Coronavirus
De gezichten achter de doden van de tweede golf: ‘Onvoorstelbaar hoe snel het gaat’
Ze zijn goddank veel minder in aantal dan tijdens de eerste coronagolf, maar elke dag sterven in ons land zeven mensen aan corona. En dat aantal gaat gestaag in stijgende lijn. ‘Het gevaar is er nog, zelfs in een hospitaal’, getuigen nabestaanden van coronadoden van de tweede golf.
‘‘Vaderke, het komt wel goed’, zei ik aan de telefoon. Twee uur later was hij dood’
Jos (86) overleed terwijl zijn zoon zelf zwaar ziek in quarantaine zat
Antwerpenaar Harry Schoofs verloor twee weken geleden zijn vader terwijl hij thuis zelf doodziek in quarantaine zat. “Het kan niet anders dan dat mijn pa het virus opliep in het ziekenhuis, waar je je nochtans veilig zou wanen”, vertelt Harry, enig kind. “Ik had hem aan de lijn en twee uur later was hij dood.”
Mochten de namen van al de Belgische coronadoden worden opgelijst, dan zou Josephus Schoofs - roepnaam Jos - volgens de statistieken het bijna tienduizendste slachtoffer zijn. De Deurnenaar, die in 2008 zijn echtgenote Celine verloor en zijn hele actieve leven bediende was bij een transportbedrijf in de Antwerpse haven, stierf zaterdag 19 september in het ziekenhuis waar hij toen al anderhalve maand verbleef. Ruim tien dagen had het coronavirus rondgewaard in zijn oude lijf en het danig verzwakt.
“Ik ben er bijna honderd procent zeker van dat mijn vader nu nog onder ons zou zijn, mocht hij niet besmet zijn geraakt”, zegt zoon Harry, die kort nadat zijn vader positief had getest, zelf ook besmet bleek en zwaar ziek werd.
Vader en zoon waren twee handen op één buik. Niet te tellen hoeveel pinten ze vroeger tijdens het boogschieten, een gezamenlijke hobby, achterover hebben geslagen. Acht jaar geleden trok Harry, technisch bediende bij Total en al tien jaar in relatie met een vriendin in het buitenland, bij zijn vader in om voor hem te zorgen. “Hij was minder goed te been geworden”, zegt Harry. “Al kon hij zichzelf nog wassen en zelf ook nog wel eten maken, heel goed kon hij toch niet meer voor zichzelf zorgen. Dus trok ik bij hem in. Of ik nu voor mezelf of voor twee moest koken en de was en de plas doen, zo veel verschil maakte dat niet uit. Ik wilde niet dat hij naar een rusthuis zou gaan, ik wilde hem zo lang mogelijk bij mij houden.”
“Begin augustus kreeg mijn pa een infectie in het bloed en moest hij worden opgenomen in het ziekenhuis. En al werd hij door die infectie aan één oog blind, hij werd er goed opgelapt en herstelde langzaam maar zeker. Omdat hij in het ziekenhuis werd verplicht om dagelijks zijn stapoefeningen te doen - thuis lapte hij daar nogal eens gemakkelijk zijn laars aan - kon hij zelfs opnieuw beter stappen dan voor hij in het hospitaal belandde. Ik ging hem elke dag bezoeken, zag hoeveel vooruitgang hij boekte en hoe hij er almaar beter en beter ging uitzien.”
“Ik weet nog goed, maandagavond 7 september, belde hij mij ’s avonds laat op”, vervolgt Harry. “‘Seg, zei hij, wil je nu eens wat weten? Ze zeggen mij hier net dat ik Covid heb!’ Dat was schrikken, ja. Diezelfde avond nog kreeg ik ook telefoon van iemand van contacttracing. Dat ik in contact was gekomen met een besmet persoon - mijn vader dus. Ik heb mij ’s anderendaags meteen laten testen, bleek dat ik ook was besmet én dat ik op mijn beurt - ondanks alle strenge veiligheidsmaatregelen op mijn werk - drie collega's had besmet. Het kan bijna niet anders of mijn vader, die op een kamer voor twee lag, is in het ziekenhuis besmet geraakt, want hij was er een maand eerder virusvrij binnengekomen. Mijn huisarts denkt dat ook.”
