetbalmatchen waren de hevigste emotionele momenten die ik ooit heb meegemaakt. Zo’n match van Standard tegen weet ik wie, met Léon Semmeling als vliegende rechtsbuiten: jongeuh! Toen ze verloren, liep ik hui-lend naar boven. Waarop mijn vader riep: ‘Zeg, het is maar voetbal, hè.’”
7. Wat was voor u een moment van groot geluk?
“Ik heb veel meer kleine gelukjes dan één groot geluk. Ik weet niet wat dat is, groot geluk. Van inborst ben ik melancholisch, maar ik vind dat geen negatief gevoel. Ik koester dat. Ik vind het prettig om soms terug te denken aan tijden waarin mijn moeder en zus nog leefden, ik vind dat geen straf. Ik zeg altijd: weemoed is ook een soort van moed. Ik wil die rugzak wel dragen.”
8. Welke kleine, alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?
“Mijn bad nemen. Dat klinkt nu onnozel, maar dat is een klein gelukske, ja. Ik vind klein geluk ook belangrijker dan groot geluk. Geluk hebben wij al gekregen van bij de geboorte. Dat we in België geboren zijn is een geluk en daarna is alles, als je tenminste een beetje geluk hebt, meegenomen.”
9. Wat is uw zwakte?
“Die heb ik niet. (lacht) Mijn zwakte? (denkt na)
“Doordat ik zo gebeten ben om alles te weten, ben ik ook rusteloos. Ik ben iemand van het metaniveau. Ik werk niet graag dingen uit tot in detail. Ik word daar nerveus van. Ik wil graag snel diep gaan, maar ik wil niet een heel leven rond één ding werken. Daarom is journalistiek zo leuk. Alles wat je tegenkomt, is interessant om over te schrijven.”
10. Waar hebt u spijt van?
“Spijt is wat de koe schijt, zei Herman Brood altijd. Ik heb spijt dat ik gerookt heb. Dat is nu echt het enige. Roken is zo stom. Het zal wel niet geholpen hebben bij mijn kanker, denk ik nu. En ik heb dat wel keigraag gedaan hè, van jongs af aan. Vanaf mijn plechtige communie mocht ik van mijn moeder één sigaret per dag roken. Ik vond dat keilekker.
“Een paar jaar geleden vroeg ik dokter Cammu: ik ben nu 50, wat moet je nu eigenlijk doen om zo lang mogelijk te leven? Hij zei: niets. Niet roken. Doe maar gewoon, maar roken, dat is d’office tien jaar van je leven. Ik was eens negen jaar gestopt en weer herbegonnen, maar hoe die prof dat zei, dat was een openbaring. Ik dacht: ja, dat is juist, kom, we doen dat niet meer. En ik ben meteen gestopt. Voorgoed.”
11. Wat is uw grootste angst?
“Dat een van mijn kinderen zou sterven voor ik sterf. Omdat ik gezien heb wat dat teweegbrengt. Mijn moeder is tien jaar na mijn zus gestorven, maar haar leven was kapot.
“Er is nog altijd niemand die snapt wat mijn zus bezield heeft. Ze was 22, ze woonde nog thuis en studeerde handelswetenschappen. Mijn vader is dit voorjaar gestorven en toen we zijn huis leegmaakten, hebben we een brief van mijn zus gevonden waarin ze schreef dat ze zich helemaal niet goed in haar vel voelde. Maar ja, je wilt niet weten wat ik vroeger allemaal schreef. Echte aanwijzingen waren er niet, niemand heeft het zien aankomen.
“Mijn zus was de jongste, ik was bijna 30 toen ze stierf. Op een ochtend is ze vertrokken met de fiets en niet meer teruggekeerd. Mijn moeder belde mij om haar te gaan zoeken. Ik ben gaan rondrijden en ben uiteindelijk bij de politie beland. Ze zeiden: ‘Ja, ze hebben iemand gevonden’. De rit van de politie van Brasschaat naar de politie van Kapellen herinner ik mij als één euforisch geluksmoment. Yes, ik had haar gevonden! Alleen bleek ze dood te zijn.
“Mijn moeder was 72 toen ze stierf, mijn vader 89 en mijn zus 22, dan denk je toch wel: dit klopt niet hè. Maar tegelijk: we zijn 1.000 miljard jaar dood, we leven zo’n 80, 90 jaar en dan zijn we opnieuw 20.000 miljard jaar dood. Een bliksemflits in de duisternis. Wij hechten daar zoveel belang aan, maar in het grote geheel is dat maar een scheet in een fles. En sommigen hun scheet stinkt wat langer.
“De zelfmoord van mijn zus is een raadsel, maar ik blijf niet meer zoeken naar haar drijfveren. De waaromvraag stel ik niet meer. Het is gewoon onbegrijpelijk, waarom zou ik het dan willen begrijpen? Er knapt iets in je hersenen, net als bij een andere ziekte.
