InterviewKoen De Bouw en Lucas Van Den Eynde
‘Als het over de grote dingen in het leven gaat, ben ik vaak een kleine, bange man’
Koen De Bouw (56) en Lucas Van den Eynde (62) formuleren in hygiënisch Nederlands, zijn voor zover we kunnen inschatten slachtoffer noch dader van een ontvoering, en plukken hun appeltjes in de grote boomgaard van het leven zonder zicht op groot onheil. Dat is wel anders in Glad ijs, een nieuwe VTM-reeks waarin een dommige gangster (De Bouw) en een op een zijspoor geduwde fabrieksdirecteur (Van den Eynde) zich feestelijk in de problemen werken, terwijl ze niet ophouden met krokant Kempisch te praten.
Ik heb de eerste afleveringen al mogen bekijken, maar ik weet nog altijd niet onder welk lemma in De Grote Fictie Encyclopedie Glad ijs mag – en dat bedoel ik als een compliment.
Lucas Van Den Eynde: “O, dat begrijp ik helemaal. Het is een heel aparte reeks: je zit naar iets Vlaams te kijken, maar eigenlijk ook naar een western, en naar Dallas, en tegelijk lijken de Coen-broers in elke scène mee te ademen. En dat allemaal in de Kempen! (lacht)
“De personages zijn ook heel pikant getekend – het zijn uitvergrotingen, ze zijn misschien een beetje pompeus, maar je gelóóft ze. Ik moet nu denken aan Twin Peaks: als kijker zag ik dertig jaar geleden dat David Lynch en Mark Frost hun personages met meer dan één streep buiten de lijntjes hadden ingekleurd, maar ik was wel méé.”
De hoofdrol kregen jullie niet, want die is voor het Kempisch – het kippenbilsappige taaltje dat dringend op de Werelderfgoedlijst van Unesco moet.
Van Den Eynde: “Heerlijk toch, dat accent, en die volstrekt van de standaardtaal losgezongen uitdrukkingen? ‘Hawt ewe fraanken teut mer!’ Het mooist vind ik het bij Leon, het personage van Koen. (tot De Bouw) Jij wordt vooral geassocieerd met ernstige, soms behoorlijk donkere rollen, hè? Maar in Glad ijs zullen mensen je plots in komisch Kempisch horen foeteren.”
Koen De Bouw: “Heel verrassend zou dat niet mogen zijn, want ik kom van de Kempen – ik ben opgegroeid in Turnhout. Nu goed, mijn ouders zijn afkomstig van Antwerpen, en dus werd er thuis ‘gekuist Antwerps’ gesproken. Maar op school pikte ik het Turnhouts wel op. Ik heb het zelf nooit gesproken, nee, maar het zit wel ergens in mijn onderbewustzijn. (glimlacht) En nu mocht het er dus weer eens uit.”
Van Den Eynde: “Ik ben oorspronkelijk van Lier...”
De poort der Kempen!
Van Den Eynde: “Voilà. Ga die door, en je kunt nooit meer terug. (lacht)
“Ik heb wat rondgezworven: van Lier ging het naar Kessel, als volwassene belandde ik in Antwerpen, maar uiteindelijk ben ik toch teruggekeerd naar de Kempen – ik woon nu in Bevel. Dus ja, ik kén de taal. Al geldt voor elk dialect, en zeker voor het Kempisch: rijd 5 kilometer verder en de komma’s worden op een andere plaats gezet. Mijn Kempisch is bijvoorbeeld heel anders dan het Turnhouts van Koen.
“Enfin, dat dialect is niet gewoon een gimmick. Nee, het past geweldig bij de reeks, bij het verhaal.”
Een verhaal dat fundamenteel tragikomisch is. In gelijke parten verdeeld: er valt evenveel te lachen als te treuren – en vaak weet je niet wat te kiezen.
