Bellen metJournalist Rob Vreeken
‘De Afghanen willen zeker praten, maar over hun nieuwe regering zijn ze terughoudend’: bellen met correspondent Rob Vreeken
Afghanistan wacht een winter vol honger en onzekerheid. Correspondent Rob Vreeken is in de Afghaanse hoofdstad Kabul. ‘Kinderen, jonge moeders, ouderen, vrouwen in boerka: ze klampen me bedelend aan.’
Je bent donderdag in Afghanistan aangekomen. Hoe lastig is het om daar te komen?
“Dat was behoorlijk ingewikkeld. In de zomer, tijdens de evacuaties, was de veiligheidssituatie zo onduidelijk dat we beter konden afwachten tot het stof was gaan liggen. Het visum had ik in augustus geregeld, maar het was een puzzel de juiste vlucht te vinden. Eerst wilde ik via buurland Oezbekistan de grens over, maar vlak voor vertrek ging die grens potdicht. De andere opties waren vliegen via Abu Dhabi, Dubai of Pakistan. Uiteindelijk ben ik via Abu Dhabi met een vlucht van een Afghaanse luchtvaartmaatschappij, KamAir, naar Kabul gevlogen.”
Hoe verliep het contact met de Taliban-regering?
“Na aankomst ben ik direct met mijn tolk naar het ministerie van Buitenlandse Zaken gegaan voor een brief waarin staat dat ik in het hele land kan werken. Dat was snel geregeld en die brief is nuttig. Ik was bij een ziekenhuis, waar de gebruikelijke bewaking aan de poort nu uit Taliban bestaat. Die jongens hadden blijkbaar een kledingkast van het Afghaanse leger gevonden, want ze waren in vol ornaat in legergroen. Zodra ze wisten dat ik journalist ben, lieten ze me door, uiterst vriendelijk.”
Wat is er veranderd in Kabul sinds je laatste bezoek in 2014?
“Ik zie wat meer hoge gebouwen, maar veel veranderd is er niet. Dat was heel anders in 2009, toen ik er weer voor het eerst kwam sinds 1998. Het Westen had intussen veel geld in Afghanistan gepompt. Ik kende Kabul uit de jaren negentig als een zeer armoedige stad die voor een deel totaal in puin lag, maar ineens waren er grote glimmende gebouwen en winkelcentra met namen als Kabul City Centre. Die relatieve rijkdom is nog steeds zichtbaar in de lichtjes van de neonreclames, maar donkere wolken pakken zich nu snel samen. Hoe is Afghanistan met zijn kapotte economie eraan toe? Daar praat ik met mensen over.”
Hoe verlopen die gesprekken? De Taliban zijn uit op internationale erkenning, dus die laten je je werk doen, maar voelen gewone mensen zich veilig genoeg om met buitenlandse journalisten te praten?
“Afghanen willen zeker praten. Winkeliers, kappers, restauranthouders: ze reageren prima op vragen, maar over de nieuwe regering zijn ze terughoudend. Er zijn hier meer buitenlandse journalisten aan het werk en alles doet het: internet, de mobiele telefoons, Afghanen zijn verbonden met de buitenwereld. Dat was in de jaren negentig totaal anders, er was zelfs geen fax. Ik belde mijn verhalen via de enige satelliettelefoon in het hotel door aan de krant. Dan sprak ik het stuk in op de dictafoon en werd het op de redactie uitgetikt. Dat duurde lang, omdat alle namen uitgespeld moesten worden, terwijl collega’s achter me in de rij wachtten voor die satelliettelefoon.”
Wat doe je verder ’s avonds in Kabul?
“Niet veel, uit veiligheidsoverwegingen ga ik in het donker de stad niet in. Hoogstens haal ik in de buurt wat nootjes om te knabbelen op mijn kamer. Al is de oorlog voorbij, helemaal veilig is het niet. Gewone criminaliteit is een risico, en op diverse plekken in het land zijn aanslagen geweest, die door Islamitische Staat zijn opgeëist of door de Taliban aan IS werden toegeschreven. De aanslagen zijn, in tegenstelling tot 2014, niet specifiek op buitenlanders gericht - destijds werd een collega door het hoofd geschoten, heel bedreigend - maar ik wil niet op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn.
“Dat gebeurt sneller dan je denkt: een paar uur nadat ik zaterdag de Hazarawijk had bezocht, was er een aanslag. Een kleefbom was onder een minibusje geplakt. Het aantal slachtoffers is nog niet bekend, misschien zes. Ik heb er niets van gemerkt, maar wegblijven bij bepaalde moskeeën op drukke momenten zoals het vrijdaggebed is misschien verstandig. Zeker als ik binnenkort de provincies intrek ben ik op mijn hoede. Er zijn genoeg loslopende jongens met een machinegeweer in de hand die niet helemaal weten wat de bedoeling is.”
Rob, jij volgt Afghanistan al 32 jaar, wat fascineert je in dat land?
“Toen de Russen in 1989 vertrokken, kreeg ik het onderwerp op mijn bordje. Ik wist er niets van, maar ik vond de rauwheid en de eerlijkheid van de Afghanen, die destijds tegen hun door de Russen gesteunde communistische regering vochten, heel interessant. Afghanistan was mijn eerste kennismaking met vrouwen in de islamitische wereld, een onderwerp waar ik me lang mee heb beziggehouden. Ik ontmoette verloskundigen op het platteland, waar na het doorsnijden van de navelstreng met een steen bloedende wondjes werden gestelpt met wat ezelpoep. Ik heb veel in de islamitische wereld gereisd, maar zulke heftige indrukken als op het Afghaanse platteland heb ik nooit meer opgedaan.”
Wat merk je van de armoede en het voedseltekort in Kabul?
“Kabul is een derde-wereldstad: smerig, de geiten lopen op straat, af en toe valt de stroom uit. Het valt me op dat er veel wordt gebedeld. Kinderen, jonge moeders, ouderen, vrouwen in boerka: ze klampen me aan of lopen winkels in om iets te eten te vragen. Dat heb ik sinds in 1998 niet meer in die mate gezien.”