InterviewLuce Beeckmans
‘De strijd om de middenklasse dreigt door te slaan’: stedenbouwkundige over de stad na corona
We gingen fietspaden bouwen, skatepleintjes aanleggen en buurten groener maken. Maar nu Covid-19 op zijn retour is, zijn we een illusie armer, zegt stedenbouwkundige Luce Beeckmans (UGent). ‘Nee, onze steden zijn er niet beter op geworden.’
Herinnert u zich de golf van optimisme toen corona toesloeg? Steden zoals Brussel en Gent legden massaal fietspaden aan, we gingen op ontdekking in onze wijk en leerden onze buren kennen. Kranten zoals De Morgen brachten analyses over hoe de gestolde verhoudingen in de stad plots weer vloeibaar werden. De crisis leek een unieke kans om de ongezonde kanten en de ongelijkheid in de stad aan te pakken. Op Twitter ontstonden hashtags zoals #BeterNaCorona.
Helaas. Nu het momentum wegglipt, ademen Brusselse schoolkinderen nog altijd vuile lucht in en vertrappelen middenklassers elkaar op zoek naar de exit. Corona heeft zelfs nieuwe vormen van ongelijkheid op tafel gelegd. Vandaar dat Luce Beeckmans, professor architectuur en stedenbouw aan de UGent, een vraagteken plaatst achter haar boek De stad beter na corona?, waarin ze samen met Stijn Oosterlynck en Eric Corijn de analyses van 34 stadsonderzoekers bundelt.
Was corona geen opstap naar een fijnere stad?
“Dat was inderdaad het idee. (lacht) Als je naar de realiteit kijkt, zie je dat dit voor de middenklasse zo was. Die kon bijvoorbeeld meer gaan telewerken en ontdekte de waarde van de nabijheid van parken en voorzieningen. Het principe van de 15-minutenstad, waarbij alles in je wijk op fiets- en wandelafstand ligt, werd als een fantastische bevrijding gezien. Voor anderen was die 15-minutenstad echter een gevangenis. Zij hadden geen auto, geen geld om op uitstap te gaan en zaten vast in slecht geventileerde appartementsblokken en wijken zonder voorzieningen. Hun ervaring was totaal anders.”
Profiteren zij niet mee van nieuwe fietspaden en parken?
“Op het eerste gezicht wel, maar er zijn ook valkuilen. Een opwaardering van de publieke ruimte gaat bijna overal gepaard met een stijging van de woonprijzen. En als de coronacrisis iets heeft blootgelegd, dan is het dat er zich een enorme wooncrisis afspeelt aan de onderkant van de maatschappij. De nood aan kwalitatieve en betaalbare huisvesting voor armen blijft toenemen. De grote vraag is dus hoe we onze blik in dit debat kunnen verruimen, en hoe we de postcoronastad ook beter kunnen maken voor hen die het hardst door de crisis getroffen zijn.”
Is vergroening dan gevaarlijk?
“Als dat het enige doel is wel. Niet iedereen heeft bijvoorbeeld tijd om op zondagmiddag een eindje te gaan fietsen. Eigenlijk bedienen extra fietspaden dus maar een beperkte bevolkingsgroep. Als de andere mensen in de stad intussen ziek worden door de slechte staat van hun woning, kan je je afvragen of er niet eerder sprake is van groene gentrificatie. Een stad is pas gezond als ze ook rechtvaardig is.”
“Neem nu Gent. Het stadsbestuur heeft daar tijdens de coronacrisis veel ruimte vrijgemaakt voor fietsers en wandelaars, maar intussen dreigen 3.500 sociale woningen verkocht te worden door de fusie van de sociale huisvestingsmaatschappijen. De balans zit niet juist.”
In Antwerpen waren er nooit zoveel speelstraten als tijdens de crisis. Dat is toch goed nieuws?
“Dat klopt, maar de speelstraten doken wel minder vaak op in armere wijken waar het tekort aan speelpleintjes het grootst is. Het verschil in ruimtearmoede tussen rijk en arm bleef groot. De publieke ruimte zou eigenlijk herverdelend moeten werken.”
Corona bracht veel goede ideeën, maar niet voor wie ze het meest nodig had?
