Vrijdag 02/06/2023

De baron en zijn duivels

Vijftig jaar geleden overleed James Ensor. Naar aanleiding daarvan wordt in Brussel een groot retrospectief voorbereid. Oostende confronteert het grafische oeuvre van de kunstenaar met etsen en litho's van tijdgenoten uit binnen- en buitenland.

Soms lijkt het wel alsof een Belgisch kunstenaar slechts in het collectieve onderbewuste wordt bijgezet wanneer hij zijn leven en werk even wil samenvatten in een of ander lichtjes lachwekkend attribuut. Wat martelwerktuigen en fabeldieren waren voor de gemiddelde pilaarheilige, zijn spoorwegstations, bolhoeden, vliegende sigaren, mosselschelpen en carnavalsmaskers voor de artiest die vroeg of laat een grote prijs of een prestigieuze overzichtstentoonstelling van zijn werk wil wegkapen. Laat het dit jaar een halve eeuw geleden zijn dat James baron Ensor in zijn geliefde Oostende de laatste adem uitblies, en de kunstminnaar weet hoe laat het is: er zullen dagtrips van de NMBS zijn, kalenders en bladwijzers, een streekbier wellicht, of zelfs schuimwijn 'met ensoriaans etiket' (methode champenoise, 495 frank). En enkele tentoonstellingen die uitermate veelbelovend klinken.

Je kunt ze het daar in Oostende natuurlijk niet kwalijk nemen. De behoorlijk bekoorlijke, wervelende 'Koningin der Badsteden' die enkele jaren geleden geluidloos werd gestroomlijnd tot 'Stad aan Zee' (een krachteloze poging tot wervende slagzin voor een toeristisch minimumprogramma) wil haar neringdoenden ook in het najaar een fraaie beurt laten maken en pakt uit met de schilderende 'trendsetter' James Ensor (1860-1949), voor wie Oostende de gedroomde inspiratiebron moet zijn geweest. Dat is nog een beetje waar ook. Vooral in Ensors vroege werk is de stad prominent aanwezig: na het teleurstellende avontuur aan de Brusselse academie woonde Ensor van 1880 tot 1916 in het ouderlijke huis op de hoek van de Vlaanderenstraat en de Van Iseghemlaan, waar hij op zolder een atelier inrichtte. Haast alle belangrijke doeken (De oestereetster, De intrede van Christus in Brussel, De verwondering van het masker Wouse, De rog...) en honderden tekeningen zijn er ontstaan.

In 1917 trekt de schilder samen met zijn huisbediende August Van Yper even verderop in de Vlaanderenstraat naar het huis dat hij had geërfd van oom Leopold Haegheman, die er een 'bazar' uitbaatte, een rariteitenkabinet met schelpen, chinoiserieën en andere souvenirs. Ensor treft er de vreemde, vertrouwde spullen aan die hij kende uit de winkel van zijn moeder. De carnavalsmaskers, het speelgoed en de snuisterijen zullen jarenlang door zijn werk spoken tot de schilder ze ten einde raad gaat parodiëren; hoe zielig klinkt ironie in het kwadraat wanneer ze bedreven wordt door een miskend kunstenaar die uiteindelijk in de adelstand verheven wordt, prompt het heilige vuur kwijtraakt en zich als societyfiguur en toeristische attractie gaat gedragen? Heeft baron en voormalig stokebrand James Ensor na 1917 (en vooral na zijn adellijke titel anno 1929) inderdaad geen werk van betekenis meer afgeleverd? Bestaat er wel een andere Ensor dan de rebel die het hoofdstedelijke kunstenaarsgezelschap Les XX tussen pakweg 1884 en 1894 de schitterendste doeken toestuurde en de Brusselse brave borsten op gestelde tijden de gordijnen in joeg?

Cultus van het lelijke

Ik ben benieuwd of de tentoonstellingen in Oostende en Brussel het bekende beeld zullen bijstellen. Het fraaie retrospectief dat in 1983 in het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten te zien was, liet vooral de meesterlijke satiricus aan het woord. In Humo bekende Leo De Haes indertijd dat hij vooral werd gecharmeerd door "het hautaine sarcasme, de zerpe satire, de ironie, de zelfspot, het dwaze en carnavaleske van zijn vele massascènes, het scabreuze, het heiligschennende". Dat klopt natuurlijk, maar Ensor was veel meer dan de vrolijke Frans die door een deel van de kritiek op handen werd gedragen als een late reïncarnatie van Pieter Breughel of Jeroen Bosch.

