InterviewJan Decorte, Dominique Deruddere, Josse De Pauw en Marc Didden
De cafévrienden van Arno: ‘Ik vind dat hij dat heel goed gedaan heeft, doodgaan’
Jan Decorte, Dominique Deruddere, Josse De Pauw en Marc Didden jennen samen met Arno de tijd. Ze lijken zonder kalender te leven, en de wijzertjes op het horloge van de zanger tikken vast ostentatief het aperitiefuur aan.
De vijf zijn niet van plan om snel op te staan van hun twee tafeltjes in café Le Coq, aan de Beurs in Brussel. Er kan nog gedronken, er moet nog gelachen en gepraat. Het is 1987, en een Française heeft net afgedrukt: ze weet nog niet dat haar foto van le plus beau en zijn trouwe cafévrienden een iconisch tijdsdocument zal worden. In de loop der jaren zal het beeld nog enkele keren geënsceneerd worden, maar sinds 23 april van dit jaar weten we dat er geen nieuwe versie meer zal volgen. Op die dag ging Arno domweg dood.
In 2022 is Le Coq nog steeds een schuilhol voor wie de melancholie die met een leven in de hoofdstad komt even moet laten dutten. Het is ook nog altijd een kroeg die niet wit, geel of lila wil zijn, maar gewoon bruin. En de tafeltjes rillen er als immer op een dronken poot. Marc Didden (72), Jan Decorte (71), Dominique Deruddere (64) en Josse De Pauw (70) zitten er vandaag nog eens. Eén stoel blijft leeg.
Marc Didden: “Ik vind dat hij dat heel goed gedaan heeft, doodgaan. Arno heeft zich in zijn laatste maanden omringd met wat voor hem de essentie was: muziek, en het kringetje van mensen voor wie hij een oceanische liefde voelde. Eerst die plaat, dan de concerten, en ten slotte het persoonlijke afscheid – van zijn kinderen, van zijn ex-vrouw, van zijn broer, van het tweetal intieme vrienden dat hij had. Enkele weken geleden riep hij zijn tantes bij elkaar voor een diner en famille in een brasserie in Oostende. Hij had het allemaal heel mooi geregeld.”
Jan Decorte: “Absoluut. Er was geen pompeuze drukte rond zijn sterfbed, het bleef klein en intiem. Wáárdig. Maar mooi was het niet, natuurlijk. Ziekte is niet mooi, hè.
“Zelf ben ik in die laatste weken niet meer bij hem geweest. Ik heb hem wel geschreven. Dat ik hem met rust zou laten, zodat hij kon doen wat hij moest doen, maar dat ik bij hem was. Hij liet me weten dat hij die brief naast zijn bed had liggen.”
Didden: “Hij nam die woekerende ziekte en de aanstormende dood heel filosofisch op. We waren buren, en dus zag ik ’m bijna dagelijks. En zolang het nog kon, bleef hij tijd maken voor flauwekul, onze geprefereerde conversatievorm. Behalve op het einde werd zijn ziekte nooit vernoemd.”
Decorte: “Die laatste plaat en die afscheidsconcerten, dat was zijn laatste trek aan het leven. Het kostte hem moeite, op het einde was hij helemaal op, maar het móést. Arno was een artiest, een échte artiest: zijn laatste puf adem wilde hij aan de kunst geven.
“Met Sigrid (Vinks, de echtgenote van Jan Decorte, red.) heb ik één van de concerten in de AB gezien, en daarna nog één in Oostende.”
Didden: “Ik ben niet geweest, omdat ik bang was dat het me te triest zou maken. Het laatste concert dat ik van hem heb gezien, was een jaar of twee geleden. Dat was nog het vitale, roekeloze, triomfantelijke podiumdier. Ik ben er niet rouwig om dat dát mijn laatste beeld van Arno op de planken is.”
Josse De Pauw: “Ik heb samen met enkele vrienden die Radio 1-sessie van begin dit jaar beluisterd. Dat is een mooie herinnering. Het was aanvankelijk heel frêle en broos, maar we hóórden hoe Arno tijdens dat concert aansterkte. Hoe de adrenaline zijn lichaam en zijn geest weer deed opveren.”
ECHTE STEDEN
Er wordt koffie besteld door de vier, en water. Het overmoedige plunderen van de drankkelder van café Le Coq is iets van vroeger, van de jaren 80, toen Arno hun leven binnenliep.