De Bouw: “(knikt) Het is een mooi genre, toch, de tragikomedie? Omdat het het hele leven verbeeldt, natuurlijk: zoals wit niet wil bestaan zonder zwart en zwart niet zonder wit, zo zitten humor en droefgeestigheid ook aan elkaar vastgeklonken.”
Van Den Eynde: “Eén van de mooiste voorbeelden blijf ik ‘Snieklaas’ vinden, de sketch van Toon Hermans. De tranen rollen over je wangen – het is Hermans op zijn geestigst – maar hij vertelt wel een door en door droevig verhaal. Als kind krijgt hij Sinterklaas op bezoek, maar hij stelt vast dat die voor hem niet het mooie speelgoed heeft dat zijn vrienden wel krijgen, dat zijn knecht gewoon tante Jo is, en dat zijn kleed de sprei uit de huiskamer is. (doet een verdienstelijke Toon Hermans-imitatie) ‘Die lag altijd op tafel, je kon op zijn rug precies zien waar de asbak gestaan had.’ Of het nu in cabaret of in film is, in theater of in een goeie televisiereeks, dáár gaat het voor mij over: de ontroering die je voelt als het komische en het pijnlijke samenzweren.”
Jouw personage is daar een mooi voorbeeld van, Koen: Leon is een gangster, en dus moet je hem een slechterik vinden. Maar tegelijk is hij aandoenlijk naïef, en komisch in zijn wereldvreemde onbeholpenheid.
De Bouw: “Ja, helemaal. Ik denk niet dat Leon zichzelf echt kent, dat hij zich de vragen stelt die denkende mensen zich de hele tijd stellen: wie ben ik, hoe verhoud ik me tot de wereld? Nee, hij straalt een zekere naïviteit uit – domheid, zou je kunnen zeggen, maar ik noem het liever openhartigheid. Hij is van de grote wereld vervreemd, heel impulsief, heel eerlijk. Maar dus wel een gangster.”
Van Den Eynde: “Dat personage ontroert me echt. Ik vind die onbeholpenheid zo prachtig. Je zult het zien in de reeks: eigenlijk is de vrouw van Leon – een heel mooie rol van Barbara Sarafian – het rationele brein achter de gangsterbende. En Leon hóúdt zo van zijn vrouw. Er is een scène waarin ze samen in hun zwembad hangen, en Leon haar probeert te zeggen dat hij ontzettend veel van haar houdt. Alleen: zijn vocabularium is beperkt, hij is geen tovenaar met woorden. En dus komt het er nogal knullig uit, in haperende lettergrepen. Je kunt dat komisch vinden – ik kan me voorstellen dat veel kijkers zullen lachen – maar voor mij is dat ontroering in de puurste vorm.”
De Bouw: “Het ergste wat je als acteur kunt doen, is zo’n personage met een zeker dedain benaderen. Erop neerkijken. Je moet altijd de beste advocaat zijn van je personage, vind ik.”
Van Den Eynde: “Daar ben ik het helemaal mee eens. In de gloria werd indertijd weleens verkeerd begrepen. Alsof we lachten met schlemielen, terwijl we het net opnamen voor die mensen die altijd weer vermalen worden door de grote fruitpers van het leven. En zo is het ook in Glad ijs: de personages zijn onhandig, pretentieus of pathetisch – zeker – maar in de eerste plaats vind ik ze mooi. Mooi in de manier waarop ze proberen, mooi in de manier waarop ze falen. Als acteur is het een hoofdzonde om zo’n personage met een ironische neerbuigendheid te benaderen. Nee, de code is: je speelt zo iemand met het grootst mogelijke sérieux.”
VADERMOORD
Jouw personage, Lucas, heeft van het ijskarretje van zijn schoonvader een florerende ijsfabriek gemaakt. Phil Frisco is een selfmade man, een ondernemer die al zijn verlangen in één doel laat stollen: zijn zaak. Glad ijs begint wanneer het misgaat, en Frisco door toedoen van zijn eigen familie zijn fabriek uit handen moet geven.
