PortrettenOnderwijs
De leraar van mijn leven, of hoe soms zelfs maar één leerkracht het verschil kan maken
Er zijn zo van die leraren die je nooit zult vergeten. Vijf bekende mensen vertellen over de leerkrachten die een blijvende stempel drukten. ‘Ze zei dat het toch nog goed zou komen met mij.’
Hannes Delcroix (22), speler van Anderlecht en Rode Duivel: ‘Zonder meneer Vanhomwegen had ik het middelbaar allicht niet afgemaakt’
“Het is redelijk simpel. Zonder Youri Vanhomwegen was ik waarschijnlijk niet geslaagd voor mijn examens. En ik niet alleen. Ik zat samen met vijf andere jeugdspelers van Anderlecht in dezelfde klas. Dat Sebastiaan Bornauw, Arno Van Keilegom, Michiel De Looze, Sieben Dewaele, Daam Foulon en ik het middelbaar hebben kunnen afmaken, hebben we in heel grote mate aan hem te danken.
“Ik zat eerst op het Sint-Jozefinstituut in Essen. Toen ik op mijn veertiende bij Anderlecht ging spelen, ben ik op internaat gegaan en verhuisd naar het Sint-Niklaasinstituut, ook in Anderlecht. In nhet begin volgde ik Economie-Wiskunde, maar dat was te zwaar en dan ben ik in de derde graad overgeschakeld op Wetenschappen-Wiskunde. Klinkt dat niet logisch, dat ik dat makkelijker vond? Dan ken je die van Economie duidelijk niet. (lacht)
“In het vijfde middelbaar kregen we voor het eerst Frans van Youri Vanhomwegen. Dat was ook niet simpel, hoor. Mijn Frans was niet slecht toen ik naar Anderlecht trok, maar als je in een klas met veel Franstaligen terechtkomt, heb je wel een achterstand goed te maken. Het niveau lag hoog en meneer Vanhomwegen was ook best streng. Streng, maar rechtvaardig, zoals dat heet.
“Mijn schriftelijke examens gingen altijd goed. Spreekbeurten, dat zou ik vandaag veel beter gedaan hebben. Maar bon, nu praat ik natuurlijk ook quasi de hele dag Frans, ben ik continu omringd door Franstaligen. En oefening baart kunst, maar de basis dank ik wel aan onze leraar Frans.
“Maar dat is niet wat Youri Vanhomwegen zo speciaal maakt. Doordat wij toen al aan topsport deden en vaak met de jeugdploeg weg waren, misten we ook waanzinnig veel lessen. En niet alleen Frans. Alle vakken: geschiedenis, wiskunde, noem maar op. Dat was redelijk dramatisch, want tijdens de lessen leer je natuurlijk het meest. Vanhomwegen zorgde ervoor dat wij toch op zijn minst alle lesmateriaal kregen. Iedere week bezorgde hij ons kopieën van de notities van onze klasgenoten zodat wij konden bijbenen.
“Hij hoefde dat niet te doen. Hij was niet eens onze klastitularis. Maar ik denk dat hij begreep hoe zwaar de combinatie topsport en school voor ons was. Hij wilde ons gewoon helpen, vrijwillig. Soms kwamen we op een doordeweekse avond om middernacht weer op onze kamer en moesten we dan nog gaan blokken voor een toets een dag later. Stel je voor dat we dan ook nog eens al dat lesmateriaal zelf hadden moeten regelen. Dat was gewoon niet gelukt.
“Sommigen hebben hun studies voortgezet. Ik niet. Het was echt even genoeg geweest; de combinatie was zo lastig. Het was een opluchting dat ik na het zesde middelbaar alles op het voetbal kon zetten; ik zat toen al dicht tegen de eerste ploeg aan.