Oh, er mag best gelachen worden. Ensors grimas is de grijns van de maskers, de giftige blik van de kroongetuige die gekwetst uit de hoogte op de wereld neerkijkt en ons tranendal een lachspiegel aanreikt. De schilder heeft bijvoorbeeld enkele hilarische massataferelen nagelaten, gewild onbehouwen en kinderlijk getekende zoekplaatjes waarop ontelbare personages zich aan het ruwe werk wagen: er wordt gescheten, geboerd en gekotst dat het een lieve lust is (De baden te Oostende, De Slag der Gulden Sporen, De losbandige soldeniers...). Het lijkt alsof de baldadige Einzelgänger uit de Vlaanderenstraat na enkele mislukte pogingen om in de gunst van de critici te komen, niet eens meer wilde dat zijn werk door het modieuze publiek van de salons op handen werd gedragen. De hanige Ensor uit de jaren negentig is een man die niet veel meer te verliezen heeft. Als de kritiek hem niet inhaalt als de geniaalste schilder die het land ooit heeft voortgebracht, zal hij er eens met vuile voeten doorgaan, zie. Hij schildert bewust slecht, een beetje zoals Magritte in zijn période vache. Wanneer Ensor vaststelt dat al die gecultiveerde snobs van Les XX en grote omgeving in katzwijm vallen voor de Fransen uit de stal van Seurat en het neo-impressionisme, zal hij wel even de cultus van het lelijke, die ooit door rebellen zoals Baudelaire, Edgar Allan Poe of Alfred Jarry was bedacht, uit de oude doos halen en de verzamelde estheten een neus zetten. Is zijn reusachtige doek De intrede van Christus in Brussel geen burleske omkering van al de waarden die de Franse school verdedigde? Het geweld van de grote stad, een sneer naar de kunstkritiek en het zelfbeklag van een smartelijk miskend kunstenaar die zichzelf afbeeldt als de lijdende Christus... het was weer eens wat anders dan de steriele rust van Seurats manifest Un dimanche à la Grande Jatte, het schilderij dat door de Brusselse intellectuelen geestdriftig werd ontvangen. In Ensors straten wapperen spandoeken met slogans zoals Vive Anseele et Jésus terwijl het geschetter van doctrinaire fanfares weerklinkt. Als een grimmig skelet kijkt de kunstenaar naar zijn publiek (Mijn portret in 1960). In Les cuisiniers dangereux laat hij zijn afgehakte hoofd opdienen aan een weerzinwekkend gezelschap van critici; in de rol van de koks herkennen we Octave Maus en Edmond Picard, de kunstpausen van Les XX. Was dat duidelijk genoeg of moest James het nog een keer zeggen?

