ReportageRevolutie
Als peuter werd ze mee over de grens genomen, twintig jaar later strijdt ze voor een ‘terugkeer naar een vrij Iran’
In de Koerdische steden van westelijk Iran werd in groten getale gedemonstreerd tegen het regime. Na het harde ingrijpen vluchtten sommige Koerden naar Noord-Irak, in de hoop hun revolutie voort te zetten. ‘Ik gebruik mijn hoofddoek nu als zakdoek.’
Aan de voet van de bergen klinkt een weemoedig strijdlied. Je moet dichtbij komen om het goed te horen, anders gaat de wind ermee aan de haal. Het is een jonge vrouw die zingt.
Mijn sterven is een eer
Mijn vriend, ik zal je misschien niet meer zien
Ons sterven is een eer
Moeders, huil niet om ons.
Zingen doet ze iedere dag, vertelt Zhyan Faizalahi, met twee handen leunend op een ongeladen kalasjnikov. De liedjes doen haar denken aan haar Koerdische geboortestreek in Iran. Vanaf dit zonovergoten bergplateau is het maar een halve dag rijden naar haar geboortedorp, en toch is ze er al twintig jaar niet meer geweest.
Als peuter werd Faizalahi door haar ouders meegenomen, de grens over, naar buurland Irak. Faizalahi’s grootvader vocht tegen het Iraanse regime als partizaan (ook wel ‘peshmerga’), net als haar ouders en net als – sinds kort – zijzelf. Omdat haar identiteitsbewijs in haar geboorteland is achtergebleven, weet ze niet precies hoe oud ze is. “Ik denk 21 of 22.” Ze tuurt in de vallei. “Ik droom ervan terug te keren naar een vrij Iran.”
Of het daar ooit van zal komen, is onzeker, maar de hoop is springlevend. De afgelopen maanden klonk de leus ‘weg met het regime’ in honderden verschillende Iraanse steden, als gevolg van de dood van de 22-jarige Mahsa Amini, door Iraanse Koerden steevast ‘Jina’ genoemd – de Koerdische naam waar ze mee opgroeide. Arbeiders staakten, jonge vrouwen verbrandden hun hoofddoek, studenten legden universiteiten plat. Ook in conservatieve bolwerken als Qum en Mashhad gingen boze burgers de straat op.
Het regime antwoordde zoals het al decennia antwoordt: met harde hand. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn er bij het overheidsoptreden minstens 520 doden gevallen. Bijna 20.000 mensen zijn opgepakt, onder wie prominente voetballers en acteurs. Vier arrestanten zijn met de strop geëxecuteerd, en daar kwam midden januari oud-viceminister Alireza Akbari bij. Bij tientallen anderen kan het doodvonnis ieder moment voltrokken worden. Een ruime meerderheid van het Europees Parlement stemde half januari voor een resolutie om Irans elitekorps, de Revolutionaire Garde, op de zwarte lijst van terroristische organisaties te zetten.
In de Koerdische steden van westelijk Iran was de opkomst voor betogingen groot. Maar omdat de regering van geen wijken wil weten, zijn sommige Koerden – hoeveel is onbekend – de grens over geglipt naar Noord-Irak, vanwaaruit ze hun revolutie hopen voort te zetten. Net als Faizalahi hebben ze zich aangesloten bij de peshmerga’s die sinds de machtsgreep van de ayatollahs in 1979 in het ruige grensgebied tussen Iran en Irak leven.
In de bergen is een lettersoep aan splintergroepen actief, met namen als PAK, KDPI en Komala (een afkorting voor Maatschappij van Revolutionaire Arbeiders uit Iraans Koerdistan). Het kamp van Komala is niet moeilijk te vinden. Een half uur ten zuiden van de stad Suleimaniya staat er langs de weg een bordje met een pijl. Volg je het modderige pad omhoog, dan doemt op de flanken van de Qara Dagh een kleine barak op. Iemand heeft de leus van het protest met rode verf op een muur gespoten: ‘Vrouw – leven – vrijheid’.
Binnen vind je een keukentje, drie stapelbedden, een walkietalkie en een rondslingerend geweer. Parya Ghaisary (21) doet de afwas na een middagmaal met rijst en fenegriekstoof. Tot drie maanden geleden volgde ze in de stad Sanandaj een opleiding tot gymleraar. Het was haar 37-jarige moeder die als eerste zei: we moeten hier weg. De demonstraties waren nog niet begonnen, de economische problemen wel. Als gevolg van wanbeleid en de Amerikaanse sancties is kip twintig keer zo duur als tien jaar geleden, kookolie zelfs veertig keer. Gezinnen hebben grote moeite om het hoofd boven water te houden.
