De kwalijke kracht van
Non-fictie. Stoommachines en staalfabrieken zijn imposanter, maar wat hun impact op de geschiedenis betreft, moeten ze onderdoen voor katoen, de ware motor van de industriële revolutie. En van het oorlogskapitalisme, dat achter die witte pluizenbol wel een héél lelijk gezicht verborg.
oen de Britse koning Edward VII begin 20ste eeuw op zoek was naar een Iers buitenverblijf, liet hij zijn oog vallen op Kylemore Castle, prachtig gelegen in de bergen van Connemara. Dat 'kasteel' was in feite een groot landhuis uit 1867, dat voorzien was van alle hoogtechnologische snufjes van zijn tijd. Zo beschikte het over een eigen hydro-elektrische centrale en kwam het vers tropisch fruit dat er werd opgediend uit de 21 verwarmde serres die aan de rand lagen van een van de mooiste Victoriaanse tuinen van het Britse Rijk.
Edward zag Kylemore helemaal zitten, tot hij hoorde hoeveel volk en geld er nodig was om het landgoed van meer dan 6.000 hectare draaiende te houden. "Zelfs voor een koning is dit te duur", schijnt hij gezegd te hebben, waarna hij weer naar Engeland vertrok.
De man die wél rijk genoeg was om Kylemore te laten bouwen en onderhouden, heette Mitchell Henry, een dokter en politicus, en vooral ook de zoon van een katoenhandelaar uit Manchester, de toenmalige economische hoofdstad van de hele wereld. Daar werden fenomenale fortuinen verdiend met de handel in de pluizebollen die tot textiel konden worden geweven, en daar ook werd met een vingerknip beslist over het lot van miljoenen mensen die actief waren in de katoenindustrie.
Katoen uit Manchester was toen een vrij recent fenomeen. Tot het einde van de 18de eeuw was katoen grotendeels een lokaal product dat werd gekweekt, gesponnen en geweven op de plaats waar het werd gebruikt. Vijfduizend jaar geleden werd al katoen verbouwd in de Indusvallei. In de 5de eeuw voor onze tijdrekening schreef Herodotus dat op het Indische subcontinent 'wilde bomen een vacht om hun vruchten dragen die die van schapen in schoonheid en kwaliteit overtreft; en de inboorlingen kleden zich in stoffen die daarvan zijn gemaakt'.
Pas in de 10de eeuw kwam het katoen naar Europa, in het voetspoor van de Arabische veroveraars die een heel eind oprukten in Spanje. Het Verre Oosten was heel lang het centrum van de wereldwijde katoenproductie, tot het midden van de 18de eeuw, toen de Britten de waarde en de daarmee verbonden macht gingen inzien van dit universeel inzetbare product.
'Katoen is een spektakel zonder weerga in de annalen van de industrie', schreef journalist Edward Baines in 1835. 'De studie ervan kan ons meer bijbrengen dan die van oorlogen en dynastieën.'
Een man die het daar helemaal mee eens is, is Sven Beckert, Harvard-onderzoeker en auteur van het imposante Katoen, De opkomst van de moderne wereldeconomie. In dit boek gaat hij na hoe belangrijk katoen geweest is voor het ontstaan van het geglobaliseerde kapitalisme. Vanouds gaat men ervan uit dat de industriële revolutie daarin een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Maar waar kwam die industriële revolutie dan vandaan? Van het katoen, aldus Beckert. De katoenspinnerij en -weverij was immers de eerste echte fabriek.
Gestolen grond
Wanneer wij het woord kapitalisme gebruiken, denken we meteen aan de vrije markt en het verbod op overheidsinmenging. Het was de spaarzame geest van het protestantisme die maakte dat mensen gingen werken en de opbrengsten van dat werk investeerden in hun zaak, waardoor kapitaalaccumulatie en welvaart ontstonden, luidt het klassieke verhaal. Beckert is zo vrij om daar enige vraagtekens bij te plaatsen.
Katoen is altijd een smerig goedje geweest dat niets van doen had met een vrije markt. Toen de Britten begonnen in te zien hoe waardevol katoen wel was, en zij de vruchten van de kweek zelf wilden oogsten, werden massaal plantages aangelegd in Amerika. Niet alleen werden in Afrika miljoenen slaven verkregen door de mensenhandelaars - o ironie - kleurrijke gewaden te schenken in ruil voor zwarte arbeidskrachten, ook de indianen hebben het flink moeten bekopen. Hun gronden bleken vaak uitstekend gelegen om er katoen op te verbouwen en dus werden zij met behulp van de overheid verjaagd en in reservaten opgesloten. Tegen 1850 werd tweederde van het Amerikaanse katoen gekweekt op grond die van de indianen gestolen was.
