Maandag 29/05/2023

DE VERWORPEN KINDEREN VAN ARM VLAANDEREN

Stambomen staan in de etalage tijdens de Vlaamse Erfgoeddag, die dit jaar om het thema familie draait. En zelfs jonge boompjes kunnen een fascinerend verhaal vertellen, zo blijkt uit de tentoonstelling van het vondelingenregister in het Gentse OCMW-archief. Ontroering gegarandeerd in dit universum van kindersterfte, gebroken moederharten en halve bidprentjes.

Erik Raspoet

Foto's Stephan Vanfleteren

Bezoekers van de tentoonstelling Zonder familie in het Gentse OCMW-archief zijn gewaarschuwd. Geen oog zal droog blijven tijdens de confrontatie met het moederleed dat er in leer en perkament wordt bewaard. Neem nu dit beduimelde briefje uit dossier 6573, gesteld in belegen Nederlands en gedagtekend op 6 april 1858. "Het is uyt groote nood dat ik mijn kind hier brengen; ach had ik het geluk van het nog eens weer te krijgen; mijn dingen en kleeren heb ik al verkocht om zoo mijn kind op te kweeken, maar nu ben ik ten eijnde raad, den nood dwingt mij om het hier te storten; het is gedoopt haren naem is Emelia, zij heeft een rood plekje op haren neus." In die laatste zin schuilt een sprankel hoop. De anonieme moeder was vastbesloten haar kind op te halen zodra het haar materieel beter verging. Op dat moment zou ze naar dat gevlekte neusje wijzen om haar moederschap te staven. Of ze het ooit heeft geprobeerd, valt uit het vondelingenregister niet op te maken. Hoe dan ook, de hoop was ijdel. Emelia stierf amper elf dagen nadat ze door haar wanhopige moeder te vondeling werd gelegd.

Emelia was lang geen unicum. Het Gentse vondelingenregister bevat maar liefst 7.632 namen. Die werden opgetekend tussen 1790 en 1920, een periode die zowel het Ancien Régime, de Franse Republiek, het Franse Keizerrijk, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden als het Belgisch Koninkrijk overspant. De registratie gebeurde al die tijd door het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen, zeg maar een voorloper van het OCMW. Het resultaat is een collectie van 32 imposante boekdelen, die op de Vlaamse Erfgoeddag in hun volle glorie worden tentoongesteld. Voor archiefvreters is het een buitenkans, want het vondelingenregister is niet langer publiek toegankelijk. Belangstellenden kunnen het voortaan alleen nog op het web raadplegen. Papieren of virtueel, het archief bevat alleszins een schat aan informatie. De ambtenaar van dienst noteerde plichtsgetrouw plaats en tijdstip van de vondst, kledij en attributen, geslacht en de geschatte leeftijd en kende het kind met dezelfde pennentrek een naam toe. Soms respecteerden ze de wens van de moeder, als die een briefje met een naam had achtergelaten. Verplicht was dat niet, en in de praktijk stond er geen maat op de creativiteit van de ambtenaren. Met de losse pols verzonnen ze nieuwe familienamen, waarvan er vandaag nog heel wat het telefoonboek sieren. Voor de hand liggende namen waren Virginie Trouvé, François Vondeling, Caroline Abandonnée, Marie Perdue en Anselme Bienvenu. Plaats, tijdstip en omstandigheden van de vondst waren onuitputtelijke inspiratiebronnen. Bernard Bagatte werd in de Bagattestraat gevonden, Charles François Rollewagen in een karretje, bij Catherine van Nieuwjaar en Charlotte Vestibule spreken de namen voor zich.

In Leuven is ooit een germaniste afgestudeerd op de naamgeving van Gentse vondelingen. Uit haar scriptie blijkt dat er toch regels golden. In sommige periodes werd een alfabetisch systeem gehanteerd. Dat leidde niet altijd tot een geïnspireerd resultaat. De families Aenkomst, Aenslag, Aenval, Aenwas en Afkeer werden zo uit het woordenboek geplukt. In geen geval mochten vondelingen kwetsende of belachelijke namen krijgen. Maar wat dan te denken van Petronella Trompet? Toegegeven, haar moeder had er zelf om gevraagd. Het wichtje werd op 28 juni 1842 aangetroffen, in het gezelschap van een speelgoedtrompet zonder kop. Die werd ongetwijfeld door de moeder zelf bewaard, als bewijs om het kind later te kunnen claimen. Het Gentse vondelingenregister puilt uit van dergelijke herkenningsstukken. Populair waren medaillons, maar ook bidprentjes, speelkaarten en lappen stof die doormidden waren geknipt. De ontbrekende helft was de sleutel om het kind later op te halen. Niet dat zulks vaak gebeurde. Van de 7.568 vondelingen werden er slechts 355 met hun familie herenigd.

