InterviewFamilieklap
De broers Abderrahim en Ismail Lahlali: ‘We hebben elkaar op het rechte pad gehouden’
De jongste is 41, studeerde rechten en werd advocaat van Belgische Syrië̈-strijders. De oudste is 44, trad 15 jaar geleden in de rechtenvoetsporen van zijn broer en werd ambtenaar bij de Vlaamse overheid. Abderrahim en Ismail Lahlali, broers.
Abderrahim
“Door de lockdown werd ik naar mijn jeugdjaren gekatapulteerd. Gezinnen die klein behuisd zijn of in een appartement met veel kinderen wonen, halen mijn emoties van vroeger weer boven. Wij woonden in een kleine arbeiderswoning in het Gentse. Met acht kinderen en drie slaapkamers moesten we die ruimtes delen en hadden we weinig privacy.
“Maar we konden gelukkig nog buiten komen. We waren echte straatjongens. De straat was van ons. Later trokken we ook naar de pleintjes om te voetballen. Of we haalden wat kattenkwaad uit, deden belletjetrek aan de woontorens van het Rabot en vluchtten weg als we politie zagen. Het interieur van een combi was ons niet onbekend.
“Mijn vader liet in 1966 alles achter in Marokko om als gastarbeider naar België te komen. Mijn moeder kwam in 1973. Zij was huisvrouw en analfabeet. Dat heeft in de beginjaren onze schoolcarrière bepaald. Het PMS (nu CLB, red.) en de scholen waren nog echte instituten die dat pad uitstippelden.
“Zo heb ik ook de eerste keer onrechtvaardigheid aangevoeld. In het derde leerjaar maakte meester Henri mij duidelijk dat ik anders was. Hij vernederde mij, mishandelde mij mentaal en fysiek. Tijdens een bosklas moest ik samen met de enige andere leerling met allochtone roots in korte broek tussen de brandnetels lopen. Alle andere klasgenootjes mochten hun lange broek dragen. We hebben de rest van die schoolreis in bed gelegen, met benen vol uitslag.
“Ik draag die traumatische herinnering nog altijd mee. Maar het heeft mijn leven minder bepaald dan soortgelijke gebeurtenissen die mijn broer aan het wankelen brachten. Ismail ervoer dat onrecht veel persoonlijker. Toch heeft hij in het tweede middelbaar de overstap kunnen maken van tso naar aso. Na het secundair begon hij meteen te werken en is hij pas later aan zijn rechtenstudie begonnen. Tijdens zijn proclamatie stond ik op de eerste rij om foto’s te maken. Ook bij mij was het nooit de bedoeling dat ik een rechtenstudie zou aanvatten. Eerst leek het hoogst haalbare een diploma aso. Nadien leek een professionele bachelor nog wel doenbaar. Door mijn gebrek aan zelfvertrouwen en een grote portie faalangst dacht ik niet meer dan dat te kunnen. Onze goede vriend Mohamed El Omari, die nu ook jurist is, nam me mee naar de Universiteit Gent waar alle handboeken uitgestald stonden. Ik twijfelde: zou ik toch voor criminologie durven gaan? Mohamed nam mijn identiteitskaart en schreef me in voor rechten.
“Voor die studie ben ik altijd in eerste zit geslaagd. Dat vond ik mijn plicht. Ik had geen drie keer het eerste jaar opnieuw moeten proberen. Zonder een beurs en bijbaantjes was zelfs die eerste keer onmogelijk. Dus terwijl de buurjongens voetbalden, stond ik ’s nachts en op zondag in de Volvo-fabriek smurrie te ruimen.
“Veel vrienden uit onze omgeving zijn in de jeugdinstelling of –gevangenis terechtgekomen. Anderen zijn overleden aan een overdosis. Ik denk dat mijn broer en ik elkaar onbewust op het rechte pad hebben gehouden. In ons gezin werd niet omhelsd en er waren weinig zachte woorden. Maar er heerste wel een warmte waardoor we op elkaar konden steunen. Het had ook anders kunnen lopen.”