“Exact. Ik vond de coronaberichtgeving bijvoorbeeld echt choquerend. In kranten las ik hoe de lockdown de vraag naar zwembaden verdubbelde, hoe vastgoed aan de kust populair werd en welke opties je had om naar het buitenland te reizen. Op hetzelfde moment hoorde ik op de school van mijn kinderen hoe klasgenootjes afhankelijk waren van het middagmaal om een warme maaltijd binnen te krijgen, en die door de schoolsluiting moesten missen. Het contrast was groot. Terwijl de stedeling hard getroffen werd in zijn dagelijkse leven, focusten journalisten vooral op wat het dichtst bij hun eigen, suburbane leefwereld lag.”
Ook politici krijgen ervan langs in uw boek.
(lacht) “De Wetstraat leek wel in een groene buitenwijk te liggen. Sommige maatregelen waren zodanig op maat van de middenklasse geschreven dat ze totaal wereldvreemd klonken voor de stedeling. De boodschap dat je enkel bezoek mocht ontvangen in de tuin als er een doorgang was vanop straat, was bijvoorbeeld absurd voor wie in een appartement woonde. Laat staan dat die persoon een cateraar kon inhuren om een tuinfeest te geven.”
“Ook het principe van de veilige gezinsbubbel was erg normatief. We weten intussen dat de vluchthuizen voor slachtoffers van partnergeweld overspoeld werden. Ikrame Kastit (van de vzw Uit De Marge, ADB) legt in ons boek uit hoeveel kinderen letterlijk werden opgesloten in hun sociale ongelijkheid.”
De getuigenis van de 13-jarige Dylan in Karrewiet raakte wel een gevoelige snaar in Vlaanderen. Zijn enige wens was een beetje geld om eten te kopen.
“Bizar, toch? Blijkbaar hadden velen de coronacrisis nodig om te zien dat mensen in Vlaanderen in armoede wonen. Dat is het positieve van de crisis: dat ze een aantal ongelijkheden heeft blootgelegd. De grote vraag is nu: welke lessen gaan we hieruit trekken?”
Met duurzame wijken zoals De Nieuwe Dokken in Gent en Nieuw Zuid in Antwerpen proberen steden volop in te spelen op de toegenomen vraag naar kwaliteitsvolle ruimte.
“Dat klopt, maar we moeten opletten dat die ruimte toegankelijk blijft voor iedereen. In die nieuwe wijken delen mensen moestuinen, speelpleintjes en andere ruimtes. Die gemeenschappelijke delen zijn soms enkel toegankelijk voor een select publiek, namelijk diegenen die zich een woning in zo’n exclusief complex kunnen veroorloven. Voor we het beseffen is zo’n project een gated community geworden en is de publieke ruimte geprivatiseerd.”
“Wat het nog problematischer maakt, is dat veel van de eigenaars hun eigendom enkel als een beleggingsproduct zien, en niet als een dak boven hun hoofd. Terwijl zij speculeren, vinden mensen met lagere inkomens geen betaalbare woning meer. Eigenlijk zouden kopers minstens een aantal jaar in hun woning moeten wonen. En anders moeten we ze op zijn minst vragen om een deel van hun winst af te staan. Via een taks op tweede verblijven, bijvoorbeeld.”
Volgens minister van lokale besturen Bart Somers (Open Vld) zullen steden wel sowieso het voortouw nemen in de aanpassing aan de nieuwe realiteit na corona. Akkoord?
“Dat corona de stad blijvend zal veranderen, staat vast. Ik vind wel dat Somers te hard focust op het versterken van de veerkracht van bewoners. Dat zag je ook in zijn voorstel om sociale huurders na negen jaar op eigen benen te laten staan (dit voorstel werd intussen goedgekeurd door de Vlaamse regering, ADB). Je kan je afvragen hoe lang we nog op die elasticiteit van mensen kunnen terugvallen. Er zijn structurele ingrepen nodig.”
Zoals? Overal sociale woningen bouwen?
“Alleszins meer dan nu. Het aantal mensen dat op een sociale woning wacht is al even groot als het aantal mensen dat erin woont. Sociale woningen moeten ook meer volwaardig geïntegreerd worden in nieuwe stadsprojecten. Een mooi voorbeeld daarvan is ’t Groen Kwartier in Antwerpen, een voormalig militair hospitaal dat is omgebouwd tot een wooncomplex. Wonen in een sociale woning is er emanciperend in plaats van stigmatiserend.”