Moeder Nasim Fatihi werkte in een lab als microbioloog en verdiende omgerekend 150 euro in de maand. Mannelijke collega’s kregen voor hetzelfde werk het dubbele. Toen ze informeerde naar een zorgverzekering werd ze weggestuurd met de woorden: ‘Je bent een vrouw, je zou niet eens moeten werken.’ Naar eigen zeggen stond ze al een paar jaar in contact met Komala, dat in Iran een clandestien netwerk heeft. In augustus besloot Fatihi de grens over te steken. Illegaal, hoe precies wil ze niet zeggen.
Intussen deed dochter Ghaisary mee aan demonstraties. “Het voelde goed om eindelijk een stem te hebben in onze toekomst. Maar ik was ook bang. ‘Dood aan de dictator’, werd er gescandeerd, ‘dood aan Khamenei’ (de opperste leider, red.). Ik zag agenten in burger die mensen sloegen met wapenstokken en zwepen. Ze schoten met hagel, vaak bewust in het gezicht.”
Ze besloot haar moeder achterna te reizen. Met haar 11-jarige zusje meldde ze zich bij de grens, bloednerveus. Tegen de grenswacht zei ze dat ze waren uitgenodigd op een bruiloft. ‘Over een paar dagen komen we terug.’ Hun paspoorten werden gestempeld, maar in plaats van naar een bruiloft gingen ze rechtstreeks naar het kamp van Komala. Haar hoofddoek kon Ghaisary afdoen. “Die gebruik ik nu als zakdoek.”
Dat de hidjab – of eigenlijk: het triomfantelijk afwerpen daarvan – in Europa het symbool is geworden van de protestgolf, vinden Ghaisary en haar kamergenoten wat ongemakkelijk. Natúúrlijk hebben ze een hekel aan de hoofddoek, maar hun onvrede zit dieper. Anders dan soms wordt aangenomen is het land een lappendeken van volkeren: behalve sjiitische Perzen (zo’n 60 procent) leven er Azeri’s, Beloetsjen en Arabieren, plus nog eens 10 procent aan Koerden. Onderwijs in hun moedertaal is verboden, schoolboeken zijn standaard in het Perzisch. Het gaat om simpele burgerrechten, vindt Ghaisary. “Dit is de eerste keer in decennia dat al die volkeren samen optrekken. Mensen hebben zich verenigd, ze zullen niet zomaar opgeven.”
In het kamp mogen de vrouwen alles wat ze in Iran niet mochten. Volgens de filosofie van de marxistisch-leninistische organisatie zijn ze volledig gelijk aan mannen. “Onderdrukking bestaat hier niet”, glundert Barin Qaderi, met haar 16 jaar verreweg de jongste. Haar ouders zijn meermaals naar de bergen gereden om haar mee terug te nemen naar Iran, maar dat vertikt ze. Het spartaanse kampleven neemt ze voor lief. Van privacy is geen sprake, ze doen alles samen. Eten en onderdak krijgen ze van de partij, plus maandelijks 50 euro zakgeld. De eerste drie jaar mag je als peshmerga niet trouwen. Een kind krijgen mag na vijf jaar. Een date heet officieel een ‘politieke wandeling’. De vrouwen proesten van het lachen.
Volgens commandant Abdullah Nouri (45), rondlopend met een 9 millimeterpistool in zijn broekband, heeft hij sinds het begin van de opstand tweehonderd nieuwe rekruten uit Iran verwelkomd – een getal dat niet te controleren valt. In Teheran zal men er niet wakker van liggen. De Koerdische splintergroepen zijn te klein, te armoedig en onderling te verdeeld. Ze worden voortdurend door Iraanse spionnen geïnfiltreerd. “Je kunt hier niemand vertrouwen”, zegt Zhyan Faizalahi, de vrouw van de strijdliederen, buiten gehoorsafstand van de anderen.
Voor de Iraanse staatsmedia zijn de peshmerga’s bovendien een prettige bliksemafleider. Ze worden afgeschilderd als de kwade genius achter de protesten, samen met Israël en Amerika. Iraanse droneraketten raakten het kamp deze herfst tweemaal. “Ik stond in de keuken toen ik het aanzwellende geluid hoorde, en ben naar buiten gerend”, vertelt Hadia Watunkhan (22). De keuken werd vol geraakt. Dodelijke slachtoffers waren er niet, althans niet bij Komala. Elders in de bergen vielen zestien doden.
