Voetbal
‘Daar is het monster van Loch Ness weer’: BeNeLiga ligt opnieuw op tafel
De grootste Belgische en Nederlandse voetbalclubs verkennen de mogelijkheid van een gemeenschappelijke competitie. De voorbijgaande jaren leek het water tussen de twee landen daarvoor altijd te diep. Maar de angst om de voeling met de Europese top volledig kwijt te spelen zit er dik in.
“Daar is het monster van Loch Ness weer.” Sporteconoom Trudo Dejonghe (KU Leuven) is hoegenaamd niet verbaasd dat het idee van een gemeenschappelijke competitie tussen de beste Belgische en Nederlandse voetbalclubs weer de kop opsteekt. Sinds de jaren 90 komt dat idee te pas en te onpas bovendrijven, vooral op momenten dat het sportief minder gaat.
Vorige week liet Club Brugge-voorzitter Bart Verhaeghe zich in een interview met de Franse krant Le Monde ontvallen dat er opnieuw plannen op tafel liggen. “Deze week staat er een nieuwe vergadering gepland”, zei Verhaeghe. “Het kan snel gaan. Als de BeNeLiga er volgend seizoen niet komt, kan dat zeker gebeuren in de twee volgende seizoenen.”
Vlak voor de zomer lekte al uit dat de vijf grootste Belgische clubs (Anderlecht, Club Brugge, Standard, KAA Gent en KRC Genk) een eerste keer rond de tafel gingen zitten met zes Nederlandse clubs (Ajax, Feyenoord, PSV, AZ, Utrecht en Vitesse). Daar bestelden zij een haalbaarheidsstudie bij consultancybureau Deloitte, zo liet de Nederlandse voetbalbond KNVB eind vorige week in een persbericht weten. Ze noemde de resultaten ook “potentieel significant waardeverhogend”.
Supercompetitie
“Het vergt geen kunst- en vliegwerk om positieve cijfers op zo’n liga te kleven”, grinnikt sporteconoom Thomas Peeters (Erasmus Universiteit Rotterdam), die het onderwerp zelf ooit bestudeerde voor een symposium. Bedoeling van de BeNeLiga is om het niveau te doen stijgen en zo aansluiting te vinden bij de Europese topcompetities. “Je ziet dat het verschil tussen die grote competities in Engeland, Spanje, Italië, Duitsland en Frankrijk en onze competities enorm groot is geworden”, zegt Peeters. “Bovendien is dat verschil het laatste decennium gigantisch toegenomen.” Getuige daarvan nog maar eens de 0-5- en 1-4-pandoeringen die Club Brugge en Racing Genk kregen van het Franse PSG en Engelse Liverpool in de Champions League vorige week.
De vrees om achtergelaten te worden, zit er dik in bij onze clubs. Sinds enkele jaren dreigen de Europese topclubs zoals Juventus en Bayern München ermee om een eigen competitie te beginnen, naast de Champions League, die de UEFA nu organiseert. “Geen onterechte vrees”, zegt Dejonghe. “Voor Ajax zou er misschien nog plaats zijn in zo'n supercompetitie, maar voor de Belgische clubs niet. De enige manier om daar misschien bij te geraken, is via een sterkere competitie. Om te anticiperen op het wegvallen van die geldstroom, bekijken de clubs nu hun opties.”
Miljardendeals
Concreet is het vooral de hoop dat de BeNeLiga tot een groter tv-contract leidt. Het huidige contract voor inkomsten uit uitzendrechten van voetbalmatchen bedraagt in België een dikke 80 miljoen euro, in Nederland ligt dat bedrag iets hoger. Stel dat we onze competities samenvoegen, vergroot onze markt plots tot een potentieel van 28 miljoen kijkers. “Maar ook al slagen we er dan in om zo’n 200 miljoen bij elkaar te sprokkelen, we blijven waarschijnlijk ver verwijderd van de miljardendeals die elders gelden”, zegt Peeters.
Toch lijkt iedereen ervan overtuigd dat de schaalvergroting de topclubs ten goede zou komen. De vraag is: tegen welke prijs? Want de opstart van een BeNeLiga betekent zo goed als zeker het doodvonnis van de kleinere clubs, om de tweede klasse nog niet te noemen. Al blijft het vooral de vraag of het er ooit van komt. In het verleden toonden vooral de Nederlandse clubs zich een koele minnaar van een gemeenschappelijke competitie. “Maar het superseizoen van Ajax vorig jaar (ze bereikten de halve finales van de Champions League, PG) gaf die club ook de nodige financiële wind in de zeilen”, zegt Peeters. “Sindsdien vragen waarnemers in Nederland zich toch openlijker af hoe ze de competitie in Nederland spannend kunnen houden.”