De Breugel van Manhattan
onderd klokken van Londen deden Londen bonzen toen ik me vorige dinsdag toevallig ter hoogte van de alom bekende Downing Street bevond. Ik was er niet op de koffie gevraagd achter de deur van nummer 10, maar was gewoon op weg naar Trafalgar Square, waar ik omstreeks de middag een afspraak had met een Bekende Vlaming. Het gaat om een schilder en Jan Gossaert is zijn naam en hij is al een kleine 500 jaar dood. U kent hem niet en dat is wellicht omdat kunstkenners die een blik Oude Meesters opentrekken zijn naam zelden vermelden.
Toch zeg ik u zonder enige aarzeling dat Jan Gossaert vast en zeker een grote Oude Meester is en was.
Eric Rinckhout liet onlangs op deze pagina’s al zijn eminente licht schijnen over de rijke tentoonstelling Jan Gossaert’s Renaissance, nog tot eind mei te bezichtigen in de Londense National Gallery, meer bepaald in die prachtige, stille zalen van de bijna altijd interessante Sainsbury Wing.
Ik kon tijdens mijn blitzbezoek niet anders dan met open mond en toch sprakeloos beamen dat het hier werkelijk om een indrukwekkende stoet van bijna- of hele meesterwerken gaat. Puntgave portretten, vaak. Of werken waarbij Gossaert op meesterlijk wijze speelt met verhalen als die van Hercules of Adam en Eva, die in zijn tijd toch ook al versleten moesten zijn. Altijd is er een idee, maar altijd wordt dat ook fysiek vertaald, sensueel zelfs, of ronduit seksueel. Ik ben ook flabbergasted van hoe hij zich verhoudt, en zelfs stand houdt, tegenover de wereld van Albrecht Dürer, die hier overigens schitterend vertegenwoordigd is met een uitzonderlijke reeks prenten.
Ik zie ook met plezier hoe zijn religieus geinspireerd werk nooit dat van een pilarenbijter is geworden, maar werk van iemand die echt van deze wereld is.
Goed dus dat ook de toekomstige Republiek Vlaanderen een beetje bijbetaald heeft voor het welslagen van deze uitmuntende expositie over het oeuvre van de in het dagelijks leven ongetwijfeld Franssprekende Jean Gossaert, die zich ook wel eens Monsieur Mabuse wilde laten noemen, omdat de plek waar hij geboren werd, Maubeuge, toen zo heette.
De tentoonstelling was zo zinneprikkelend dat ik er zo tegen enen verschrikkelijk honger en dorst van kreeg. Ik verliet de Sainsbury Wing dus en kwam bij de ingang een landkaart tegen die bevestigde wat ik allang vermoedde: dat Mechelen eigenlijk het centrum van de beschaafde wereld is. Ongeveer even ver van Maubeuge als van Utrecht, en halfweg tussen Keulen en Londen. Say no more!
Op de spijskaart van het National Café stond die middag een ‘Flemish Menu’ te blinken, waarbij gekozen kan worden uit volksvriendelijke schotels als ‘Sweet Belgian Grey Shrimps’, ‘Hutsepot with Wostyn Mustard’ of als dessert ‘Pain Perdu with Caramelised ‘Jonagold’ Apple’, waarbij een Boon Framboise lambiek als Vlaamse wijn werd aanbevolen. Maar de snob zijnde die ik diep in mijzelf ontegensprekelijk ben, ging ik een etage hoger eten, bij de National Dining Rooms, waar ik een fijne zit plek toegewezen kreeg met oninneembaar uitzicht over het humane circus dat Trafalgar Square toch altijd is, ook al is het lang niet mijn favoriete plein in de wereld.
Géén Vlaams menu hier maar elegante kost uit Dorset. Crabcakes met zuring, bijvoorbeeld. En een goeie espresso macchiato toe. Ik schrijf achteraf in een notitieboekje dat ik het lekker vond, voor later als ik mijn geest verloren zal zijn.
De garçon heeft dat gezien en vraagt of ik van de Michelingids ben. Ik zeg: “Nee, ik ben Agnes Goyvaerts.” Het brengt hem even in de war. En ik zie hem hopen dat die goede Agnes er anders uitzag.
Voldaan vatte ik het plan op om nog even licht boerend door St. James’ Park te kuieren om daarna kortstondig halt te houden bij Foyle's, aan Charing Cross Road, zo toch al een halve eeuw lang mijn favoriete boekhandel in Londen.
Maar bij het verlaten van de National Gallery viel mijn oog op een kleurrijke affichette waarop An American Experiment werd aangekondigd, en het was vooral de ondertitel ‘George Bellows and The Ashcan Painters’ die tot mijn verbeelding sprak. En ook dat voornoemde tentoonstelling zich helemaal gratis voordeed, op nauwelijks dertig meter van waar ik mij bevond, en wel in Room 1 van dat wereldvermaarde museum waar ik al een halve dinsdag gesleten had.
Van George Bellows kende ik het adembenemende schilderij dat de in boksmilieus werkelijk legendarische kamp tussen Luis Angel Firpo en Jack Dempsey weergeeft. Het werkt heeft destijds, toen ik het in de vroege jaren ’70 in het New Yorkse Whitney leerde kennen, zeker mijn appetijt opgewekt voor de in dat prententieuze Europa van ons nog altijd onderschatte Amerikaanse schilders als Thomas Eakins, James Whistler en, misschien wel de grootste van allemaal, Andrew Wyeth.
An American Experiment dus. Een tentoonstelling die zonder veel moeite in mijn bescheiden woonst zou kunnen hangen. 12 werken: 7 van Bellows zelf, 2 van Robert Henri, en 1 elk van William Glackens, George Luks, John Sloan. Ze komen uit kleine musea in Philadelphia, Milwaukee of Chicago. En ze zijn allemaal prachtig.
En omdat ik ongeveer alleen ben in Room 1 kan ik er uitgebreid van genieten. En ontroerd tot in mijn tenen raken van het door Robert Henri ten voeten uit geschilderde ‘The Art Student (Miss Josephine Nivision)’, een portret van de latere vrouw van Edward Hopper, die door deze laatste ook diep misprezen werd als kunstenares. Helemaal week werd ik ook bij de aanblik van Bellows’ ‘Blue Snow’, een winterlandschap waarin hij zichzelf tot een ware Breugel van Manhattan kroont, net zoals hij onweerstaanbare moderne horror produceert op zijn geschilderde relaas van de nachtelijke excavaties voor het nu alweer vernietigde Penn Station, een ultradramatische ‘Ground Zero’-situatie avant la lettre.
Van mij hoeft u niet allemaal tegelijk de chunnel in, dames en heren, maar ik ben zelf wél blij dat ik al dat ontijdelijke schoons toch maar gezien heb. Allemaal voor u.
Of “At your service”, zoals die dode nicht altijd zei, toen hij nog iets zei.