Van Den Eynde: “Ik vind het niet moeilijk om zijn frustratie te begrijpen. Een middenstander die zijn zaak uitbouwt, van twee keer niets iets heel groots maakt, naam en faam verwerft, en dan door een lelijke streek van de mensen rond hem al dat geluk verliest… Ik snáp dat Frisco zich in het kruis getast voelt, ook al is hij niet altijd de meest aangename man voor zijn familie.
“Zijn grote trots zit ’m in zijn ijsjes: die worden nog altijd artisanaal bereid, zonder kleurmiddelen of bewaarstoffen. En dat ken ik: mijn ouders hadden een slagerij waar een schelleke hespenworst niet zomaar een schelleke hespenworst was. Van heel ver kwamen mensen naar onze winkel, naar de Gaston, want daar was het goed. En precies dát had mijn vader voor zichzelf als leven gekozen: de klant koning, en hij de dienaar van die tevredenheid. Het ging hem om beroepseer: geld verdienen, maar wel geld verdienen met iets góéds.”
In Glad ijs pleegt de zoon van Phil Frisco een doortastende vadermoord. Eigenlijk heb jij…
Van Den Eynde: “...dat ook gedaan, maar dan subtieler? Ja, het is waar. Ik was 20, ik had mijn slagers- en mijn hoteldiploma, en mijn vader zei: ‘Kom, jongen, het is tijd.’ Ik zou mee in de zaak komen, de boel stapje voor stapje overnemen, en mijn vader zou naar de comfortabele achtergrond schuiven. Waarop ik moest vertellen dat ik andere plannen had, en het liefst naar Studio Herman Teirlinck wilde. ‘De Studio wá?’
“Je zoon die niet mee in de zaak stapt die jij met je twee handen hebt opgebouwd: dat is wel iets, hè? Ik begrijp die reactie van mijn vader nog altijd perfect. Het deed hem werkelijk pijn.”
De Bouw: “Ik heb de vadermoord nooit moeten plegen – en ook mijn moeder is er zonder bloedvergieten van afgekomen. (lacht) Mijn ouders wilden vooral dat ik me goed voelde. Toen ik als kind op het college vaak hevige buikpijn had, en allerlei onderzoeken maar geen uitsluitsel brachten over wat er scheelde, voelden ze aan dat het stress was – terwijl dat woord toen nog niet bestond. Ze lieten me meteen naar een andere school gaan, waar ik wél gelukkig was. En toen ik later naar Studio Herman Teirlinck wou, vonden ze dat prima, omdat ze zagen dat mijn hart en mijn talent dáár lagen.”
Van Den Eynde: “Begrijp me niet verkeerd: dat ik gelukkig moest zijn was ook het basisprincipe van mijn ouders. Alleen: zij waren ervan overtuigd dat ze dat geluk al klaargelegd hadden. Dat ik een cadeau onuitgepakt liet om me in een roekeloos avontuur te storten. Al denk ik dat mijn moeder het stiekem ook wel spannend vond. Een artiest in de familie! Dat was een beetje een sensatie, want tot dan was er in de stamboom niemand geweest met artistieke aanleg of ambities. En uiteindelijk draaide mijn vader, ondanks zijn verdriet, ook best snel bij. Toen ik in Morgen maandag (zondagavondprogramma van Mark Uytterhoeven uit het begin van de jaren 90, red.) Xavier De Baere speelde, de professionele afscheidsnemer, was hij zelfs laaiend enthousiast. Hij zag dat zijn zoon zich amuseerde, en zich niet in een troebel moeras had gestort. (lacht)”
Bij jou ging het bovendien om een dwingende passie die riep. In Glad ijs wordt de vader verraden door een opportunistische zoon en een echtgenote die zich miskend voelt.
Van Den Eynde: “Inderdaad. Mijn personage voelt zich zo geharpoeneerd dat hij wég wil van die familie. Dat is natuurlijk het gevolg van een heel proces: in de loop van de reeks krijg je te zien hoe het al lang volkomen scheef zit in die familie.”