“En vanaf dan was het gedaan met bezoek aan mijn pa”, zegt Harry. “Ik zat thuis vast, mijn pa verhuisde naar een ander ziekenhuis waar ze, zo zeiden ze, beter voor coronapatiënten konden zorgen. Hij belandde daar alleen op een kamertje, mocht niemand zien.”
Vader en zoon belden elkaar elke dag, en tijdens die telefoontjes hielden ze zich sterk voor elkaar. “Ik was er erger aan toe dan hij, heb letterlijk twee en een halve week elke avond koorts gehad”, zegt Harry. “Dat sloopt je lichaam. Mensen onderschatten hoe ellendig corona je doet voelen. Je hebt nergens meer goesting in, bij de minste inspanning zit je zonder adem. In een mum van tijd was ik zes kilo afgevallen. Tuurlijk zei ik mijn vader niet hoe doodziek ik elke avond was. Dat kan je een oude man die helemaal alleen moet uitzieken niet aandoen. En hij zei op zijn beurt elke avond tegen mij: ‘Met mij alles goed, jaja.’”
“Het vrat aan mij dat ik hem niet kon zien, dat hij daar alleen lag. Ik maakte mij enorm veel zorgen om hem. En je kan niks doen, hé. Ik wens het niemand toe, nee. De dag voor hij stierf, is mijn vader op intensieve beland, want hij was plots fel achteruitgegaan. Zijn bloeddruk was weggezakt, hij begon hartkloppingen te krijgen. Ik voelde mij toen helemaal machteloos. ’s Anderendaags had ik hem ’s middags vanop intensieve vijf minuutjes aan de lijn. Hij klonk niet supergoed, maar ook niet heel slecht. ‘Den doktoor is juust weg, het gaat wat beter’, zei hij. En ook: ‘Zorgt gij nu maar goed voor uw eigen, het komt wel in orde.’ En ik zei: ‘Vaderke, dat komt wel goed en binnenkort moogt gij terug naar huis.’ Twee uur later kreeg ik telefoon. Vader was overleden. Hij was in die korte tijd zo fel verzwakt dat ze nog hadden geprobeerd om een stent te steken, maar hij heeft het niet overleefd.”
“Het heeft geen zin om mij af te vragen of het had kunnen worden vermeden dat hij die besmetting heeft opgelopen”, zegt Harry. “Dat brengt hem toch niet terug. Wat mij het zwaarst valt, is dat ik geen afscheid heb kunnen nemen, dat wij elkaar in zijn laatste weken niet meer hebben kunnen zien en we sinds de lockdown zo fysiek afstandelijk met elkaar zijn moeten omgaan. Al die tijd was ik zo doodsbenauwd om dat virus mee naar huis te brengen en hem te besmetten, dat we zelfs elk apart in een zetel naar televisie keken. (stil) Ik droeg naast een mondmasker zelfs handschoentjes in de supermarkt. In het ziekenhuis had ik vaak zo veel zin om hem eens goed vast te pakken om hem moed te geven, maar dat kon allemaal niet. Als ik daaraan denk, hoe dat allemaal in zijn laatste maanden is moeten gaan, kan ik janken, ja.”
“Maar al met al ben ik dankbaar dat hij 86 jaar is mogen worden en dat ik hem zo lang bij mij heb mogen houden, zo veel jaar voor hem heb mogen zorgen”, zegt Harry met een krop in de keel. “In het ziekenhuis, nog voor hij Covid kreeg, heeft mijn pa eens in tranen gezegd: ‘Ik kan beter sterven, want ik sta uw geluk in de weg.’ Hij had zich dat idee gevormd, dat het een last was dat ik voor hem zorgde. Ik heb hem dat toen uit zijn hoofd gepraat, gezegd dat ik graag voor hem zorgde, hem nodig had en dat hij bij mij moest blijven. Dat was intens, ja.”
Geen rouwbrief, geen bidprentje, geen plechtig afscheid. “Ik weet niet wanneer we de plechtigheid kunnen houden, omdat ik ook niet weet wanneer ik beter zal zijn. Mijn longen zijn nog altijd niet goed en ben nog heel snel vermoeid. Ook dat is hard, dat ik hier zit te wachten tot ik genezen ben om mijn pa een uitvaart te kunnen geven. We hadden er ook voor kunnen kiezen om zijn assen al uit te strooien op de weide waar ook mijn moeder is uitgestrooid, maar dat wou ik niet. Ik heb mijn pa zo liefgehad, ik wil erbij zijn wanneer we hem vaarwel zeggen.”