“Sinds het zesde middelbaar heb ik Youri Vanhomwegen niet meer gezien. Al denk ik wel dat hij weet hoe dankbaar we hem zijn. Dat mag ik toch echt wel hopen. Maar zelf leerkracht Frans worden, als eerbetoon? Nee jongens, dat zal niet gebeuren. (lacht luid) Wat er ook nog komt, de ambitie om zelf in het onderwijs te stappen heb ik echt nooit gehad.”
Kurt Van Eeghem (69), presentator: ‘Ik kon alleen maar denken: ik wil ook zo worden’
“We moeten eerst naar mijn hoger middelbaar. Ik was net weg bij de Frères, de Broeders Xaverianen in Brugge, en had mijn ouders kunnen overtuigen om naar de Brugse Academie voor Schone Kunsten te gaan. Daar had ik Nederlands, Engels en geschiedenis van Paul Vanderschaeghe. Maar hoewel op ons lessenrooster stond dat we twee uur Engels onderricht zouden krijgen; in werkelijkheid was dat nooit het geval. Paul Vanderschaeghe wandelde continu door die drie vakken heen.
“Hij legde verbanden tussen Frans Hals en Antoon van Dyck, tussen Rubens en Rembrandt, hij schreef het bord vol met namen terwijl hij non-stop sprak en trok wilde lijnen in krijt. Wij moesten op de tippen van onze tenen lopen om te kunnen volgen. Het was een bad waarin we ondergedompeld werden. En dan zei hij aan het einde van de les: jongens, je moet dat niet allemaal onthouden, je moet alleen weten dat niets op zichzelf staat. Hij was enorm geporteerd voor het feit dat niets zonder het voorgaande bestaat.
“Aan het einde van het middelbaar moesten we voor hem een essay schrijven. Ik koos James Ensor als onderwerp en reisde daarvoor naar Oostende en Antwerpen, ik zag de Intrede van Christus in Brussel. Ik stelde een heel dossier samen, waarin ik prenten plakte die we gekregen hadden bij de pasta van Soubry. Ik maakte er een enorm werk van, voor Paul Vanderschaeghe werkte ik me uit de naad. Hij gaf me een 15/20. Ik moest niet zoveel grote woorden gebruiken, zei hij, ‘en die passage heb je overgeschreven’. (lacht luid) Om maar te zeggen: de man wist precies de vinger op de wonde te leggen.
“Dat ik naar de kunstschool was gemogen, was bij ons thuis niet evident. Maar ze gaven er technisch tekenen en mijn vader leefde in de veronderstelling dat ik architect zou worden - dat was een perfecte voorbereiding. En dan kwam ik vertellen dat ik toelatingsexamen voor Herman Teirlinck had gedaan. Mijn vaders wereld stortte in.
“Op Herman Teirlinck ontmoette ik mijn tweede vader. Michel Oukhow gaf literatuurgeschiedenis en was net zoals Vanderschaeghe een universeel denkende mens. Hij declameerde tegen ons, acteurs in spe: “Gooi die gevoelens in de vuilnisbak! Emoties heb je niet nodig, ratio is wat telt!” Om tien minuten later in huilen uit de barsten na het lezen van een gedicht van Rilke. Héérlijk. Zo iemand heeft bij mij meteen meer dan een voetje voor. Oukhow gaf ons ook wijsheden mee die je een leven lang niet vergeet, zoals: ‘Wie zijn penis volgt als de wijzer van een kompas, verliest snel het noorden’. (schatert het uit)
“Oukhow kon prachtig kwaad worden, zo dat het gebouw begon te trillen en zijn hele hoofd doorzichtig werd. Hij kon je de klas uitgooien met de zwaarste verwensingen, en je twee dagen later weer met open armen binnenhalen. Zijn eruditie, zijn grote belezenheid, zijn enorme eloquentie, ik zat daar met bolle ogen naar te kijken en kon alleen maar denken: ik wil ook zo worden.