Met de befaamde sociale mix, de mengeling van rijk en arm?
“Ja, maar dan op de juiste manier. Tot nu toe wordt de sociale mix vooral ingezet om mensen met hogere inkomens naar lage-inkomenswijken te lokken. Andersom, in meer exclusieve stadsontwikkelingsprojecten, is het aandeel dat sociale huisvesting inneemt bitter klein. Sociale woningen krijgen ook gegarandeerd de slechtste locatie. Centraal heb je dan de luxelofts met zicht op het water, in de uiterste hoeken heb je de sociale woningen met een terrasje dat net groot genoeg is om een vuilnisbak op te zetten. Alleen al in hun architectuur werken deze projecten stigmatiserend en drijven ze de segregatie op.”
Is uw oordeel niet te pessimistisch?
“Ik beschrijf gewoon de realiteit. De geschiedenis leert dat stedenbouwkundige reacties op gezondheidscrisissen niet altijd tot positieve resultaten hebben geleid. Zo worden pandemieën vaak aangegrepen om stadssaneringen te legitimeren. Dat leidt tot nieuwe vormen van exclusie. We moeten dus vermijden dat de pandemie ook nu een recept wordt voor meer exclusieve stedenbouw.”
Kunt u die saneringen concreet maken?
“Neem nu Brussel. Toen de choleracrisis van 1832 uitbrak, werden er massale afbraakwerken uitgevoerd zonder dat er alternatieve woningen werden voorzien voor de uitgezette bewoners. In de jaren 60 volgde het Manhattanplan voor de hertekening van de Noordwijk. Hele woongebieden werden afgebroken onder de pretext dat het ongezonde krottenwijken waren, maar eigenlijk speelden vooral economische argumenten mee. Men wilde op de plek ruimte vrijmaken voor een internationaal zakendistrict. De uitgezette families moesten uitwijken naar afgelegen woonbuurten.”
“In Belgisch-Congo werd de aanwezigheid van malariamuggen aangegrepen om bij de stadsplanning een neutrale zone aan te leggen tussen de Afrikaanse en Europese wijken. In het officiële discours moest de zone ervoor zorgen dat de muggen niet overvlogen vanuit de ‘vuile’ Afrikaanse wijken naar de ‘propere’ Europese wijken, maar in praktijk was het vooral een manier om een raciale scheiding door de stad te trekken.”
Ziet u dat nu ook gebeuren?
“We moeten op onze hoede zijn. Het klinkt misschien onschuldig, maar herinner je de horeca die zijn terrassen fors mocht uitbreiden om gasten veilig te kunnen ontvangen. Daarmee werd de toegang tot een stuk openbare ruimte afhankelijk gemaakt van consumptie. Aan de kust werd er nagedacht over een strandpas, waarbij mensen enkel toegang zouden krijgen tot het strand als ze een woonst of tweede verblijf hadden. Zo leek het strand een privégebied voor mensen met kapitaal.”
Is het grootste gevaar voor de stad niet eerder een leegloop dan een opkoop? Stedelingen met geld lonken vandaag naar het platteland.
“Er is inderdaad een grote lokroep bij de middenklasse om zich in de rand van de stad te vestigen. Ze gaat op zoek naar grotere huizen en mooie tuinen. De burgemeesters, bezorgd om deze stadsvlucht, doen via allerlei stadsvernieuwingsprojecten hun best om de middenklassers toch aan boord te houden. Maar we moeten opletten dat deze slinger niet doorslaat.”
Wat zegt u tegen de jonge tweeverdieners die geen betaalbaar huis vinden? Jammer, jullie moeten het met minder doen?
“Ik begrijp oprecht dat het voor hen niet makkelijk is. Maar als we tijdens de crisis stonden te applaudisseren voor de verplegers en de huisvuilophalers, dan moeten we nu ook rekening houden met hen. Iedereen zal wel begrijpen dat grotere tuinen, grotere bureaus en extra slaapkamers vandaag niet de grootste prioriteiten zijn.”
Luce Beeckmans, Stijn Oosterlynck & Eric Corijn, De stad beter na corona?, 264 p., €35, ASP