‘Het voelt alsof we hem in de steek hebben gelaten’
Marcel (81) kreeg corona van zijn kamergenoot en stierf
Marcel Claessens (81) had geen corona, alleen een te hoge bloeddruk toen hij op 27 augustus werd opgenomen in het ziekenhuis. Hij kwam op een dubbele kamer te liggen, maar tegen de tijd dat bleek dat zijn kamergenoot wél corona had, was het al te laat. Marcel raakte besmet, belandde op intensieve zorg en stierf op 21 september.
Voor Marcels enige dochter Linda (55) en haar man Bert Bogers (58) is de wonde nog vers. Het is nog maar een paar dagen geleden dat ze ‘den bompa’ hebben moeten begraven. Marcel was 81, maar nog in goeie gezondheid. Hij woonde samen met zijn vrouw in een serviceflat, deed daar nog zelfstandig de was en de plas. Tenger van postuur, maar een sterk man. Nooit eens ziek geweest, nooit eens gezeurd. Ook niet toen hij eind augustus thuis ten val kwam. Bert en Linda, op vakantie in Frankrijk, hoorden erover via de telefoon. “Hij was gevallen, maar de bomma verzekerde ons dat alles oké was. Toch waren wij er niet gerust in. We regelden vanuit Frankrijk een doktersafspraak en trommelden één van onze kinderen op om bompa te brengen.”
Marcels bloeddruk was te hoog, maar verder kon de dokter geen eigenaardigheden vaststellen. Marcel mocht weer naar huis, zij het met een verwittiging: mocht hij zich in de dagen erna niet goed voelen, dan moest hij zich alsnog laten onderzoeken in het ziekenhuis. “We waren gerustgesteld, maar spraken toch af dat onze oudste zoon Joeri af en toe eens bij zijn grootouders langsging. Al meteen de dag erna is Joeri gaan kijken. Bompa zat daar maar. In de zetel. Voor zich uit te staren. Joeri vond dat raar en zei: we gaan naar de spoed.”
Met z’n tweeën zijn kleinzoon en grootvader aangekomen op de spoed. Dat was op 27 augustus. Bompa is zelf nog naar de ingang gewandeld. Joeri (30) moest achterblijven door de coronamaatregelen. Ze zwaaiden nog. Dat was, achteraf bekeken, de laatste keer dat Marcel iemand van de familie zag. Terwijl dokters Marcel begonnen te onderzoeken, keerden Linda en Bert halsoverkop terug van hun vakantie. Een coronatest bij Marcel bleek intussen negatief. Maar zijn bloeddruk: die was nog steeds te hoog. “De dokters besloten bompa op te nemen voor verder onderzoek. Met bezoek moesten we nog wachten, zeiden ze. Dat zou later pas kunnen.”
Lag Marcel eerst nog alleen op een kamer, dan kreeg hij na een paar dagen gezelschap. Maar daar liep het mis: z’n kamergenoot ontwikkelde coronasymptomen en toen de man getest werd, bleek die positief. Hij werd meteen van de kamer gehaald, maar het kwaad was geschied: ook Marcel bleek besmet. Toch bleef hij optimistisch. “Elke dag belden we met bompa en dan zei hij dat hij zich oké voelde. Als ik er achteraf over nadenk, weet ik dat hij zich waarschijnlijk slecht heeft gevoeld, maar dat heeft verzwegen voor ons. Hij wilde ons niet ongerust maken.”
Ongeveer een week heeft Marcel op een gewone kamer gelegen, maar toen ging zijn toestand snel achteruit. Half september verhuisde hij naar intensieve zorg. Bezoek kon nog steeds niet, maar het verplegend personeel was lief: elke dag terwijl bompa verzorgd werd, mocht er iemand van de familie bellen. “En dan werd de telefoon bij bompa’s oor gehouden. Wie nog iets wilde zeggen of hem moed wilde inspreken, heeft dat kunnen doen.”
Intussen thuis, bij Linda en Marcel, was corona óók het huis binnengeslopen. Hoe, dat is onduidelijk. Alleszins niet door Marcel, want daar was geen contact meer mee. Zowel Linda als één van de kinderen testte positief. Bert bleef buiten schot, maar het hele gezin moest in quarantaine.
