De Europese Crisis in Verzen
Het woord tragedie, van het klassieke Grieks, zou volgens een bekende, maar zeker niet onbetwiste etymologie 'bokkenlied' betekenen. Het bokkenlied kan wijzen op luidruchtig gezang ter ere van de god Dionysios, dat ooit klonk bij de geboorte van de tragedie. Een kernbegrip in tragedies is hybris. De onvolprezen Patrick de Rynck noemde hybris onlangs in deze krant: "Ongehoorde dingen doen. Jezelf dingen aanmatigen, ten koste van." Daarover gaat het vandaag, niet alleen in Griekenland, ook bij ons.
In 1993 schreef Botho Strauss in Der Spiegel, onder de titel Anschwellender Bocksgesang (Aanzwellend bokkenlied), een scherp essay propvol beschavingskritiek. Aanbevolen lectuur, nog steeds. De rare spelling van het woord phynanciën ontleen ik aan het schitterende groteske theaterstuk Ubu Roi (1896) van Alfred Jarry. Het gaat onder meer over over hebzucht en machtshonger waar geen maat op staat.
Het was zo mooi
Zij stuurden
kastelen in de lucht
constructen
van bladgoud klatergoud
van kattengoud
Wat waren ze verguld de tovenaars
want alleen zij zagen ze stijgen
zij niemand anders
paleizen van vernuft
Wat wuft dat wel
die kamwielen en assen en pistons
ragfijne lassen raderen
die buizenstelsels
verstrengeld als lianen
in financiële wouden
Het was zo mooi
Een vingerknip een flits
en hoog hoog zweefden ze
hun onbegrijpelijke gevaarten
ver weg
van Londen naar New York
van Frankfurt naar Hongkong
en door naar Tokyo
Ze wogen haast niets
ze wiegden in het laatste zonlicht
van west naar oost en weer
volkomen in zichzelf gekeerd
vervuld van eigen onbevattelijkheden
verblindend spiegelend totaal abstruus
Het was zo mooi
En alleen zij de ware magiërs
zij zagen het
zij konden mochten wilden
het feestelijke zweven contempleren
nooit nooit te keren
nooit zou het einde komen
Zij bleven op de grond de magiërs
want in hun zakken woog de ballast
van honderdduizenden miljarden
dukaten rozennobels
dubloenen en obolen
sestertiën pistolen
ja alleen zij begrepen
de diepere filosofie
van poen
Het was zo mooi
Maar wat zij niet begrepen wat
zelfs halfgoden als zij
niet konden vatten wat
in nevels nauwelijks waarneembaar
versluierd schuilging was
de scheikunde van geld
de onverbiddelijke entropie van mammon
Zelfs zij
zij zagen niet
de haarscheuren in de vergulde wanden
hun blote oog nam niet het goudstof waar
dat opwolkte na een geringe trilling
heel even maar
Het was zo mooi
Een doffe knal
een rommelen roeide door de ruimte
van westelijk naar oostelijk halfrond
blokken zwart basalt
donderden neer
Nee niet op hun met groen papier bekranste hoofd
het zwarte puin verbrijzelde
de schedels van het grauw
van het rapalje van de populisten
zij krijsten rauw
ja zo zijn populisten
geen waardigheid
Wie waarlijk ingewijd is in phynanciën
hij zal de populisten straal negeren
hij tone waardigheid altijd
zo luidt de eerste wet van de geheime boeken die geschreven zijn met dubbel krijt
En hoor
het krijsen ebde weg
zie
zwart basalt smolt weg
en ook de haveloze horde
weg
Weer stegen
kalm de kastelen naar de zon
zoals vanouds
hun klatergoud
hun bladgoud kattengoud
alles vergeten niets gebeurd
Hun beurzen waren scheurensvol als steeds
zij stonden met hun voeten op de grond
zij lachten elkaar toe zij wisten alles
de tweede wet van het geheime boek
met dubbel krijt geschreven luidt
er kan ons niets gebeuren
Het was zo mooi
Drie jaren dansten zij. Zij dansten
in wervelende kringen
met open mond zichzelf bewonderend
de ogen dicht stijf dicht. Heeft niemand dan gezien
dat de kastelen in de lucht heel traag
contouren kregen vage lijnen van
een kalf? Dat de paleizen hosten
als zotte kalveren in de zon? Dat lasnaad loste
dat buizen plooiden slap
als nat karton?
Toen uit een Griekse bergspleet
een rafelig wijf gekropen kwam
orakel heidense sibille witte heks
de Pythia die kwade dampen spuwde
die pestwalm spreidde over groot Europa
van Delphi tot in Londen Frankfurt Brussel
in haar voorouderlijke klauwen
verdofte goud tot lood
toen wurgde angst de keel der magiërs
uit wolken stortte marmer op hen neer
marmer van de antieke goden grauw verweerd
Zij die zichzelf tot god hadden verheven
De tovenaars blaatten schor
een oorverdovend bokkenlied
geen mens geen god die luisterde
het baatte niet
Wij zitten tussen brokken
de dagen van vet geld waren obsceen
de bergen van de welvaart smelten om ons heen
ons dulden en betalen is voorbij
bekijk de averij
en keer het tij
Laten wij populisten democraten
wij schorremorrie die geen goden zijn
de toverstokken van de magiërs kraken
en ze verbranden in een vreugdevuur
laten wij zitten in het licht en praten
wij jong en oud vrouw man en vriend en buur
bij eerlijk brood en een slok goede wijn
Was het zo mooi? Het was.