Kleine Emelia werd door haar moeder dus 'gestort'. De merkwaardige werkwoordkeuze ligt aan de plaats van de handeling. Emelia werd immers gedeponeerd in de rolle, de vondelingenschuif die in 1820 in het Godshuis van Sint-Jan in d'Olie aan de Oude Schaapsmarkt werd geopend. Vaak wordt Napoleon Bonaparte aangewezen als uitvinder van de vondelingenschuif. En inderdaad, het was de kleine Corsicaan die ervoor zorgde dat het te vondeling leggen van baby's niet langer werd bestraft. Een keizerlijk decreet uit 1811 beval zelfs de oprichting van vondelingentehuizen in alle grote steden en voorzag in een gedetailleerde voogdijregeling. Vondelingen werden uitbesteed aan pleeggezinnen, zeg maar families waar pas bevallen moeders tegen betaling bereid waren hun moedermelk met een mondje meer te delen. Napoleons bedoelingen waren niet alleen filantropisch van aard. Niet voor niets werden vondelingen enfants de la patrie genoemd. Als ze op staatskosten werden opgevoed, dan was dat in de eerste plaats om de wervingsreserves van Napoleons leger aan te vullen.

De rolle aan de Oude Schaapsmarkt werd echter niet onder Frans maar onder Hollands bestuur ingehuldigd. Op 2 februari 1820, om zeven uur 's avonds om precies te zijn, klonk er voor het eerst kindergeschrei: een jongetje, dat prompt als Ambroise den Eersten werd geregistreerd. De rolle zou intensief worden gebruikt, vooral na de Belgische onafhankelijkheid. 1835 was een piekjaar met 190 vondelingen. Het register leest als een sociaal-economische barometer. Vlaanderen beleefde inderdaad een beroerd decennium. Landbouw en huisnijverheid verkeerden in een diepe crisis, de mechanisering van de textielnijverheid lokte proleten van het platteland naar de steden, waar ze ten prooi vielen aan cholera en andere epidemieën. De sterfte onder de verlaten baby's lag dan ook dramatisch hoog. Van de lichting 1835 stierven er vijftig binnen een maand na hun registratie. Slechts zestig werden twaalf jaar, de leeftijd waarop de voogdijregeling stopte en de kinderen verondersteld werden op eigen benen te staan.

De vondelingenschuif was overigens een omstreden fenomeen. Tegenstanders vielen niet alleen in kerkelijke kringen te situeren. Ook Edouard Ducpétiaux, grondlegger van het Belgische gevangeniswezen, pleitte voor de afschaffing. De vondelingenschuif, zo werd geargumenteerd, spoorde moeders aan om hun kinderen achter te laten en werkte bovendien de prostitutie in de hand. Een echo van die argumenten weerklonk onlangs nog, toen Moeders voor Moeders in Antwerpen een hedendaagse vondelingenschuif opende. Hoe dan ook, in 1863 besliste de Gentse gemeenteraad de rolle dicht te metselen. De vondelingenpiek was toen voorbij, maar dat betekende niet dat er geen baby's meer werden achtergelaten. Als vanouds werden die in kerkportalen of voor de deur van notabelen gedeponeerd, in de hoop op een barmhartige vinder. Portaels, het is een familienaam met een trieste geschiedenis.

In het vondelingenregister springen de overlevers in het oog door een drukke bladspiegel. Onder de registratie van de vondst volgt een gedetailleerde lijst van de giften in geld en natura aan de pleegouders. Die subsidie werd pas uitbetaald na een inspectie van de vondeling, uitgevoerd door een veldwachter, arts of pastoor. Blijkbaar was men beducht voor misbruiken. Vondelingen werden na hun registratie meteen gemerkt, eerst met een verzegelde halsketting, later met een tinnen oorplaatje. Op die manier wou men beletten dat pleegouders na het gebeurlijke overlijden van hun vondeling hun eigen kind naar voren schoven om de toelage te verzilveren. Door de bank genomen ging het er niet zo harteloos toe. Heel wat vondelingen bleven ook na hun twaalfde bij hun pleegouders, die hen als eigen kinderen beschouwden. De overlevers onderscheiden zich overigens nog op een andere manier: ze kregen kinderen, van wie de afstammelingen vandaag op zoek kunnen gaan naar hun roots. "Er is veel belangstelling", beaamt Lieve Vermeulen, de archivaris die dit papieren tranendal met tedere zorgen omringt. "Vaak zijn mensen ontroerd tijdens hun bezoek. Natuurlijk wisten ze allang dat hun overgrootvader of overgrootmoeder een vondeling was. Maar hier krijgt dat besef een andere dimensie. In de akte staat bijvoorbeeld hoe zo'n kind werd gevonden. Dat het een katoenen hemdje droeg, of dat het alleen in een doek gewikkeld was. Weet je dat we van al die kleren een genummerd stukje stof bewaren? Ik vind dat belangrijk, dat is precies wat dit archief zo bijzonder maakt."