Confrontatie

Het zou onheus zijn om de enigszins mythomane vlegel uit het badstadje bij de Noordzee op te sluiten in een reservaat van Vlaamse boertigheid. James Ensor was een 'compleet' kunstenaar uit het fin-de-siècle, een man die het kunstbedrijf van zijn tijd op de voet volgde. De marines, portretten en stillevens die hij tijdens zijn studies aan de academie schilderde, hangen het ontroerende beeld op van een uitermate getalenteerde jongeman die iets met kunst wilde doen en modieuze thema's, zoals het burgerlijke interieur of het stedelijke landschap, naar zijn hand zette - de melancholische beklemming van de zondagmiddag werd zelden zo virtuoos in beeld gebracht. In doeken zoals Daken te Oostende, Het domein van Arnheim of Zonsondergang proeven we zijn fascinatie voor het werk van Turner. Uit de 133 etsen die Ensor tussen 1886 en 1891 maakte, klinken echo's van Rembrandt en Goya op. In de zes houtskool- en potloodtekeningen Les auréoles du Christ ou les sensibilités de la lumière identificeert de schilder zich voor het eerst met de bespotte Christusfiguur, maar de reeks is ook een virtuoze poging om het licht, het element dat de kunstenaar le pain du peintre (zijn dagelijks brood dus) noemde, in schetsen te vatten. De cyclus werd voor het eerst tentoongesteld op de Salon van Les XX in 1887, en de kritieken waren niet mals. De schilder verklaarde trots dat de tekeningen vooral studies van het licht waren ('Ce ne sont pas des sujets, ce sont des lumières'), maar Le Moniteur des Arts deed de werken af als 'het product van een ziek brein'. Je moest al een dichter zijn om verder te kijken dan je neus lang was. De schrijver Emile Verhaeren noteerde dat Ensor zich uitleefde "in zijn verwarde potloodtekeningen die doen denken aan de verbazende werken van Rembrandt. Deze tekeningen worden te vaak bespot om ze zomaar als banaal of ondermaats af te schrijven. Eerst verbazen ze, daarna geraken we onder de indruk en tenslotte worden we met een grandioze, duizelingwekkende kracht meegesleept in de chaos." Verhaerens lyriek uit 1887 doet vandaag enigszins gedateerd aan, maar kijken kon de dichter wel. Enkele jaren eerder had hij het schilderij De lampenist de hemel in geprezen: "Het riekt naar petroleum - de geur hangt in de lucht, walmt, sleept je mee in een bad van zuivere aanwezigheid." Maar Verhaeren kon ook zalven en slaan in één enkele alinea. Ensor, zo schrijft hij, stapelt de ene onhandigheid op de andere: zelden staan de voorwerpen stevig rechtop, het servies tuimelt van de tafel, een bed kraakt onder het gewicht van de vrouw die erin ligt. 'Mais qu'importe!', Ensor was de grootste. De toekomstige baron en 'Prins der Belgische Schilders' zou dat alvast nooit tegenspreken. Waren zijn tekeningen geen onnavolgbare studies van licht en atmosfeer? Hij zou de impressionisten, 'die oppervlakkige kladschilders', en hun pointillistische neefjes die slechts door vibrerende effecten gefascineerd werden, eens laten zien hoe het moest. We zijn alvast benieuwd of de confrontatie van Ensors grafische werk met de productie van beroemde tijdgenoten zoals Henri De Toulouse-Lautrec, Willy Finch, Fernand Khnopff, Léon Spilliaert of Félix Vallotton in het Oostendse Museum voor Schone Kunsten, hun geestelijke vader gelijk geeft.

Bakens

Aan andere Ensor-memorabilia ontbreekt het alleszins niet. Vanaf 16 oktober loopt er in de Venetiaanse Gaanderijen een documentaire tentoonstelling over het leven van de schilder. Jammer genoeg worden er evenwel geen originele werken getoond. Overal in de stad werden bakens geplaatst op locaties die verwijzen naar Ensors leven en werk. De acteur Karel Vingerhoets speelt de monoloog Ensor op hoge poten (eerder deed de man al iets gelijkaardigs met Léon Spilliaert en Rik Wouters). Ook de muziek die Ensor heeft geschreven (een walsje, een Marche des Rotariens ostendais en het ballet La Gamme d'Amour uit 1913 waarvoor hij ook zelf de kostuums en de decors ontwierp) werd vanonder het stof gehaald en opgenomen op een cd waarop ook even de stem van de meester te horen is. Ensors brieven zijn opnieuw uitgegeven, twee monografieën rollen van de persen.

In Brussel wordt de laatste hand gelegd aan het grote retrospectief. Ach, er moet niet altijd een zonsverduistering georganiseerd worden om een volksverhuizing op gang te brengen. Een Ensor-jaar is ook goed.

Eric Min

ENSORgrafiek in confrontatie, van 19 september tot 13 februari 2000 in het Museum voor Schone Kunsten, Wapenplein 8, Oostende. Alle dagen open van 10 tot 18 uur. Tickets: 200/250 frank (4,96/6,20 euro). Info: 059/80.53.35.

Ensor, van 24 september tot 13 februari 2000 in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Regentschapsstraat 3, Brussel. Van dinsdag t.e.m. zondag van 10 tot 17 uur (deuren sluiten om 16 uur). Op donderdag tot 21 uur (deuren 20 uur). Gesloten op feestdagen. Tickets: 300/350 frank (7,44/8,68 euro); gratis voor kinderen tot 12 jaar. Reservering: 0900/00600.

De slechte geneesheren, 1892. © Sabam 1999.De oude schelmen. Ets naar het gelijknamige schilderij uit 1883. Te zien bij Ensorgrafiek in confrontatie. © Sabam 1999.Zonderlinge maskers, 1892. © Sabam 1999.De oestereetster, 1882. © Sabam 1999.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234