“Denk die twee weg uit mijn leven, en ik zou totaal iemand anders geworden zijn. En misschien had ik dan wel andere leermeesters gehad, maar ik ben verdomd blij dat het die twee geweest zijn. Ze dompelden me onder in hun werelden, nodigden me uit op poëzieavonden en op feestjes met de fine fleur van de kunsten en de wetenschap. Ze waren mijn traject naar de menswording, mijn humaniora. Een goddelijk geschenk.”
Karin Heremans (58), directeur GO! Koninklijk Atheneum Antwerpen: ‘Wat zij mij leerden, pas ik nog dagelijks toe op onze school’
“Mijn favoriete leerkracht is niet iemand uit het secundair onderwijs, maar wel een prof van de UAntwerpen. Professor Alex Vanneste gaf linguïstiek en was copromotor van mijn masterthesis. Ik ben romanist van opleiding en heb vier jaar taalkunde bij de man gevolgd. Mijn thesis ging over ‘répons, réplique et réaction’, een linguïstische analyse van communicatie, vraag en antwoord. Wat de prof me vooral heeft bijgebracht, is dat taal niet alleen communicatie is, maar ook structuur.
“Talenbeleid is dan ook een belangrijke pijler. Ik ben nu twintig jaar directeur, het is een van de eerste dingen die ik heb uitgebouwd. Omdat ons talenonderwijs veel te veel naar communicatie was doorgeslagen. Natuurlijk is taal communicatie, maar als anderstaligen een nieuwe taal willen leren, hebben ze ook structuur nodig. Die structuur is eigenlijk universeel voor alle talen. Wie doet wat, waar en wanneer, om het simpel te zeggen.
“Dat betekent niet dat we weer aan volledige zinsontleding moeten doen zoals destijds, met bijvoeglijke naamwoorden en bepalingen en al die toestanden, maar er moet wel een basis zijn, een soort van kapstok om te kunnen communiceren. Wij zetten daar heel erg op in.
“Ik zie professor Vanneste nog jaarlijks op de receptie van de Universiteit Antwerpen. Toen ik aan het begin van mijn carrière op ons talenbeleid wilde doctoreren, stapte ik opnieuw naar hem toe voor raad. ‘Doe het’, zei hij. Ik heb het uiteindelijk niet gedaan want doctoreren is nogal eenzaam werk. Inmiddels ben ik 58 en heb ik eigenlijk spijt dat ik het nooit heb doorgezet. Want het blijft een heikel punt: heel veel leerkrachten worstelen met het aanbrengen van leerstof aan anderstaligen. Daarom hebben we een heel gestructureerd programma op school: elke leraar bij ons is ook een taalleraar.
“Prof Vanneste was copromotor van mijn thesis, wijlen professor Theo Venckeleer was promotor. De studie Romaanse talen was in mijn tijd heel sterk op het verleden gericht en mijn analyse over een middeleeuwse tekst paste daar perfect in. Terwijl de linguïstiek heel praktisch en toekomstgericht is. Dat pragmatisme en toekomstgerichte van mijn proffen is iets dat me bijblijft. Professor Venckeleer was trouwens een oud-leerling van het Koninklijk Atheneum en tijdens een bijeenkomst voor oud-leerlingen kwam hij langs. Dat hij het zo jammer vond dat ik indertijd niet had gedoctoreerd, zei hij. Ik antwoordde dat het mij ook speet maar dat ik heel veel aan hem en professor Vanneste had gehad en dat we hun kennis nog dagelijks toepasten op de school.
“Dat is mijn ode aan de twee proffen. Want het talenbeleid dat we hanteren werkt echt goed. Uiteraard investeren we ook in moderne vreemde talen: om het Frans te promoten, organiseren we elk jaar voor onze studenten Toerisme een stage van zes weken in hotels in Frankrijk. Daar worden ze in een Frans bad ondergedompeld. Ook dat is de dada van professor Vanneste: dat de kennis van het Frans niet achteruitgaat. Ik probeer daar mijn steentje aan bij te dragen.”