Didden: “In mijn geval was het zelfs een decennium eerder, in het begin van de jaren 70. Ik was een jonge reporter bij Humo en nam de trein naar Charleroi om daar in een jeugdclub Tjens Couter te zien. Maar hun roadie was ziek, en ik heb toen geholpen met het leegmaken van de camionette. Dat vonden ze heel geestig: een idioot van Humo die met flightcases aan het sjouwen was. ’s Avonds laat nam ik met Arno de trein terug naar Brussel. We waren beiden totale nobody’s in die tijd, twee onhandige jongens die in de hoofdstad aangespoeld waren, en niet wisten of ze iets mochten verwachten van het leven.”
De Pauw: “Ik leerde Arno kennen in het begin van de jaren 80, in een club aan de Bolwerklaan. In een interview had hij net verklaard dat Brussel geen echte stad was, geen Parijs, Londen of Amsterdam. Toevallig stond ik die avond naast hem aan de toog, en ik sprak hem aan: ‘Wat doet gij hier? Moet gij niet in één van uw échte steden zijn?’ Arno lachte, en na die avond bleven we elkaar geregeld tegenkomen. En hier, in Le Coq, is het vervolgens allemaal tot bloei gekomen.”
Dominique Deruddere: “Mijn kennismaking met Arno dateert ook van die tijd. Bij mij ging het via Marcel Vanthilt.”
Decorte: “In die periode woonde ik in de Koningsstraat – buiten het centrum, dus. Maar ’s avonds troffen we elkaar aan de Beurs, in de Falstaff of Le Coq.”
Didden: “Arno wordt altijd geassocieerd met de Dansaert-buurt, en dat klopt ook wel. Maar hij heeft op verschillende plaatsen in Brussel verbleven. Toen hij met Sonia Dufour was, woonde hij in een chique buurt in Ukkel. Daar heb ik indertijd nog het interview van hem afgenomen waarin hij zei dat zingen iets voor de vogeltjes is.
“Uiteindelijk werden we buren in de Dansaertstraat. Het verhaal is bekend: nu is dat een hippe, jonge buurt, een wijk waar kunst en commercie zich verloofd hebben. Maar toen wij er aanspoelden, in de jaren 80, was het een door alles en iedereen achtergelaten stukje Brussel. Je zag nog wel de restanten van de volkse buurt die het dáárvoor geweest was – een koordenwinkel, en één waar je sportbekers kon kopen.”
De Pauw: “Ik herinner me ook een hengelwinkel.”
Didden: “Er was een slager en naast de Archiduc, de legendarische jazzbar, zat een poelier. Het stonk daar altijd naar kippenbloed.”
De Pauw: “Wel een heel goeie poelier.”
Didden: “Maar de rommeligheid was dus enigszins verdwenen en had plaatsgemaakt voor verval. Dat kwam ons goed uit, want het was er goedkoop om te wonen, natuurlijk.”
Deruddere: “Het was ook gewoon fijn om in die ruwe, wat onheilspellende wereld te wonen. De eerste keer dat ik in de Archiduc kwam, dacht ik dat het een hoerenkot was, met die eeuwig gesloten gordijnen en dat verplichte aanbellen. En dan gingen we binnen en zat er één man aan de toog. Die zat daar elke avond om zijn liefde te verklaren aan madame Brenders, de weduwe van jazzmuzikant Stan Brenders, die de Archiduc had uitgebaat. Elke avond werd die man afgewezen, waarna hij in een taxi afdroop. En de volgende dag probeerde hij opnieuw.”
De Pauw: “Langzaamaan kwam er weer leven in de buurt. De eerste modeboetieks openden hun deuren, het wemelde er van de jonge artiesten… Ik herinner me nog de dag dat er buiten voor de Paon Royal, op de Oude Graanmarkt, voor het eerst tafeltjes en stoelen werden gezet – niet toevallig voor ons. (lacht) Nu is het daar één groot terras. Arno is er heel zijn leven een stamgast gebleven, trouwens.”
ZWIERIG FEEST
Maar het meeste hout werd in de jaren 80 uitgesleten in Le Coq, in de Auguste Ortsstraat, het aanloopje naar de Dansaertstraat. En daar werd dus ook in 1987, op een warme junidag, dat ene beeld vereeuwigd. Uit de ogen van de vijf spreekt een jong joie de vivre, vriendschap en het vage voornemen om ook die avond niet op schelmerij te besparen.