Ook Monique Batavia kreeg een krop in de keel toen ze de akte van haar overgrootvader ontdekte. Het stond er dan ook zo mooi, opgeschreven in een ambtelijk jargon dat de hand van een Hollandse ambtenaar doet vermoeden. "Den 1en Mey 1827 is aanveerd door het bestuur der burgerlijke Godshuizen van de stad Gent, Xaverius Batavia, gevonden te Gent den 1en Mey 1827 ten negen ueren. Latende in de Draaipoort van het Vondelingshuis. Dit kind schijnende één jaar oud te zijn, gekleed met wit natuurhemd, eenen rooden katoenen lijfrok met blauwe strepen, eenen halven rooden katoenen halsdoek, een zwart zijden muts met zwart kantje, een paar zwarte leer schoenen."

"Hij was rijkelijk gekleed", zegt Monique Batavia, een onderwijzeres in ruste. "Dat lijkt te bevestigen wat we in de familie altijd al hebben vermoed: dat Xaverius van goeden huize was. Misschien wel het kind van een verboden liaison in hogere kringen." Bij de Batavia's circuleerden wel meer vermoedens over de in 1917 overleden pater familias. Dat hij zijn naam dankte aan de vindplaats in de wijk Batavia, een reeds lang opgedoekt beluik dicht bij de Kouter. Dat hij ooit, kort na zijn huwelijksaangifte, door een vrouw werd benaderd, vermoedelijk zijn moeder. En dat hij bij die gelegenheid de volgende bittere woorden heeft gesproken: "Ge hebt me in mijn kleinte niet willen kennen, dan wil ik u nu ook niet kennen". "Ik was allang geïntrigeerd door de geschiedenis van mijn overgrootvader", zegt Monique. "Het komt ook door die familienaam. In Nederland weet natuurlijk iedereen dat Batavia de hoofdstad van Nederlands Indië was, de oude naam van Jakarta. Maar in Vlaanderen reageert iedereen verbaasd. Batavia, waar komt dat vandaan? Als kind werd ik er al mee geconfronteerd. Ik heb de boeken van Multatuli met meer dan gewone belangstelling gelezen. Toen ik vorig jaar met prepensioen ging, ben ik op onderzoek uitgegaan. Niet alleen voor mezelf, het is vooral mijn broer die me voortdurend zit aan te porren. Zijn twee zonen zijn dan ook de enigen die de naam Batavia kunnen voortzetten."

Na het eerste bezoek aan het OCMW-archief waren de Batavia's alvast één vermoeden armer. Xaverius werd niet in de Batavia-wijk maar in de rolle aan de Oude Schaapsmarkt achtergelaten. De confrontatie met het vondelingenregister leverde echter een nieuw mysterie op. Bij de aangifte in het Godshuis zat geen herkenningsteken, maar wel een in het Frans gestelde brief. De tekst zelf was door de vele doorhalingen nauwelijks leesbaar, maar de bestemmeling viel te ontcijferen. Het schrijven van het Burgerlijk Godshuis was gericht aan de burgemeester van Eeklo, de stad waar Xaverius Batavia bij een pleeggezin opgroeide en zijn hele leven bleef wonen. Monique trok terstond naar Eeklo, de eerste maar lang niet laatste etappe in een uitputtende archieventocht die telkens eindigde met vuile handen en een droge mond.

