De dirigent die tegelijk heel groot maar ook heel klein kon zijn
Honderdste verjaardag Herbert von Karajan gevierd met speciale cd-edities van beroemde opnamen
De Oostenrijkse dirigent Herbert von Karajan zou vandaag honderd jaar geworden zijn. Na zijn dood, negentien jaar geleden, volgde tegen alle tradities in geen enkele vorm van devotie. Gerard Mortier werd intendant van het festival van Salzburg, dat Von Karajan decennialang had beheerst, en weldra was zelfs 's mans beeltenis uit het straatbeeld verdwenen. De platenverkoop ging ook achteruit. Het leek wel alsof de wereld genoeg van hem had.
Door Stephan Moens
BRUSSEL l Misschien was het ook genoeg geweest. Herbert von Karajan was dan misschien wel een bijzondere dirigent, zijn carrière was niet van dien aard om veel sympathie op te wekken.
Zijn carrière begon in het Duitse Ulm en Aken. Om die laatste post te krijgen, zo vertelde Von Karajan later, moest hij lid worden van de nazipartij. Dat bleek een leugen. Hij had al enkele jaren tevoren, op 8 april 1933, in Oostenrijk het lidmaatschapnummer 1607525 gekregen. Oostenrijk was toen nog helemaal niet bezet. Het moet dus wel een daad uit overtuiging zijn geweest. In Aken liet hij zich nogmaals inschrijven.
Hij werd Duitslands grote jonge belofte. Wellicht op suggestie van Goebbels formuleerde een Berlijnse journalist na een optreden in de opera Tristan und Isolde de slagzin 'Het wonder Karajan'. Tot op vandaag gebruiken de platenfirma's die platitude.
Na de oorlog kreeg Von Karajan eerst dirigeerverbod. In Oostenrijk omzeilde men dat algauw. Er zou een hele reeks opnamen bestaan die onder andere namen werden uitgebracht. Ook in Duitsland werd na enkele jaren het verbod opgeheven. Toen begon het pas. Von Karajan, die eerst het door platenbons Walter Legge opgerichte Philharmoniaorkest in Londen had geleid, volgde in 1959 Wilhelm Furtwängler op bij de Berliner Philharmoniker. Later voegde hij daar de leiding van de Salzburger Festspiele aan toe en gedurende kortere tijd ook die van de Weense Staatsopera. Daar stopte het niet. In Salzburg stichtte hij een nieuw festival rond Pasen en begon hij ook zijn eigen producties te regisseren. Deze opvoeringen, met projectieorgieën van decorateur Günther Schneider-Siemssen, waren precies wat de Salzburgse jetset wenste: culinaire hoogstandjes.
Nu de macht binnen was, volgde de mythe. Daarvoor zorgde de techniek. Von Karajan zag als geen ander de commerciële, communicatieve en artistieke mogelijkheden van achtereenvolgens de langspeelplaat, de televisie, de cd en de videodisc, die later de dvd zou worden. Dat had al een grote rol gespeeld bij zijn aanstelling in Berlijn. Zijn tegenkandidaat, Sergiu Celibidache, was een fervente tegenstander van studio-opnames. Von Karajan had de contracten al op zak. Het orkest koos eieren voor zijn geld en is er rijk van geworden.
De identificatie van de muziekindustrie met Von Karajan ging zover dat het begrip 'klassieke plaat' op een bepaald moment voor heel wat liefhebbers synoniem was met 'Von Karajan'. Rond 1970 kon je de derde symfonie van Beethoven op hetzelfde label (Deutsche Grammophon) met hetzelfde orkest (de Berliner) met twee verschillende dirigenten krijgen: Von Karajan en Ferenc Fricsay. Iedereen kocht Von Karajan, tegen de volle prijs. Fricsay was even interessant maar lag in de ramsj.
Ook de film diende de mythevorming. Von Karajan ging een samenwerkingsverband aan met de Franse cineast Henri-Georges Clouzot, wiens rol in de oorlog ook niet onomstreden was. Hij produceerde een hele reeks stijlvolle muziekfilms, waarin het beeld werd geschapen van de rijzige, leeftijdloze god die met gesloten ogen en scheppende handen het manna van de kunst over de orkestleden uitstrooit. Normaal gezien zijn de ogen een van de grote wapens van een dirigent om musici tot grootse prestaties te brengen. Hier werd gesignaleerd: dit is geen dirigent maar een inspirator, een middelaar. Rijzig was Von Karajan overigens niet. Omdat hij zo klein was, zie je hem zelden op foto's of in films, en indien wel, dan in kikkerperspectief.
In de boekjes, die destijds in Duitsland nog 'Illustrierte' heetten, werd er nog een ander beeld opgehangen. Hier poseerde Von Karajan met zijn derde vrouw Eliette, een Frans model, op ski's in Sankt-Moritz, in een van zijn snelle sportwagens of naast zijn privéjet, die hij zelf bestuurde. Toen zijn vrouw ook had geleerd om te vliegen, zorgde hij er via zijn relaties voor dat ze nooit het examen kon afleggen.