De Pauw: “Ik denk nog altijd graag dat ik de eerste van ons was die in Le Coq kwam. Dat was toen een dagcafé: het sloot al om tien uur ’s avonds. Mensen kwamen er ’s middags hun boterhammen opeten of na het werk een pint drinken.”
Decorte: “Het was een beetje een café voor taxichauffeurs.”
De Pauw: “Terwijl Bruna, de geweldige vrouw die het café toen uitbaatte, door het raam naar het voorbijtrekkende verkeer keek, zei ze: ‘Qu’est-ce que tu bois, chou?’ Ik vond dat fantastisch. (wijst naar een bruinig geworden schilderij aan de muur) En even later kwam ze met een emmer en een sopje om die Bruegel daar af te vegen. Ik dacht: dat zouden mensen meer moeten doen, af en toe met een soppeke over een schilderij gaan. En vooral: dit moet mijn stamcafé worden.”
Deruddere: “En algauw zaten we daar haast dagelijks, met Arno er altijd bij.”
Decorte: “Maar we waren geen scoutsvereniging.”
Didden: “Neenee, we vormden geen club met een lidmaatschap en zo, en vergaderingen waarvan de notulen werden bijgehouden. (lacht)”
Decorte: “We spraken er nooit af: het toeval was de baas. Wij waren bijna elke dag een prachtige samenloop van omstandigheden.”
De Pauw: “Ik liep er sowieso elke dag wel even binnen.”
Deruddere: “Ja, we hielpen het toeval gretig. Het begon meestal ’s middags. Dan zei ik tegen Lorette, mijn vrouw: ‘Ik ga mijn gazet kopen.’ En toevallig ging Josse net ook zijn gazet kopen. En Arno óók. En dan zaten we in Le Coq, en een paar aperitiefjes later was de middag overgelopen in de avond.”
Didden: “De gsm bestond nog niet. Een mens werd met rust gelaten in die tijd.”
De Pauw: “Maar we hadden wel een eigen sms-systeem: hadden we een boodschap voor iemand, dan lieten we die achter op een bierkaartje. Ik betaalde in Le Coq mijn rekening ook altijd met een ongedekte cheque. Die werd dan bewaard in de kassa, en zodra er genoeg geld op mijn rekening stond – dat kon even duren: we waren armoedzaaiers in die tijd – liet ik weten dat de cheque gedekt was en geïnd kon worden.
“Het café bleef intussen steeds langer open. Wanneer ik met Radeis had gespeeld, mijn theatergezelschap van toen, liet ik me aan de Beurs droppen. En zag ik het licht in Le Coq nog branden, dan wist ik: deze avond is nog niet voorbij.”
Didden: “Arno deed dat ook. Op de terugweg van een optreden liet hij zich door zijn roadie aan Le Coq afzetten.”
De Pauw: “Het café had intussen een heel gemengd publiek, waardoor een avond in Le Coq iets aangenaam onvoorspelbaars kreeg. Het kon er stil en rustig zijn, melancholische uren. Maar soms werd er ook gedanst en gezongen, en belandde je op een zwierig feest.”
Didden: “Toen de Rode Duivels naar de halve finale van het wereldkampioenschap in Mexico gingen, na die penalty van Leo Van der Elst, kon Jean-Pierre – de uitbater en de man van Bruna – het niet bijhouden. Er waren gewoon te weinig glazen, en uiteindelijk werd er uit een vaas gezopen. En ik herinner me ook nog de avond in 2000 waarop bekend raakte dat Dominique met Iedereen beroemd! voor een Oscar genomineerd was. In het begin zat hier zes man, maar na enkele uren kon er niemand meer bij: iedereen die het nieuws hoorde, kwam naar hier. Arno was er toen ook bij.
“Nu, meestal zaten we gewoon aan een tafeltje, hoor. En niet als gepijnigde filosofen: onze gesprekken kraakten niet onder het gewicht.”
De Pauw: “We waren toen alle vijf erg met ons eigen ding bezig – met muziek, theater of films maken, met schrijven. En het was een zegen om een plek te hebben waar het daar even níét over hoefde te gaan. Waar de lichtheid regeerde. Sommige mensen gaan in therapie, ik verkoos onze oplossing.”