“Het blijft voor iedereen een gigantisch trauma. Maar we moeten ons erbij kunnen neerleggen, vind ik. En ik wil dat afronden door haar levensverhaal neer te schrijven. Een soort herdenkingsboekje, omdat ze niet vergeten mag worden.”
12. Wanneer hebt u voor het laatst gehuild?
“Tijdens de begrafenis van mijn vader. Ik ben geweldig gevoelig voor muziek. Het was een mis met gregoriaanse gezangen en ineens weerklonk het liedje ‘Abide in me’ (Blijft in mij, red.). Toen ben ik in huilen uitgebarsten. Dat liedje resoneerde precies op het juiste niveau.”
13. Wat kan u plots uit uw humeur halen?
“Het gevoel dat ik niet serieus word genomen. Dat men geen rekening met mij houdt. Daar kan ik gigantisch opstandig, zelfs koleriek van worden. Het liedje ‘Don’t Be Denied’ van Neil Young zegt alles, hè. Niemand wil genegeerd worden. En het is niet omdat ik soms meegaand ben, dat je over mij moet lopen. Dan kan ik heel lang kwaad zijn. Toch wel tien dagen.” (lacht)
14. Wanneer bent u ooit door het lint gegaan?
“Toen mijn oudste dochter een jaar of zes was, lag ze in de kliniek met een maagontsteking. Dat kind crepeerde van de pijn en ik vond dat de verpleging en zeker de dokter daar veel te weinig aandacht aan besteedden. Toen ben ik hen op de gang eens ferm mijn gedacht gaan zeggen. Helemaal buiten mijzelf. Ze moeten het tot beneden gehoord hebben.”
15. Wat is het decadentste wat u ooit hebt meegemaakt?
“Dit gesprek hier.” (hilariteit)
16. Welke kunstvorm beroert u het meest?
“Muziek. En literatuur. Ik lees ontzettend veel, maar muziek gaat recht naar het hart. Als je verliefd bent, hoor je enkel liefdesliedjes, als iemand sterft, hoor je enkel liedjes over dood en vergankelijkheid, zo werkt dat.
“De beste popplaat ooit gemaakt? ‘Het zijn zotten die werken’ van Juul Kabas. (lacht) Dat is een onmogelijke vraag, maar misschien toch wel Rumours van Fleetwood Mac. Van voor naar achter, die plaat is perfect. Ik luister er trouwens nog vaak naar. En voor de rest ben ik een oude selder die van The Beatles en The Rolling Stones en Neil Young houdt.” (lacht)
17. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?
“Dat er iets groters is, neen, maar wel een gevoel van synchroniciteit wanneer de dingen op hun plaats vallen. En mocht er al een hemel bestaan, ik wil er niet in. Nog eens 100 miljard jaar samen met die hoop onnozelaars, dat gaan we toch niet doen, hè. Laat mij met rust. (lacht)
“Ik ben voor het pantheïsme: alles en iedereen is goddelijk. Het onzalige idee dat er één almachtige god zou bestaan, neen, daar heb ik het moeilijk mee.”
18. Hoe voelt u zich in uw lichaam?
“Ik voel mijn leeftijd, er beginnen dingen te mankeren. Mijn zoon van 14 zegt de hele tijd: ‘Kijk papa, ik heb een sixpack’. Dat is wel wat confronterend. (lacht) Ik ben ziek geweest hè, ik heb kanker gehad, en dat voel je wel.
“Ik zou er natuurlijk graag uitzien zoals George Clooney, maar ik weet dat dat niet zo is. Soms kijk ik weleens in de spiegel om te zien hoe mijn haar ligt.” (lacht)
19. Wat vindt u erotisch?
“Daar heb ik over nagedacht, maar ik ben het vergeten. (lacht) Heeft bij mij altijd iets met vrouwen te maken, vrees ik.”
20. Wat is uw goorste fantasie?
“Gore fantasie, die twee termen gaan niet samen, vind ik. Goor is zo vies. Eergisteren zag ik op tv hoe ze badeendjes openknippen waarin miljoenen bacteriën zitten. Dat vind ik goor. Maar een fantasie die goor is? Ik heb nog nooit gefantaseerd om iemand te vermoorden. Zo zit ik helemaal niet in elkaar. Ik ben bang voor bloed.
“Veel verder dan twee meisjes op een berevelleke voor de open haard geraak ik ook niet hoor. (lacht) Maar dat vind ik dan weer niet goor. Daar mag je mij voor bellen. (hilariteit) Pardon, het moeten wel twee vrouwen zijn, geen meisjes. Ik verkies vrouwen van een iets oudere leeftijd.”
21. Welk dier zou u willen zijn?
“Een luipaard. Lui dat ik ben. (lacht) Neen, de luipaard is een solitair dier dat op zichzelf voort kan, onafhankelijk, los van de anderen.