Bleri Lleshi (40), schrijver en filosoof: ‘Mijn juf Albanees stimuleerde me om schrijver te worden’
“Rabije was mijn juf Albanees van mijn negende tot mijn vijftiende, de lagereschooltijd in Albanië. ‘Jij gaat later schrijver worden’, zei zij al heel vroeg. Ze vond mijn opstellen zo goed. Maar ik wist niet eens wat dat was, een schrijver. Ik ben niet in armoede opgegroeid, maar in extreme armoede. Schrijvers, dat behoorde niet tot onze wereld.
“Ik weet nog hoe ze op 1 september naar mij kwam op de speelplaats waar we in de rij stonden – het was de tijd van het communisme, dat waren niet zomaar rijen. ‘Welke klassiekers heb je deze zomer gelezen?’, vroeg ze dan. Iemand die zo goed kon schrijven, die moet wel veel lezen, dacht zij. Maar wij konden thuis niet eens de schoolboeken betalen, laat staan literatuur. Dus loog ik. Het ene jaar had ik zogezegd de Franse klassiekers gelezen, dan de Russische.
“Tegen dat ik een jaar of 13, 14 was, vond ze dat ik moest overwegen om te publiceren, eens nadenken of ik geen gedichten zou gaan schrijven. Ik heb dat toen weggelachen. Mijn familie zag zwarte sneeuw. We waren naar Bajram Curri in het noorden van het land verhuisd, afgelegen in de bergen. Iedereen in die regio had het moeilijk, maar wij hadden ook nog eens geen netwerk, niemand om op terug te vallen. Ik had wel andere dingen aan mijn hoofd.
“Jaren later werkte ik in België. Op mijn eerste job had ik onderzoek gedaan naar de identiteitsbeleving van jongvolwassenen in Brussel. Ik moest die resultaten in een beleidsnota gieten. Maar wie leest dat dan? Dat was een deprimerend idee. Ik wilde ervoor zorgen dat ons onderzoek niet voor niets zou zijn. Toen dacht ik terug aan Rabije. Ik dacht: misschien moet ik het eens proberen, schrijven. Zij dacht toch altijd dat ik het kon?
“Het is mijn eerste boek geworden, samen met enkele anderen: Identiteit en interculturaliteit. Identiteitsconstructie bij jongeren in Brussel. Het werd uitgegeven in 2010 en sindsdien heb ik er nog een stuk of zes geschreven, allemaal behoorlijk succesvol, als je in acht neemt dat het non-fictie is.
“Aan Rabije heb ik dat niet laten weten. Maar eind 2015 was mijn jongere broer op bezoek uit Albanië en hij vertelde dat Rabije intussen op een andere school werkte, maar dat ze daar amper drie boeken ter beschikking had. De school was gebouwd met middelen van de Wereldbank, maar de stad had geen geld voor een bibliotheek. Dat vond ik zo erg. Ik ben fondsen gaan verzamelen en heb haar die op 7 maart 2016, de ‘dag van de leerkracht’ in Albanië, overgemaakt. Enkele weken later kreeg ik foto’s van een schoolbib vol boeken toegestuurd.
“Een tijdje daarna ben ik zelf ook naar Albanië gereisd en heb ik in het noorden enkele projecten opgezet. Het enige computerlokaal van de hele regio is er zo bijvoorbeeld gekomen. En met Rabije heb ik een literatuurwedstrijd uitgeschreven. Die loopt sinds vier jaar ieder schooljaar. We laten de jeugd dan schrijven over thema’s als ‘de ideale stad’ of ‘hoop’ en gaan er daarna ook mee naar de beleidsmakers: kijk, dit is wat de jongeren hier willen.
“Ik heb Rabije toen, meer dan twintig jaar later, voor het eerst sinds mijn 15de weer gezien. Dat was heel bijzonder. Zij was super dankbaar, terwijl ik juist vond dat ik háár dankbaar moest zijn. Daarom vind ik het ook zo belangrijk dat die literatuurwedstrijd niet iets eenmaligs was. Wat bij haar begon en aansloeg bij mij, willen we nu verspreiden over zoveel mogelijk leerlingen, leerkrachten en directies.