Op 21 september is Marcel gestorven. Dat gebeurde op intensieve zorg, vier weken nadat hij door kleinzoon Joeri was afgezet aan de spoed. “Onze zoon voelt zich daar vreselijk schuldig om”, zegt Bert. “Hij heeft bompa willen helpen en natuurlijk nam hij de juiste beslissing. Maar hij denkt dat het allemaal aan hem ligt. Dat is niet zo, we zeggen het hem voortdurend.”
Vanuit hun thuisquarantaine hebben Linda en Bert zo goed en zo kwaad als ze konden de begrafenis geregeld. Niemand heeft Marcel nog mogen zien. Ook de bomma niet. Op de uitvaart waren zo’n zestig mensen. Behalve bomma, Linda en Bert ook de klein- en achterkleinkinderen, de zussen van Marcel, zijn broer en een paar hechte buren. “Voor de bomma was die dag heel onwezenlijk. Zij en den bompa zijn 58 jaar getrouwd geweest. Nu moet ze ineens alleen verder. Dat moet ze nog een plaats geven.”
“De urne met de assen van bompa staan nu hier, bij ons thuis. Iedereen verwerkt zo’n overlijden op zijn manier. Voor ons helpt het om de urne dichtbij te hebben. Bompa is overleden en dat proberen we te accepteren. We willen ook niemand met de vinger wijzen. Niet het ziekenhuis, niet die kamergenoot. Wat nog het meest pijn doet van al, is dat hij daar alleen heeft gelegen en dat we geen echt afscheid hebben kunnen nemen. Het voelt alsof we hem in de steek hebben gelaten. Hij, die altijd zo goed voor iedereen uit z’n omgeving heeft gezorgd: dat verdiende hij niet.”
‘Onvoorstelbaar hoe snel het gaat’
Lisette (70) verloor haar broer Louis (84)
Vorige week vrijdag zat Antwerpenaar Louis Van de Perre nog te genieten van zijn Duveltje in het rusthuis waar hij al ruim vier jaar verbleef, zondagmiddag - 27 september - was hij dood. “Op heel korte tijd is hij heengegaan, onvoorstelbaar hoe snel je aan corona kan sterven”, aldus zijn zus Lisette, die nu nog banger zegt te zijn geworden dan ze al was.
Louis Van de Perre, een gewezen fabrieksarbeider bij General Motors, was graag in het rusthuis waar hij woonde. “Al kon hij niet meer stappen en zat hij in een rolstoel, als gevolg van een hersenbloeding die hij in 2015 had opgelopen, hij ‘klapte’ ginds tegen alleman, was graag gezien en enorm gesteld op het lekkere eten dat hij daar kreeg”, vertelt Lisette.
“Normaal ging ik ons Wie’ke na de versoepelde maatregelen elke week bezoeken, maar nu was ik al meer dan twee weken niet meer tot bij hem geraakt omdat ik er moest zijn voor mijn zieke man die aan kanker lijdt. Vorige zondag belde het rusthuis om te zeggen dat Wie’ke ‘s nachts plots heel ziek was geworden en dat ze hem die ochtend hadden overgebracht naar het ziekenhuis. Niet veel later belde de dokter van het ziekenhuis. ‘Het gaat heel slecht met uw broer, hij hoest veel en zijn longen zijn er erg aan toe, we gaan hem antibiotica geven.’ Nog geen uur later opnieuw telefoon. ‘Uw broer is helaas overleden, hij bleek besmet met corona.’”
“Frans en ik zijn daar heel hard van geschrokken. Corona? En dat je daar zo snel van kan sterven? Louis was zo’n struise kerel die nog echt van het goeie leven genoot. En waar is hij dan besmet geraakt? In het rusthuis? Of op die korte tijd in ‘t ziekenhuis? We weten het niet.”
Nadat het rusthuis op de hoogte was gebracht dat hun bewoner aan corona was gestorven, werd Louis’ afdeling daar volledig in quarantaine geplaatst en werd ook iedereen met wie hij contact had gehad, gescreend. “Mocht hij me kunnen horen, ik zou hem zeggen dat ik hem heel graag zie en dat ik het zo, zo spijtig vind dat hij er niet meer is”, snikt Lisette. “Volgende week vindt zijn uitvaart plaats. De begrafenisondernemer vroeg me welk liedje er mag spelen. ‘Strangers in the Night’ van Frank Sinatra’, zei ik. Want dat was zijn lievelingsnummer.”