ColumnDe Megastad
De kachel mag pas aan wanneer de staat dat zegt
Metropolen bieden een groeiend deel van de wereldbevolking onderdak. Hoe houden de mensen het daar leefbaar? Correspondenten doen wekelijks verslag vanuit hun eigen megastad. Deze week: Rosa van Gool in de Italiaanse hoofdstad Rome.
Net toen ik me niet meer kon voorstellen dat de temperatuur in Rome ooit onder de 30 graden zou zakken, kwam laat in september toch ook hier een einde aan de verzengende zomer. Half oktober al volgde het moment dat ik voor het eerst de neiging had om de radiator open te draaien.
Het bleef bij de neiging, een extra paar sokken en een trui, want het was nog te vroeg. In Italië is bij wet vastgelegd wanneer de verwarming aan mag. Het land is verdeeld in zes ‘klimaatzones’ die elk een eigen start- en einddatum toebedeeld krijgen, en een maximaal aantal uren per dag.
Rome valt in zone D: van 1 november tot 15 april mag de verwarming aan, niet meer dan twaalf uur per etmaal en niet tussen 23.00 en 5.00 uur. Ook mag de temperatuur in huizen niet hoger dan 20 graden zijn.
Alleen in de koude noordelijke bergregio’s bestaat geen limiet, maar verder moeten zelfs de inwoners van Milaan en Turijn het doen met de bij wet opgelegde tijden, al krijgen zij veertien uur per etmaal en mogen ze twee weken eerder beginnen.
Nu ben ik zo kouwelijk aangelegd dat ik best bereid zou zijn de wet creatief te interpreteren, maar dat behoort in mijn appartement, zoals in veel Italiaanse woningen, niet tot de mogelijkheden: de gedeelde ketel staat tussen 15 april en 1 november simpelweg uit.
‘Bepaalt de Italiaanse staat voor mij wanneer ik de verwarming aan mag zetten?’ appte een net uit Nederland verhuisde vriendin me ontzet toen ook zij lucht kreeg van de wet.
Het is inderdaad een opmerkelijk staaltje overheidsbemoeienis, dat deels voortkomt uit zorgen om het milieu en ernstige luchtvervuiling, maar ook uit het feit dat energiebronnen in Italië altijd al duur en schaars waren. Tel daarbij de klimaatcrisis op en er is alle reden om de verwarming laag te zetten.
Toch is dat bepaald niet de natuurlijke neiging van de meeste Italianen, die een nationale obsessie hebben met kouvatten. Die blijkt onder meer uit hun aversie tegen natte haren en al helemaal tegen - God verhoede - met nat haar naar buiten gaan. ‘Dan ga je dood’, vatte een Italiaanse vriend het eens bondig voor me samen (‘Je wordt verkouden, krijgt longontsteking en gaat dood’, luidt de uitgebreidere versie).
Ook in het licht van deze ietwat dramatische opvatting over kou begrijp ik de wet op verwarming wel. Maar werkt het? Mijn kennissen met een eigen verwarmingsketel blijken nauwelijks van het bestaan op de hoogte. Hotels stoken de kachel huizenhoog op en niemand in mijn omgeving heeft ooit gehoord van een boete voor de verwarming - of voor airconditioning, die bij wet niet lager dan 26 graden mag.
Ondertussen onderhandelen thuiswerkende mede-expats in whatsappgroepen met hun buren over de tijden waarop de ketel aan mag en hoe ze dus de twaalf beschikbare uren verdelen. Italië is nog steeds niet ingesteld op thuiswerkers, dus vaak zijn dat alleen de vroege ochtenduren en de avond. Wie overdag in een koud huis zit, moet net als de gepensioneerde ouderen zijn heil zoeken in elektrische kacheltjes en dekens.
Gelukkig kent de verwarmingsketel van mijn gebouw ruime openingstijden, die meestal zelfs voor een koukleum als ik toereikend zijn. Bovendien bereikt de verwarmingswet wat ik eind september nog voor onmogelijk hield: ik begin alweer voorzichtig te verlangen naar de verstikkende hitte van de Romeinse zomer.