“Ondertussen ben ik zelf docent en ik vind het een privilege. Tijdens mijn eerste les vraag ik mijn studenten altijd: waarom zitten jullie hier? Bijna iedereen zegt: kennis opdoen. Dan zeg ik: vertrek dan maar. Maar wie kennis wil opdoen én gevormd wil worden, die mag blijven zitten. Dat jij op het einde van het jaar niet meer de persoon bent die je vandaag bent, dat is mijn verantwoordelijkheid.”
Brihang (28), rapper: ‘Die ene opmerking van haar ben ik nooit vergeten’
“Mijn leerkracht Nederlands op de kunsthumaniora Sint-Lucas in Gent was zonder twijfel de meest inspirerende. Ze was een iets oudere dame, ze heette mevrouw Fauconnier. Ze was redelijk streng en gevat, maar werd door iedereen geapprecieerd omdat ze ook rechtvaardig was.
“Op zeker moment moesten we een tekst voordragen in de klas. Nu heb ik het altijd moeilijk gehad met lezen, ik heb dyslexie. Ik vroeg of het ook een gedicht mocht zijn, dat leek me makkelijker. Dat kon. Je mocht ook een bepaalde plaats op school kiezen waar je de voordracht wilde geven.
“Ik heb dan gekozen voor een gedicht van Herman de Coninck. Een klasgenoot en goeie vriend had altijd een bundel van hem in zijn rugzak en ik heb er gewoon het kortste gedicht uitgepikt. Ik zou het tijdens een lange wandeling door de school voordragen zodat ik tijd kon rekken. (lacht)
“Toen we bij de schoolpoort aankwamen, heb ik het voorgedragen. Het gedicht heette ‘Sprookje’ en ging als volgt: ‘Er was eens een man die rechtvaardig was’. Dat was het gedicht, slechts één zin. Maar het werd gewaardeerd; ik herinner me nog dat mevrouw Fauconnier zei dat het toch nog goed zou komen met me. Die opmerking ben ik nooit vergeten.
“Het was de eerste keer dat ik met poëzie in aanraking kwam en ik vond het eigenlijk heel leuk. Omdat ik merkte dat een gedicht veel makkelijker leesbaar voor me was dan een boek. Het zijn korte teksten, de zinnen staan ver uit elkaar, er zit rijm in en je kunt er je eigen interpretatie aan geven. Het was een openbaring.
“Ik was al bezig met hiphop, maar op een andere manier dan nu, meer brag and boast, gewoon coole rhymes spitten, zeg maar. Zonder dat je per se nadenkt over wat je zegt of dat je te veel moeite aan de tekst besteedt. Maar door de gedichten die ik van De Coninck las, besefte ik dat ik veel meer met mijn teksten kon doen. Ik begon na te denken over hoe ik me voelde en hoe ik die emoties in mijn teksten kwijt kon, net als Herman de Coninck dat deed. Stilaan veranderden mijn teksten, de muziek evolueerde mee.
“Bij deze laat ik aan mevrouw Fauconnier graag weten hoe ze me heeft geïnspireerd. Misschien weet ze het al wel, want ik vertel dikwijls over haar. Maar ik ben haar dankbaar want ik was niet bepaald de meest aandachtige leerling. Dat is door haar veranderd. Voordien was ik zo’n student die niet meer deed dan nodig was: als ik erdoor was, was het goed. (lacht)
“In Sint-Lucas begon ik ook te ontdekken dat je een heel andere band met de leerkrachten kon opbouwen dan het geval was in mijn vorige school in Knokke. In Gent ging het er meer ongedwongen aan toe waardoor je ook spontaner met je leraren kon praten. Soms voelde het alsof je met vrienden aan het babbelen was. Op de kunsthumaniora ben ik echt opengebloeid.”