Volgens tiener Qaderi is het deze lente gedaan met het bewind in Teheran, maar er is weinig dat daarop wijst. De laatste weken zijn er nauwelijks grote demonstraties geweest.
“De executies jagen mensen angst aan”, peinst Arazao Kamangar (31), zittend op het stapelbed ernaast. “Een revolutie kost tijd, minstens een paar lentes.”
Verderop in het kamp is het blokuur Koerdische grammatica begonnen. Wie weet er een woord met de letter ‘t’, vraagt de leerkracht. “Terrorist”, antwoordt iemand grinnikend. De leerlingen zitten in een tochtige stal die dienstdoet als klaslokaal, het schaarse licht komt van een lamp op batterijen. Iedereen hier sprak Koerdisch thuis, maar als gevolg van de decennialange Iraanse assimilatiepolitiek hebben de meesten grote moeite met lezen en schrijven. Zoals eentje het verwoordt: “Een boek in het Perzisch lees ik in drie dagen. Een boek in het Koerdisch in twee weken.”
Zweep
Onder de nieuwe rekruten is een 32-jarige man met een borstelige snor. Maysam Nadimi werkte in de bouw en sloot zich aan bij de protesten in zijn stad Kamyaran. Algauw werd er op betogers geschoten. Soms met ‘normale’ kogels, maar vaker met schoten hagel, afkomstig uit jachtgeweren. Hijzelf raakte gewond door zo’n schot hagel. “Naar een ziekenhuis kon ik niet, die dragen je gelijk over aan de autoriteiten.” In plaats daarvan reed een familielid hem ’s nachts naar de grens, drie uur verderop. Eenmaal in Irak werd hij haastig geopereerd. Nadimi stuitte online op Komala. “Ik las dat ze strijden voor secularisme en vrijheid.”
Zijn vrouw is in Iran achtergebleven, samen met hun 8-jarige dochter, die nog niet weet dat ze haar vader waarschijnlijk jarenlang zal moeten missen. Aan de telefoon vertelde Nadimi’s echtgenote dat ze na zijn vlucht geïntimideerd en bedreigd is door de autoriteiten, een lot dat veel achterblijvers delen. Het is een van de vele redenen waarom vluchten zo riskant is.
Uit de getuigenissen valt ook op te maken dat ambulances en staatsziekenhuizen gewonde betogers aan hun lot overlaten. Normaliter zou de Iraanse Rode Halve Maan toesnellen, op papier een onafhankelijke organisatie die te vergelijken is met het Rode Kruis. Alleen: in Iran is de organisatie de afgelopen jaren gekaapt door het regime. Op sleutelposities zitten mensen uit de Revolutionaire Garde. Keyvan Samadi (24) werkte als ambulancebroeder in de stad Oshnavieh, maar kreeg te horen dat het verboden was gewonde demonstranten te verzorgen.
Wat ze dan wel deden? “We dronken thee.”
Samadi tekende protest aan, en zei dat hij de regels onmenselijk vond. Hij kon gelijk vertrekken. Met elf vrienden – net als hij geneeskundestudenten – richtte hij in het geheim een tweede groep op, de ‘Rode Zon’. Foto’s en screenshots die hij laat zien, staven zijn verhaal. “We gingen ’s nachts in burgerkleding de straat op, en klopten aan bij huizen waarvan we wisten dat er gewonden waren opgevangen. Veel betogers waren in de rug geschoten, of in de ogen. Ik weet van minstens 140 mensen die blind werden.”
Na een week werd Samadi opgepakt, waarschijnlijk nadat een van de gewonden onder druk van foltering zijn naam aan de politie had gegeven. Hij belandde in een cel met twee ondervragers. “Ik werd 24 uur per dag gemarteld. Ze sloegen me met een zweep, gooiden koud water over me en gaven me elektrische schokken. Ze trokken mijn teennagels eruit.”
De beulen wilden de namen horen van zijn vrienden, maar Samadi hield zijn kaken op elkaar. Hij weigerde een verklaring te tekenen waarin stond dat hij lid was geweest van een terroristische organisatie. “Een handtekening had mijn doodvonnis betekend.” Het document dat hij na drie weken tekende, vermeldde dat hij niet langer zou deelnemen aan de protesten. Omdat de organisatie pas kort bestond, zegt hij, was er weinig over bekend. Dat heeft hem het leven gered.