En Amerika stond hier trouwens niet alleen. In India, West-Afrika, Egypte en Mexico werd de lokale bevolking eveneens verjaagd of gedwongen om voor de katoenkwekerijen te werken.
Ook in Europa verliep niet echt alles volgens de regels van het kapitalistische spel. Overheden verleenden goedkope leningen aan katoenweverijen. Er werden wetten aangenomen die arbeiders als semi-slaven aan hun fabriek bonden en die het opzeggen van een job als contractbreuk bestempelden, met een gevangenisstraf als sanctie. Het leger werd ingezet om de schepen van de East India Company te begeleiden en de Britten waren zelfs niet vies van enige politieke druk om de 'vrijhandel' te beschermen. Toen zij Egypte kapotconcurreerden en de Egyptische overheid daarop invoerrechten instelde op Brits katoen, oefende Londen genoeg druk uit om die invoerrechten snel weer af te voeren. Dit was geen handelskapitalisme, schrijft Beckert, dit was oorlogskapitalisme.
In 1774 voerde de Britse overheid een verbod in op geïmporteerd katoen. Tegen 1800 overheerste het Brits katoen de hele wereld. Tussen 1790 en 1820 steeg de productiviteit met een factor 370. Daar zat voor een groot stuk de uitvinding van het automatische weefgetouw tussen, waardoor voortaan vrouwen en kinderen veertien uur per dag konden werken.
Hongersnoden
Tegen het midden van de 19de eeuw leverde Amerika onverwerkt katoen aan de hele wereld; 77 procent van het katoen dat in Groot-Brittannië gebruikt werd, kwam van daar. Voor Frankrijk was dat 90, voor Rusland zelfs 92 procent.
Aan dat relatieve monopolie kwam een einde toen in 1861 de burgeroorlog uitbrak. Ook al was India toen al acht jaar een Britse kolonie, economisch speelde het land geen enkele rol in het Britse Rijk. Dat veranderde toen. In een paar jaar tijd werd het Verre Oosten een deel van het globaliserende kapitalisme. Grote stukken land werden door de kolonisator in percelen verdeeld. Omdat de prijs van katoen toen hoog was, werd iedereen gestimuleerd dit gewas te gaan verbouwen.
Alleen had men er geen rekening mee gehouden dat de Amerikaanse burgeroorlog ooit zou eindigen. Toen dit gebeurde, zag men de bui hangen. In Bombay kelderden de huizenprijzen meteen. En dat was nog het minste. Opeens waren er grote overschotten op de wereldmarkt. De prijzen kelderden en er ontstonden ongeziene hongersnoden in India. In de jaren 1870 vonden daardoor 10 miljoen mensen de dood. Twintig jaar later verhongerden nog eens 19 miljoen Indiërs.
Op het einde van de 19de eeuw kreeg in Europa de arbeidersbeweging de wind in de zeilen. De lonen stegen en katoen was zowat de eerste sector die het heil zocht in het buitenland. In 1860 stond 61 procent van alle weefgetouwen in Groot-Brittannië. In 1932 was dat nog 11 procent, in 1960 2,8 procent.
In 1963 zag de Liverpool Cotton Association, ooit een van de grootste handelsgenootschappen ter wereld, zich genoodzaakt zijn inboedel te verkopen. Vandaag wordt meer dan de helft van alle katoen ter wereld opnieuw in het Verre Oosten verbouwd; 15 procent komt nog uit de VS, waar de overheid zwaar subsidieert: 35 miljard dollar tussen 1995 en 2010. Ook in Spanje en Griekenland wordt nog katoen gekweekt, met EU-subsidies die tussen de 160 en 189 procent van de wereldprijs bedragen.
De 18de eeuw was die van de suiker, schrijft Beckert heel gevat, de 19de die van het katoen en de 20ste die van de olie. Wat deze drie stoffen gemeen hebben, is dat ze van zulk belang waren dat zij die ze in handen hadden hun eigen vorm van kapitalisme konden opdringen, en dat had niets van doen met het kapitalisme uit de boekjes. Er werd om gevochten en miljoenen mensen hebben ervoor geleden.
Ook vandaag is katoen nog belangrijk - 350 miljoen mensen verdienen er hun brood mee, soms als kindplukker, er zijn er 2 miljoen in Oezbekistan, en soms als naaister in sweatshops die alleen het nieuws halen wanneer ze in vlammen opgaan.
Katoen, het was en blijft een smerig goedje.