Column
De twee snelheden van Shanghai komen samen in de sportschool
Metropolen bieden een groeiend deel van de wereldbevolking onderdak. Hoe houden de mensen het daar leefbaar? Correspondenten doen wekelijks verslag vanuit hun eigen megastad. Deze week: Eefje Rammeloo in China.
Het was een uitkomst tijdens de nadagen van de epidemie. Met het idee dat je de stress in je hoofd pas goed aankunt als je lichaam ook sterk is, trok ik naar de sportschool. Een donker hol waar testosteron-bommen kreunend stapels ijzer omhoogtrekken, en dames met perfecte billen zweetloos omhoogstappen op een fictieve trap.
Sinds de sportscholen in het voorjaar weer opengingen, hangen er flesjes alcohol om de apparaten mee te ontsmetten. Maar het echte schoonmaakwerk doen de dames en heren in grijze, smoezelige jasjes met rafels aan de mouwen.
Traag met doekjes aaiend over de spiegelwanden kijken ze geamuseerd naar de meisjes in hun strakke broeken en de jongens die hun eigen, getatoeëerde spierbundels onbesmuikt bewonderen. Tergend langzaam vegen ze de vloer aan of kuieren ze met een stapel handdoeken van de ene naar de andere kant van de zaal.
De twee snelheden van Shanghai komen samen in de sportschool met de rijke jongelui die tijd overhebben om dagelijks spieren te kweken en de migranten die tijd vooral zien als iets wat je kunt verkopen. Waar je je tijd voor gebruikt, doet er voor hen niet toe. Belangrijker is dat je ervoor betaald krijgt.
Toen ik eens met mijn ayi (de huishoudster en nanny) mijn kinderen van school haalde, trok ik daar tien minuten voor uit. Maar we liepen in haar tempo en hadden zeker het dubbele nodig voor we op het schoolplein stonden.
In een stad met miljoenen migrantarbeiders botsen twee tempo’s. Twee derde van de pak ’m beet 24 miljoen inwoners komt niet hiervandaan, en een groot deel dáárvan komt uit een boerendorp waar de klok langzamer tikt.
De gêne die ik voel als ik voor het oog van een schoonmaker of koerier aan ijzers loop te sjorren, heeft niet te maken met het geld dat ik betaal om mezelf te mogen afbeulen. Het is vooral omdat er opeens een schijnwerper staat op de kloof tussen hun leven en dat van mij. De druk om te versnellen ontgaat de migranten niet.
Een kennis plaatst een foto van een druk kruispunt op haar WeChat-pagina. Bussen, auto’s, voetgangers en fietsers krioelen. Jia kuai bu fa, we moeten snelheid maken om vooruitgang te boeken, schrijft ze in typische propagandataal. Een paar weken geleden is ze vertrokken uit Shanghai, terug naar haar geboortestad in de provincie Hubei. Het tempo is daar ook toegenomen. Wil ze vooruit, dan zal ze wat harder moeten lopen.
In Shanghai heb ik geen geduld om te wachten tot mensen eens uit de weg gaan. Op mijn fiets haal ik tuffende brommertjes en karren met oud ijzer in. Soms excuseer ik mezelf. Maar de rijke, bevoorrechte Shanghainezen gunnen de plattelandsmeute geen blik waardig. In hun oranje, roze of gele Ferrari of Bugatti schieten ze voorbij aan andere weggebruikers. Zo verdiept die kloof nog maar eens een stukje.
Eén ding hebben alle Chinezen gemeen: morgen kan alles anders zijn. Zonder blikken of blozen accepteren ze iedere verandering. Veerkracht zit in hun genen. Als morgen de sportschool sluit, leggen de spierbundels ergens anders geld neer om op de loopband te rennen, de schoonmakers schuiven door naar een nieuwe werkgever die voor hun tijd wil betalen.