Ismail
“Samen met de jongeren uit de buurt speelden Abderrahim en ik vaak voetbal op straat. Dat was bij uitstek de sport van lagere socio-economische klasse. We waren omgeven door Joegoslaven, Macedoniërs, Turken, Italianen en Vlamingen. Die multiculturele omgeving was heel aangenaam.
“En toch werden we dan al met onrechtvaardigheid en racisme geconfronteerd. Toen we aan het Rabot en de Brugse Poort woonden, werden we vaak onderworpen aan een politiecontrole. Soms werden we met onze benen wagenwijd open gefouilleerd en kregen we schunnige opmerkingen naar onze kop geslingerd.
“Als tweede zoon in een gezin van acht kinderen ben ik nooit naar de kleuterschool gegaan. Abderrahim wel. Toen hij de overstap maakte naar de lagere school stond hij helemaal verloren op de speelplaats te huilen. Ik heb hem toen getroost.
“Ik denk dat dat de laatste keer was dat ik mij over hem moest ontfermen. Nadien was ik altijd degene die opkeek naar Abderrahim. Hij heeft het pad voor mij geëffend. Als hij het kon, zou ik het ook wel kunnen halen. Daarom ben ik pas vijftien jaar geleden aan mijn hogere studies begonnen, samen met onze oudere broer Mohamed. Hij werkt nu op een kabinet.
“Het is duidelijk dat ik minder bestand was tegen onrechtvaardigheid. Na de lagere school werd ik naar een tso-richting georiënteerd. Ik haalde er 100 procent op mijn examen wiskunde, maar mocht op het einde van het schooljaar de prijs daarvoor niet in ontvangst nemen. Die was voor een witte jongen. Dat was voor mij het rauwe gezicht van ongelijkheid en achterstelling. Het heeft me lang achtervolgd. Nu nog.
Gekke gewoontes
Abderrahim over Ismail: “Ismail is een nieuwsverslaafde. Hij stuurt me ook regelmatig artikels door die relevant kunnen zijn voor mijn werk.”
Ismail over Abderrahim: “Abderrahim wordt een fervente voetbalsupporter als zijn favoriete ploeg speelt. Hij sluit zich dan volledig af van de buitenwereld en tiert naar het scherm.”
“Abderrahim had altijd al een groter doorzettingsvermogen en een sterkere wil. Anders was hij nu niet geraakt waar hij staat. Tijdens zijn studies verdween mijn broer in februari altijd van de straat. Hij sloot zich volledig op om te blokken. Ik zie hem nog zitten op het platte dak van ons kleine keukentje waar hij vanuit ons slaapkamerraam op kroop. Dat was de enige plaats waar hij rust kon vinden, weg van onze broers en zussen.
“Dat we het thuis financieel niet breed hadden, hebben we meestal kunnen opvangen. Ik keek altijd uit naar de periode rond 1 november. Dat waren onze hoogdagen. Als prille tieners konden mensen ons inhuren. In onze wasmand brachten we bloemstukken naar het kerkhof of maakten we de graven schoon. In een drietal dagen verdienden we tot 2.500 frank (zo’n 60 euro). Dat was ons zakgeld voor de rest van het schooljaar.
“Toch zou ik mijn jeugd nooit willen inruilen. We kenden ook niet anders dan dat beperkte budget. Er was geen geld voor hobby’s of speelgoed. Als we eens bij Vlaamse vriendjes met een vrijstaande woning gingen spelen, raakten we verdwaald in de boomgaard.
“We hebben veel geleerd van onze tijd op straat en de jeugdhuizen waar we later onze vrije momenten doorbrachten. De begeleiders daar kenden en controleerden ons. Vechtpartij? Vader was meteen op de hoogte. Sigaretje roken achter een muurtje? Dan stond iemand meteen aan onze oren te trekken. We keken naar elkaar en leerden van elkaars fouten. En dat doen we nu nog.”