Decorte: “Neem nu Hombres complicados, de film van Dominique: Marc en Dominique hadden die geschreven, Josse speelde erin mee, en Arno had de muziek gemaakt. Maar die dingen werden gescheiden gehouden: in Le Coq werd er amper over gepraat. Wat wel waar is: het was een inspirerende plek, én een inspirerend gezelschap. Zonder er iets bijzonders voor te doen leverde dat toevallige verbond ons ideeën op. Zo zie ik die jaren nu: inspiratie met een pintje erbij.”
De Pauw: “Wij waren cafévrienden. Dat jongensachtige spelen van toen hing vast aan een plaats en een tijd. Daarom heb ik Arno ook niet opgezocht in de laatste weken van zijn leven. Dat kwam de échte vrienden toe, vind ik, de intimi.”
Decorte: “Voor mij is het verschil tussen een cafévriendschap en een echte vriendschap niet zo substantieel. Wij in Le Coq toen, dat was niet: dagelijks zoveel mogelijk drinken. Het ging om de samenkomst, niet om het alcoholverbruik.”
De Pauw: “O, ik beschouw een cafévriendschap als een hoog goed, hoor, niet als iets banaals. Ik wil maar duidelijk maken dat we daar niet voortdurend samen met Arno het leven en de wereld aan het doorgronden waren. Gewoon bullshitten was al meer dan genoeg.”
Didden: “Je kunt ook drie woorden zeggen, en als dat de juiste drie zijn, is dat veel waardevoller dan urenlang te goochelen met een duur vocabulaire, maar niets wezenlijks zeggen.”
Decorte: “En Arno was de gangmaker. Hij was diegene die in de overtuiging leefde dat wij allemaal capabele venten waren – en capabele vrouwen, want we vormden heus niet alleen een jongensclub. Wij waren allemaal nog heel erg aan het zoeken, en als de toekomst naar ons lachte, was dat toch met een mond vol scheve tanden – dáchten we. Maar Arno zag die toekomst al schitteren voor elk van ons. Toen die foto genomen werd, verheugde hij zich al op de mythe. Terwijl wij, de vier anderen, eigenlijk nog van niets wisten.”
Didden: “Tegelijk voelde ik dat hij met bewondering keek naar wat wij konden, en hij niet. Wat we schreven, speelden en filmden: daar keek hij met vrolijke, gulzige ogen naar.”
NAGELATEN NEGATIEF
In die jaren kiest Arno definitief voor zijn hoogstpersoonlijke taalcollage: hij verbrokkelt het West-Vlaams, het Frans en het Engels, en mikt het allemaal in één spuugbakje. Niemand praat zoals Arno, niemand zingt zoals Arno.
Didden: “Hij dacht: als ik voor het Vlaams kies, kies ik voor Vlaanderen. Terwijl hij de wereld wilde.”
Decorte: “Ik geloof dat hij gewoon iets wilde dat helemaal van zichzelf was. Dat bricoleren was toch prachtig? Een warrelpot van taal werd het, het resultaat van alles wat hij in zijn jonge jaren in het roerige Oostende als een spons had opgezogen.”
Didden: “Natuurlijk vond ik het prachtig, maar ik heb ’m ook gezegd dat ik ’m graag in het Nederlands had horen zingen.”
Decorte: “Maar dan was hij onmiddellijk bij folklore uitgekomen. Dat was toch niets voor hem? Arno was rock-’n-roll.”
De Pauw: “Ik heb hem ook gezegd dat hij eens een nummer in het Nederlands moest proberen, dat hem dat goed zou afgaan. En toen ik in de auto voor het eerst ‘Je bent een vriend van mij’ hoorde, zijn Nederlandstalige versie van ‘You’ve Got a Friend in Me’ van Randy Newman, ben ik onmiddellijk aan de kant gaan staan en heb ik hem gebeld. Dat ik het fantastisch vond, zei ik. Maar hij wuifde dat weg.”
Didden: “Een kleine primeur: ik heb die tekst van Randy Newman vertaald. Maar ik heb mijn naam er nooit onder gezet, ik wilde dat niet claimen. Ik vind die versie muzikaal heel goed, maar m’n vertaling was wat te haastig gemaakt.”