Op soortgelijke wijze ging hij met sommige musici om. Nieuwkomers in zijn orkest nodigde hij graag uit om eens met hem een ritje te maken. Als zij daarna groen van misselijkheid uit zijn Porsche stapten, wist iedereen weer wie de baas was. Erger was dat hij die machtspositie ook gebruikte tegen ongeliefde concurrenten. Het verhaal van Nikolaus Harnoncourt, die tot na Von Karajans dood moest wachten om in Salzburg te mogen dirigeren, is bekend. Het dirigeerverbod kwam er na een interview in Der Spiegel, waarin Harnoncourt een beetje onvoorzichtig geantwoord had op de vraag 'Wat vindt u van Von Karajan?'. "Hij kan heel goed autorijden", had hij gezegd. Hij kon het weten, want hij speelde jarenlang in de Wiener Symphoniker onder de maestro.
Maar was die insinuatie correct? De honderden cd's die bij Von Karajans honderdste verjaardag worden heruitgegeven, maken een toetsing mogelijk. Twee dingen zijn meteen duidelijk. Ten eerste: Von Karajan was een kind van zijn tijd en die tijd was, toen hij op het hoogtepunt van zijn roem en macht was, al voorbij. Ten tweede: er bestaat een repertoire waarin hij die tijd overstijgt, maar dat is niet uitgebreid (Sibelius, bijvoorbeeld).
Wat bij de meeste opnamen meteen opvalt, is de absolute drang naar schoonheid, welklank en perfectie. Von Karajan is misschien wel de enige dirigent die erin slaagt om het voorspel tot Tristan und Isolde te doen klinken alsof het één langgerekte consonant is (het voorspel staat bekend om zijn dissonanten, SM). Een zijig vibrato in de strijkers, een perfect getemperde intonatie, briljante tot zachte klankkleuren, een evenwicht tussen de instrumentengroepen met een klemtoon op de strijkers, gematigde tempokeuzes, weldoordachte, rond aangezette articulaties en gechronometreerde vertragingen aan het einde: het moet allemaal bijdragen tot een gevoel van verhevenheid en behaaglijkheid. Von Karajan zorgt voor comfortabel luistergenot, net zoals een Mercedes (waarvan niemand de kwaliteit in vraag stelt) een gevoel van veiligheid geeft op de autosnelweg.
Dat was ongetwijfeld een gewenst soort kunstbeleving in de nazitijd en evenzeer ten tijde van het wirtschaftswunder in het naoorlogse West-Duitsland (Adorno noemde Von Karajan de 'genius van het wirtschaftswunder'). In de jaren zeventig werd dat allemaal in vraag gesteld. De door Von Karajan gesjeesde Harnoncourt formuleerde het pregnant: "Veiligheid is de grootste vijand van de kunst. Echte kunst is altijd subversief." Daarmee was het kunstbegrip van de generatie-Von Karajan voorgoed van de baan.
Nog geen honderd honderdste verjaardagen brengen ons dat terug. De investering is nochtans aanzienlijk. Zowel EMI als Deutsche Grammophon brengen grote verzamelingen uit. Die van EMI (ongeveer 150 cd's in twee dozen, een voor de vocale en een voor de instrumentale muziek) bevat de artistiek vaak interessantere want nog niet zo gladgestreken interpretaties uit de vroegere naoorlogse jaren.
Deutsche Grammophon legt, behalve op meer selectieve uitgaven (de integrale uitgave wordt enkel op de Japanse markt verspreid, SM), ook een klemtoon op filmmateriaal. Zo worden Von Karajans eigen ensceneringen van Das Rheingold en Boris Godoenov heruitgegeven op dvd. Overigens zijn op YouTube uren concertopnames te zien, zoals nagenoeg de hele Beethovencyclus.
Er verschijnen ook nieuwe publicaties, gaande van een combinatie van autobiografie en hagiografie (Mein Leben an seiner Seite, van zijn vrouw Eliette) over evenwichtige biografieën (zoals Karajan van Peter Uehling) tot schotschriften (vooral op het internet, zoals Don't Turn a Monster into a Myth van Norman Lebrecht). Radiostations (ook Klara) halen, meestal erg braaf, herinneringen op. Er zijn ook gedenkmunten en -postzegels en tientallen dirigenten en organisatoren voelen zich geroepen om concerten op te dragen aan de maestro (bij de Berliner laat Simon Rattle de eer terecht aan Seiji Ozawa, die jarenlang Von Karajans leerling en assistent was). Vermoedelijk zal dit allemaal strovuur zal zijn.
De tijd lijkt immers nog niet gekomen dat men Von Karajan zal zien als wat hij in het licht van de geschiedenis wellicht zal blijken: een uitstekende kapelmeester met een groot charisma, een nog betere bedrijfsleider met een extreme behoefte aan controle en een mens die zowel heel groot als heel klein kon zijn. Maar zeker geen wonder.
Von Karajan nodigde nieuwkomers in zijn orkest graag uit voor een ritje in zijn sportwagen. Als ze daarna misselijk
uit zijn Porsche stapten, wist iedereen weer wie de baas was