“Je hebt mensen die energie halen uit de buitenwereld, ik haal energie uit mezelf, uit wat ik zelf denk. Ik heb niet echt anderen nodig, tenzij mijn gezin, mijn eigen roedel.”
22. Hoe was de relatie met uw ouders?
“Ingewikkeld. Vooral met mijn vader. Met mijn moeder lag dat anders, maar zij is al zo lang dood. Ik vind het moeilijk om over haar nog iets te zeggen. Iemand die gestorven is in 1999 raak je kwijt hè. Er blijven een aantal iconische momenten over, die je voor de helft bijeen hebt gefantaseerd. Zo werkt het geheugen.
“Als jongeman heb ik me toch wel moeten losvechten uit een heel conservatieve, soms wel geborneerde omgeving. Mijn vader was burgerlijk ingenieur bij de SIBP-raffinaderij in Antwerpen. Hij was enig kind en had geen evidente jeugd gehad. Het was een moeilijke mens, heel humeurig ook. Soms kon hij heel lief zijn, maar hij was ook ontzettend koleriek. We kwamen gewoon nooit overeen, mijn vader en ik. Als hij wit zei, zei ik zwart.
“Na de dood van mijn moeder is hij hertrouwd met een veel jongere vrouw, die op haar beurt gestorven is aan pancreaskanker. Die man heeft echt geen geluk gehad met de vrouwen in zijn leven. Mijn zus is overleden in 1988, mijn moeder in 1999, zijn tweede vrouw in 2010. De laatste jaren had ik ook niet meer het gevoel dat hij mijn vader was. Hij was ontzettend in zichzelf gekeerd.
“Ik heb mij heel hard afgezet tegen mijn vader, maar achteraf denk je: verdomme, ik lijk toch veel op hem. Dat is het rare. Wij waren altijd in de contramine, maar ik heb veel van hem. En ook veel van mijn moeder. Mijn zachte kant heb ik van haar. Een kind is gelukkig meer dan een zaadcel.” (lacht)
23. Hoe definieert u liefde?
“Als een warm bad. (lacht) En af en toe de kraan wat openzetten, zodat het wat kouder wordt.
“Liefde is voor mij samen thuis zijn. De een zit in de tuin, de ander achter zijn computer, en ik vraag: wat zal ik vanavond eens klaarmaken? Maar samen gezelschapsspelletjes spelen, dat niet hè, dat haat ik.” (lacht)
24. Hoe wilt u bemind worden?
“Op dat vlak ben ik ongelooflijk gewoon. Graag zien, wat betekent dat? Als iemand zegt: doe je dikke jas maar aan, wees voorzichtig, en wanneer ben je thuis, dat is voor mij graag zien.”
25. Hoe zou u willen sterven?
“Zonder pijn. En ik zou eigenlijk ook wel graag afscheid willen nemen. Bij de dood kan ik mij niets voorstellen en ik wil dat ook niet. Ik zeg altijd: de dag dat ik doodval, is de laatste dag van mijn leven en daarvoor wil ik er niet te veel aan denken. Ik denk ook dat je op een of andere manier sterft zoals je geleefd hebt.”
26. Welk maatschappelijk probleem raakt u?
“Het gebrek aan respect voor de ander. En hoe we met de vluchtelingencrisis omgaan. Die ongevoeligheid voor vluchtelingen vind ik crapuleus. Ik dacht dat we gastvrijer waren.
“Via de organisatie Minor-Ndako hebben wij ons opgegeven als steungezin voor een Afghaanse vluchteling. Hij woont alleen, werkt halftijds en gaat naar de les. Slimme gast, op zijn 16de te voet gevlucht uit Afghanistan. Nu en dan komt hij eens frieten eten bij ons thuis en praat ik met hem over cricket. Het kost je niets, enkel wat tijd en aandacht.”
27. Hebt u zichzelf ooit betrapt op racistische gevoelens?
“Ik denk ongetwijfeld van wel. Ik ben niet heiliger dan de paus, hè. Ik heb soms individuele problemen met mensen, maar dat gaat over hun gedrag, niet over hun huidskleur.”
28. Wat betekent geld voor u?
“Comfort. Je hebt het nodig.”
29. Wat zoekt u op reis?
“Acht jaar geleden heb ik een huis gekocht in Le Marche (De Marken, red.), het Limburg van Italië noem ik dat. Mijn moeder is van Limburg, dus ik mag dat zeggen. (lacht) Ik voel me daar goed, tussen de boeren, en zit daar zo veel mogelijk, in alle rust, tussen de bergen, met mijn koffietje op het terras.”
30. Hoe werkt u mee aan een betere wereld?
“Ik geef bijna 10 procent van mijn inkomen weg. Wij steunen onder meer kinderen in India en een jongetje in Zuid-Afrika. We hebben zo veel, je eet daar echt geen boterham minder door.”