De Pauw: “Zoals zoveel Vlamingen was Arno onzeker over zijn taal. We zijn thuis in ons dialect, maar worden wat schutterig zodra we Algemeen Nederlands spreken. Zelf ben ik daar al lang overheen, omdat ik me in het theater die taal helemaal eigen heb gemaakt.”
Didden: “Het is hoe dan ook een huzarenstukje geweest van Arno. Hij sprak die drie talen eigenlijk niet. En net dat heeft hij uitgebuit, tot het een overrompelende sterkte werd.”
De Pauw: “Dat is het verhaal van zijn leven, toch? Hij heeft al zijn zwaktes tot sterktes omgebouwd.”
Decorte: “Hij heeft dingen moeten overwinnen, ja. Toen hij Oostende voor Brussel inruilde, was hij een stotterende outcast.”
Didden: “Inderdaad. Dat wordt weleens vergeten: zijn beginjaren in Brussel waren moeilijk, heel moeilijk. Hij was arm en onbekend, woonde in luizige zolderkamers. Eén van die vele artiesten die het wilden maken, ja, en die hoopten dat de hoofdstad hun talent zou erkennen.”
Decorte: “In Brussel heeft hij leren spreken en schrijven. Je kunt toch niet naast die formidabele evolutie in zijn oeuvre luisteren? Het ging van de opwindende kreten van T.C. Matic en Tjens Couter tot de voldragen teksten van zijn latere werk. De nerveuze stotteraar werd iemand die héél precies en precieus met taal omging.”
Didden: “In interviews bleef hij wel heel bewust dat ruwe en morsige cultiveren. Zeker in Frankrijk: een Vlaming die broebelt, dat hebben ze daar graag. En dus ging hij daar niet de welsprekende intellectueel uithangen. (denkt na) Eigenlijk deed Arno hetzelfde als Robbe De Hert: hij speelde de noble savage.”
Deruddere: “In het algemeen deed hij zich graag een stukje dommer voor dan hij werkelijk was. Arno deed altijd alsof hij overal tegenaan liep en niets zag of hoorde. Maar hij liep helemaal nergens tegenaan, en hij had álles gezien en gehoord.”
Didden: “Act dumb, be smart. Arno deed alsof hij niets begreep van het gekakel van de wereld, maar hij keek naar zes nieuwsuitzendingen na elkaar en las tien kranten. Arno wist alles. Alles, alles, alles.”
Decorte: “Het was ook prachtig om Arno een gazet te zien lezen. Na hem was die niet meer bruikbaar: in zijn handen werd ze een morsige prop.
“Je kunt niet zeggen dat hij een rol speelde. Arno wás zo. Zijn jonge jaren in Oostende, dat gestotter, de onzekerheid: zijn jeugd was een nagelaten negatief dat bleef doorwerken.”
De Pauw: “Het was geen zorgvuldig uitgekiende pose, nee. Eerder een noodzakelijke overlevingsstrategie. En gaandeweg begreep hij dat het hielp. En dat de dames niet onbewogen blijven bij zo’n mysterieuze underdog, dat ook. (lacht)”
WOLVENTAND
Vier paar ogen reizen samen naar het raam van Le Coq, naar buiten, waar een prachtige vrouw langsglijdt. Het is niet moeilijk om haar in gedachten van een hees timbre te voorzien, en van een roezig makend parfum.
De Pauw: “Kijk, dat zou Arno niet ontgaan zijn.”
Deruddere: “Het gebeurde vaak dat we op restaurant zaten en er een schoon’ madam binnenkwam, en dan wisten we: nu zijn we Arno kwijt.”
Didden: “Gingen we ’s avonds laat de Archiduc binnen en zat daar nog een knappe vrouw aan de toog, dan wisten we dat die met Arno naar huis ging.”
Deruddere: “Dan focuste hij, en was het gesprek voorbij (lacht). Het was logisch, hè. Arno was een rockster, en ook nog eens een mooie jongen. En: hij had gevoel voor humor.”
Decorte: “Vergeet ook niet dat hij de stilste van het gezelschap was. Arno zweeg, terwijl wij ons zaten aan te stellen en allerlei dwaze circuskunstjes probeerden. En op het einde was hij met het meisje weg.”