Haar engelengeduld werd beloond met een perfect leesbaar afschrift van het Gentse epistel uit 1844. Het corpus van de brief hield verband met de dienstplicht van Xaverius Batavia, maar dat was niet de reden waarom Monique knikkende knieën kreeg. In de slotparagraaf verwijst de opsteller naar een moeder die werd gecontacteerd om het kind te identificeren dat ze zeventien jaar eerder in het Godshuis had achtergelaten. Uit de warrige paragraaf blijkt dat de niet bij naam genoemde vrouw zich herinnerde dat haar kind een geboortevlek op de arm en blauwe ogen had. Was dat misschien Xaverius Batavia? Nee, luidde het antwoord in Eeklo, want van de beschreven geboortevlek viel tijdens een inspectie niets te merken. Maar meer dan honderdvijftig jaar later is Monique Batavia daar niet zo zeker van. "Wie zegt dat ze de politie in Eeklo de waarheid sprak?", vraagt ze zich af. "Misschien stonden ze wel aan de kant van de pleegouders, die Xaverius niet wilden kwijtspelen. Trouwens, je kunt je afvragen of Xaverius wel herkend wilde worden. Volgens mij bevestigt deze ontdekking het verhaal over de vrouw die hem veel later, tijdens zijn huwelijksaangifte, zou hebben benaderd. Heeft hij toen zijn moeder definitief afgewezen? Het lijkt me niet onmogelijk, want Xaverius was erg verbitterd over zijn afkomst. Zo sprak hij nooit de waarheid over zijn leeftijd. Dat eerste jaar met zijn moeder telde niet mee, voor hem is zijn leven pas begonnen na de inschrijving in het vondelingenregister. Mijn tante Virginie, die een stuk in de negentig is geworden, heeft hem nog goed gekend. Ik hoor het haar nog vertellen. 'Monique', zei ze altijd, 'Xavierke is met een geheim gestorven'."

Voorlopig heeft ze haar queeste stopgezet. Lichtelijk gefrustreerd, omdat ze de afkomst van Xaverius niet heeft kunnen ontsluieren. Nochtans, op zeker moment dacht ze dat ze beet had. Batavia, daar lag de sleutel van het raadsel. Xaverius mocht dan wel elders gevonden zijn, de familienaam was wel degelijk zwanger van betekenis. Het was een stadsgids die haar tijdens een rondleiding op het spoor had gezet. Ze vernam dat de wijk Batavia ten tijde van Xaverius' geboorte het toneel was geweest van een ophefmakende romance. De eigenares van het beluik had een verhouding met een steenrijke Gentenaar, de namen zitten in haar dossier. Werd uit die buitenkerkelijke liaison een liefdesbaby geboren? Geboorteregisters, doopregisters, rijksregisters, stads- en OCMW-archieven, er is geen bron die ze niet heeft aangeboord om de thesis hard te maken. Tevergeefs, tussen Xaverius en het beluik viel geen enkele link te leggen. "Er is een veel plausibelere verklaring", beseft Monique nu. "De naam was een ingeving van een Hollandse ambtenaar die zich door het koloniale imperium van zijn vaderland liet inspireren. Eigenlijk is er geen twijfel mogelijk. Een dag voor Xaverius' registratie werd er nog een jongetje in de schuif aangetroffen. Die hebben ze Theodorius Java genoemd."

Niet alle vondelingenverhalen zijn zielig. Zondag kan men op het OCMW-archief luisteren naar de wonderbaarlijke geschiedenis van Augustinus Hul. Voor inwoners uit Scheldewindeke wordt het een riskante ervaring, want ze dreigen beroofd te worden van een gekoesterde mythe. Over Augustinus Hul doen in dit Oost-Vlaamse tochtgat immers sterke verhalen de ronde. De versies lopen uiteen, maar de grondtoon blijft onveranderd: from rags to riches, van vondeling tot miljonair. Dat Augustinus Hul het ver heeft geschopt, dat staat buiten kijf. Begonnen als houtzager, een beroep dat hij van zijn pleegvader had geleerd, wierp hij zich op als een rasechte ondernemer met een neus voor zaken. De primitieve houtzagerij groeide uit tot een groothandel in hout en bouwmaterialen. Of hij het woord kende valt te betwijfelen, maar Augustinus droeg diversificatie hoog in het vaandel. Hij nam een brouwerij in Merelbeke over en kocht een hotel in Oostende. De kroon op het imperium was de aanschaf in 1921 van het Blauw Kasteel in Denderwindeke. Tweeënvijftig kamers was zelfs voor een gezin met zes zonen en een dochter wat ruim bemeten, maar de operatie had niet alleen met huisvesting te maken. Bij het Blauw Kasteel hoorde een bosrijk domein van 88 hectare, ideaal als wingewest voor de houthandel. Niet slecht voor een kind dat op 2 februari 1863 in de Gentse rolle werd gedumpt met 'een katoenen hemdeken, een grijs wollen onderlijfken en twee witte katoenen mutsen' als startpakket.