Na zijn vrijlating sloot hij zich weer aan bij de Rode Zon. Twee collega’s werden voor zijn ogen doodgeschoten door sluipschutters. “Daarna besloten we ons alleen nog op te houden in zijstraten en steegjes.” Via een VPN-verbinding en een anoniem Twitteraccount slaagde hij erin de buitenwereld te bereiken. Een Iraniër in ballingschap doneerde honderden euro’s via een app voor cryptomunten.
In twee maanden tijd, schat Samadi, hebben ze ruim zevenhonderd mensen kunnen verplegen. Toen duidelijk werd dat hij opnieuw gevaar liep, vluchtte hij naar Noord-Irak. Via een hervestigingsprogramma van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR hoopt hij op asiel in Nederland of Duitsland. Zijn huidige verblijfplaats wil hij geheimhouden, uit angst voor de lange arm van Teheran. Sinds enkele weken zit hij op een kamertje met de gordijnen dicht.
Zijn vrees is niet overdreven. De Iraakse staat (inclusief de Koerdische regio) is bijzonder zwak en raakte de voorbije jaren in de greep van Iran. In Bagdad trekken pro-Iraanse krijgsheren aan de touwtjes. Een vooraanstaand lid van de Iraans-Koerdische KDPI-partij werd in augustus 2021 dood aangetroffen in een hotelkamer in Erbil – vermoedelijk het werk van de Iraanse geheime dienst.
Peyman Golabi (28), gewond geraakt in Iran, durft zich om die reden niet in een openbaar ziekenhuis te vertonen. Hij ontvangt zijn bezoek in een grote Noord-Iraakse stad, zittend in een rolstoel, versuft van de pijnstillers. Als dierenarts zette hij zijn kennis in om gewonde betogers te helpen in de stad Mahabad. Toen opende de politie het vuur en werd hij geraakt door een schot hagel.
Aan zijn benen werd hij naar een politieauto gesleept, en meegenomen naar een bureau. Daar kreeg hij zulke harde klappen dat iemand zei: ‘Ik denk dat hij dood is.’ Een kort ogenblik dacht de dierenarts: dus zo voelt het om dood te zijn. Hij werd naar een ziekenhuis gebracht, toen naar een cel en opnieuw naar een ziekenhuis, maar niemand durfde hem te opereren. Achterop een ezeltje is hij de grens over gesmokkeld. Zijn broer heeft de minikogels op Golabi’s röntgenfoto geteld, het waren er 138. Zijn geluk is dat hij niet in een slagader geraakt is. De familie probeert nu een operatie in Europa voor hem te regelen.
De ironie kan niemand ontgaan: de Koerden in Irak zijn niet in staat hun broeders uit Iran te beschermen. Het is de vloek van de regio. Al in de jaren 1980, ten tijde van de Iran-Irakoorlog, werden de Koerden als pionnen ingezet op een groter schaakbord. Dictator Saddam Hoessein bewapende groepen als Komala om tegen Teheran te vechten. Aan de andere kant van de grens speelde ayatollah Khomeini hetzelfde spelletje met Iraaks-Koerdische groepen.
De Iraaks-Koerdische PUK-partij, die sinds jaren (samen met de KDP) de scepter zwaait over het gebied, leunt nog altijd zwaar op Iran, zowel politiek als economisch. Bij de grensovergangen verdwijnt veel smeergeld in de zakken van hoge PUK-ambtenaren.
Komala oogt door die nauwe banden tamelijk machteloos en is ten prooi gevallen aan een soort politiek herenakkoord. De strekking: de Iraniërs houden de grens open voor handel, mits de PUK het kleine broertje Komala in de gaten houdt, en ervoor zorgt dat de strijders wegblijven bij de grens met Iran. De peshmerga’s staan schaakmat. “Ze zitten op een berg en eten bonen, dat is het heersende beeld”, aldus een lokale onderzoeksjournalist die vanwege de gevoeligheid van het onderwerp anoniem wil blijven. Zelf zeggen ze dat hun wapens een belangrijk doel dienen: ‘ter zelfverdediging’.
In de bergen hangt deze ochtend een plukje partizanen rond, een sigaret tussen de vingers. De wolken hangen in slierten boven de besneeuwde toppen. En opnieuw klinkt de stem van Zhyan Faizalahi – geen politieke hymne dit keer, maar een smartelijk liefdeslied. “Geluk heeft mij nooit gevonden”, zingt ze, “zelfs niet bij toeval. Ook al ben je weg, ik zal je nooit vergeten.” Alleen de bergen hebben haar gehoord.