Didden: “Arno had een groot libido. Ik vind het niet onkies om het daar nu over te hebben, want hij praatte daar zelf zonder schroom over. Ik heb hem eens gevraagd met hoeveel vrouwen hij had geslapen. Dat waren er, euh, behoorlijk veel. Ik probeerde hem vervolgens te provoceren: ik zei dat elke dag met een andere vrouw slapen veel makkelijker is dan een leven lang met dezelfde, zoals ik. Want voor iemand van één nacht hoef je maar één keer interessant te zijn. Maar voor iemand met wie je een leven lang slaapt, moet je dertigduizend nachten interessant zijn. (glimlacht) Dat vond hij wel touché.”
Deruddere: “Hij zei altijd dat hij een wolventand had.”
Didden: “Ja. Als hij wild rook, dan moest hij op jacht.”
De Pauw: “Ik geloof dat het Bruno Wyndaele was die Arno op televisie eens voorlegde dat hij de vrouwen wel heel graag zag. ‘Ja,’ antwoordde hij gedecideerd, ‘is daar iets mis mee?’”
Didden: “Er zat ook veel seks in zijn muziek. Die beat! En die rauwe, hoekige motoriek op het podium: ook seks, hè.”
Deruddere: “Hij vatte het zelf nog het best samen: ‘Arno Hintjens met z’n kromme bientjes / poept giel Brussel op z’n ientjes’.”
Decorte: “Allemaal waar, zeker. Maar er zijn ook grote, massieve liefdes geweest in zijn leven. Dat zijn ex-vrouw, de moeder van zijn kinderen, in die laatste weken aan zijn zijde stond: dat is mooi, hè.”
Didden: “Ik heb de afgelopen weken een paar keer met Marie-Laure op straat staan praten. Ik vind het indrukwekkend hoe zij zonder enige flauwekul de vader van haar kinderen kwam verzorgen. Ik heb het altijd jammer gevonden dat ze niet samengebleven zijn.”
CHINEES KERSTMIS
Wat Arno helder besefte: dat het leven een te ernstige zaak is om het niet voortdurend te marineren in humor en lichtheid.
Deruddere: “Onnozel doen, dat vond hij verrukkelijk. Zo sprak hij namen van mensen met opzet verkeerd uit.”
Didden: “Van het Groenebosje, zo noemde hij Raymond van het Groenewoud. (haalt de schouders op) Dat mag, maar voor mij hoefde het niet.”
De Pauw: “Arno hield gewoon van dat soort flauwiteiten. Goedele Liekens noemde hij Goedele Liedekens.”
Decorte: “Hij had ook de gewoonte om zijn moppen twintig keer te herhalen. Maar ik moest toch altijd weer lachen.”
Didden: “Toen hij kort voor zijn dood in de Archiduc een medaille van het koningshuis kreeg uitgereikt van Sven Gatz, zei die dat hij niet lang kon blijven. Waarna Arno: ‘Geen probleem, ik kan ook niet lang meer blijven.’ (lacht)”
Decorte: “Zijn oog voor wat geestig was, voor wat de dommige werkelijkheid wat absurde glans gaf, beperkte zich niet tot alleen mopjes. Hij had het talent om vrolijke situaties te ensceneren. Toen Arno nog geen kinderen had, vierden Sigrid en ik kerstavond vaak met hem. Dan trokken we naar een Chinees restaurant, de enige zaak in de buurt die open was. Dat waren heerlijke avonden. Op een keer had hij Barbara meegebracht, een stripteaseuse die net haar borsten had laten opspuiten. Die liet ze vol trots zien in het restaurant. (lacht) Bestaat er een mooiere manier om de geboorte van de Heer te vieren?”
Deruddere: “Dat eeuwige zoeken naar lichtheid zorgde er ook voor dat hij zichzelf bleef relativeren. Hij is nooit naast zijn schoenen gaan lopen. Hoogstens eventjes, in de jaren 90, toen de roem aan de haal ging met hem. Een korte periode heeft hij toen echt gedacht dat hij de vedette was.”
Didden: “Toen cultiveerde hij het parisianisme, hij werd te veel Serge Gainsbourg. In die tijd zat hij vaak in de Mirano, een echte kutdancing waar ook de gangsters van Brussel zaten, en ging hij niet voor zeven uur ’s ochtends slapen. Ik was rustiger, zeg gerust: burgerlijker. In die periode hadden we wat minder contact.”
Deruddere: “Maar dat heeft niet lang geduurd.”