De volksmond houdt echter niet van prozaïsche heldenverhalen. Er moest meer schuilen achter dit staaltje van opwaartse sociale mobiliteit. Naarmate de bankrekening van Stien aandikte, werden de geruchten hardnekkiger. Dat hij geen gewone vondeling was. Dat er in zijn kindertijd iedere maand een koets stopte bij de nederige stulp van zijn pleegouders, en dat er dan telkens een pakje werd afgegeven. Sommigen hielden het op een buitenechtelijk kind van een kasteelheer, anderen gokten op de meid van de bisschop. Of was Augustinus dan toch een bastaardzoon van Leopold II? Driewerf nee, luidt het antwoord dat Stephanie Niemegeerts zal geven als ze zondag het levensverhaal van haar betovergrootvader uit de doeken doet. "Augustinus heeft zich helemaal op eigen kracht opgewerkt", zegt de jonge geschiedenisstudente. "Ik heb het vondelingenregister uitgevlooid. De akte bevat geen enkel spoor van een rijke afkomst, zelfs zijn kledij was veeleer schamel. De enige meevaller die hij heeft gehad, is dat hij bij pleegouders werd ondergebracht die hem als hun eigen kind hebben behandeld."

Helemaal spontaan is haar onderzoek niet ontstaan. Een familiestamboom van vijf generaties maken en een bijbehorend levensverhaal opschrijven, luidde de oefening 'Nieuwste Tijden'. "Zo ben ik bij Augustinus Hul uitgekomen", zegt ze. "Gek genoeg wist ik niet eens dat hij een vondeling was. Pas toen ik zijn huwelijksakte onder ogen kreeg, werd het plaatje duidelijk. Ik dacht dat ik groot nieuws had, maar thuis bleek dat ik het warm water had ontdekt. De hele familie was allang op de hoogte. Het is toen dat ik de sterke verhalen te horen kreeg. Want ook in mijn familie was iedereen ervan overtuigd: Augustinus, die was van rijke komaf. Nadien moest ik niet lang meer piekeren over het onderwerp voor mijn levensverhaal. Mijn onderzoek zat echter muurvast, tot ik contact opnam met een grootoom in Canada. Die heeft me op weg gezet naar het vondelingenregister."

Op de salontafel ligt een fotokopie van de registratieakte. Blijkbaar verminderde de toelage naarmate de vondelingen opgroeiden. Omdat ze hun pleegouders konden helpen op de boerderij en zodoende hun opvoedingskosten compenseerden? Feit is dat Augustinus net als alle vondelingen op zijn twaalfde een afscheidscadeau kreeg: een set kleren waarmee hij zonder blikken of blozen zijn eerste communie kon doen. In de linkerbenedenhoek bevindt zich het herkenningsstuk, een diagonaal doorgeknipte zwarte madonna van Halle, waarvan de ontbrekende helft nooit werd aangeboden. Wat heeft Stephanie nog geleerd uit het vondelingenregister? "Dat de naam Hul willekeurig werd gekozen", zegt ze. "Volgens de familieoverlevering verwijst die naam naar de muts die Augustinus bij zijn vondst zou hebben gedragen. Geen gekke veronderstelling, want in de Van Dale wordt een hul als een soort muts omschreven. Maar in 1863 gebeurde de naamgeving alfabetisch. Augustinus viel toevallig in de H-reeks."

Stephanie Niemegeerts maakt zich evenwel geen illusies. De harde feiten zijn niet opgewassen tegen de mythes die haar betovergrootvader omringen. "Zelfs in mijn familie willen ze mij niet geloven", zegt ze. "De legende is te sterk. In de hele streek kennen ze het verhaal van Augustinus Hul. Mijn oma van moeders kant woont in Zingem, bij Oudenaarde. Zij heeft me vaak verteld over haar eerste ontmoeting met mijn andere oma, Cécile, de kleindochter van Augustinus Hul. Dat ze onmiddellijk in de gaten had dat Cécile van koninklijken bloede was. Daar kan ik niet tegenop."

'Zonder familie', zondag 18 april, van 10 tot 18 uur. archief OCMW Gent, Onderbergen 86, 9000 Gent. Tel. 09/266.99.11. Info: www.ocmwgent.be. Info Vlaamse Erfgoeddag: www.erfgoeddag.be. Info vondelingenarchief: www.archief-ocmwgent.be.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234