Didden: “Kort daarna relativeerde hij het alweer: ‘Je suis un flopstar.’ Hij had snel door dat die wereld van glitter en glamour niets voor hem was.”
De Pauw: “Toen Crazy Love indertijd een cultfilm werd, begon ik ook te denken: zou het niet fantastisch zijn als David Lynch me belde? Je begint te dromen, en dat is goed, maar je mag daar niet verloren in lopen. En dan hielp die tafel in Le Coq geweldig. We bewonderden elkaar, maar we zorgden er ook voor dat niemand de grond onder z’n voeten verloor.”
Didden: “Arno was ook niet egomaan. Integendeel, ik vond hem heel empathisch. Hij had een grote gevoeligheid voor het geluk en ongeluk van wie hij graag zag. Wie ziek werd of klappen kreeg van het leven, kon op hem rekenen.”
Decorte: “Ik herinner me nog hoe ik helemaal van de kaart was toen ik te horen kreeg dat ik aan m’n heup en m’n rug geopereerd moest worden, heel zware ingrepen waren dat. In tranen belde ik naar Arno, en die liet meteen alles vallen en kwam me opzoeken.
“Hij wist wat het is om kwetsbaar te zijn. Omdat hij het zelf was, natuurlijk. Arno was timide, en achter de montere façade zat wel degelijk een complexe kunstenaarsziel. Hij sprak het zelden uit, die gevoeligheid goot hij liever niet in woorden. We zaten eens in de Archiduc en ik zei hem dat ‘Lonesome Zorro’ me altijd aan mezelf deed denken. Waarop Arno: ‘Dat zal wel! Dat nummer gáát over jou.’ Zo werkte het bij hem: hij sprak de dingen niet letterlijk uit. Maar als je goed luisterde, dan hoorde je wat hij zei.”
KANARIEZAAD
Het allerliefst zei Arno de dingen op een verhoogje met uitzicht op een mensenzee: het podium was zijn trouwste lief.
Didden: “Hij zei nooit: ‘Fuck, ik moet optreden.’ Nee, het was het liefste wat hij deed. Mensen betoveren en veroveren. Daardoor sloop er geen routine in en werd het nooit werk.”
De Pauw: “Lang geleden zaten we eens in een Pakistaans restaurant. Arno maakte zich zorgen: zijn stem was aan het verdwijnen, en hij moest die week nog optreden. De uitbater van het restaurant, een sympathieke maar enigszins schimmige figuur, kwam aanzetten met een thee die z’n stem zou redden. Een heel raar drankje was dat, met allerlei zaden erin. En toen we achteraf vroegen wat er nu precies in die thee zat, zei de man: ‘O, gewoon alles wat ik mijn kanarie geef om ’m beter te doen zingen.’ (hilariteit)”
Didden: “Ik heb minstens vijftig concerten van Arno gezien en altijd gebeurde er iets. Moest hij in zijn beginjaren in Grimbergen voor een halflege zaal spelen, dan haalde hij toch de bazooka boven. Het publiek moest plát. Dat heeft hij gemeen met de echte groten. Paul McCartney is ook ongelukkig als drie mensen het niet goed vinden.”
Decorte: “Hij moest zijn ding kunnen doen, voor zoveel mogelijk mensen. Zijn adrenalinepomp stond op de scène.”
Didden: “Toen de AB verbouwd werd, mocht ik tijdens de werken eens met hem gaan kijken. Hij wipte meteen het podium op en stond te springen als een kind. En hij was blij: de planken veerden nog als vroeger.”
De Pauw: “Ook naast het podium heeft hij zijn eigen wereld vormgegeven. Beluister dat oeuvre: al die genres en stijlen, al die verschillende geluiden. Hij heeft niet een leven lang dezelfde numéro opgevoerd, hè.”
Didden: “Maar: ook zónder de muziek zou ik voor hem gevallen zijn. Het is me altijd om de mens te doen geweest, niet om de popgod. Hij was slim, charmant en tegendraads: Arno tegen het lijf lopen was altijd een plezier. En dat zou ook zo geweest zijn als hij een elektricien was geweest.
“De Arno die ik in het begin van de jaren 70 in Charleroi leerde kennen, dat was ook de Arno die ik twee weken geleden nog heb gezien. En die ik nu niet meer zal zien.”
De Pauw: “En toch: ik denk dat we ’m af en toe nog door de Dansaertstraat zullen zien lopen.”
© Humo