‘Mijn familie kunt ge nauwelijks een familie noemen’, beklaagt Frisco zich.
Van Den Eynde: “Voilà. Dat soort ongeluk ken ik niet. Ik ben opgegroeid in een warm nest, en ik heb een heel gelukkige jeugd gehad. Er was vrijheid, vrolijkheid, en er waren een oudere broer en zus die me het leven leerden. Dat disfunctionele uit Glad ijs kenden wij niet.
“Ik koester mijn jeugd, en ik denk er nog vaak aan terug. Je kunt dat makkelijk wegzetten als de opdringerige weemoed van een man die de 60 voorbij is, maar neen, het gaat om een massieve dankbaarheid: al het goeie en mooie in mijn leven – mijn werk, mijn liefdes en vriendschappen, mijn vaderschap – wortelt in die jeugd.”
De Bouw: “Bij mij is dat ook zo. Mijn jeugd had veel weg van een idylle. Al was ik op school niet zo aanwezig. Wel fysiek, hoor, maar mentaal zat ik meestal een paar melkwegstelsels verder.”
Van Den Eynde: “Ook heel herkenbaar. (lacht)”
De Bouw: “Ik bracht mijn tijd het liefst door in de bossen. Nog steeds, trouwens: ik heb de natuur nodig. Ik had als kind simpelweg geen talent om me te vervelen. Ik draaide een stam of een stuk schors om, en er opende zich een wereld waarin ik uren verdween. Ik vond het geluk op een vierkante meter. Die verbeelding is het kapitaal van de kunstenaar, natuurlijk: ik doe er nog elke dag mijn voordeel mee.”
EIGENWAAN
Maar hoe bewaar je die verbeelding? Zoveel nieuwsgierige snotjochies worden later verveelde volwassenen.
Van Den Eynde: “Ik denk niet dat daar een handleiding voor bestaat. Ze blijft, of ze blijft niet, die verwondering. Ik zou niet zonder kunnen: het is voor mij wat het leven de moeite waard maakt.”
De Bouw: “Misschien geloven mensen die nukkig ouder worden dat een leven groots en euforisch moet zijn? En zien ze niet dat grootsheid vaak in iets heel kleins zit?”
Van Den Eynde: “Gisteren ging ik joggen, en zag ik twee meikevers. Ze zaten verstrengeld op de grond, poepekes in elkaar en koppekes naar buiten. Oei, dacht ik, die hebben zich per ongeluk vastgemaakt aan elkaar: ze kunnen niet meer weg, en straks gaan ze dood! En dus pakte ik ze voorzichtig op, en nam ik ze mee naar huis, naar mijn beukenhaag. Ik haalde er een vergrootglas bij, en wat bleek? Die twee waren aan het copuleren!
“Enfin, na een tijdje zag ik ze zich van elkaar losmaken. De ene meikever vloog snel weg, de andere bleef nog wat uitpuffen en verdween even later ook. (glunderend) Dat is zo mooi, toch? Daar kan ik dan een hele dag mee verder.
“Dat soort verwondering wordt weleens voor naïviteit aangezien. Maar ik ben helemaal niet naïef. Het heeft eerder te maken met: mijn plaats in de wereld kennen. Bescheidenheid. Het lijkt overal – in de kranten, de journaals, op het internet – zo vol te lopen met mensen die de wereld beschouwen als een lap grond die ze gekocht hebben. Die zo beslist zijn, zo stellig in hun ambitie, zo zeker van hun meningen, zo overtuigd dat hun gedachten enig en uniek zijn. Ik vind dat treurig. Want dat zijn mensen die de verwondering vervangen hebben door eigenwaan. Mij lijkt het gezond om af en toe jezelf te herinneren aan de essentie: we schuifelen hier maar wat rond op die bol, op goed geluk en zonder kompas. En als je er een beetje oog voor hebt, kun je elke dag gelukkig worden van twee vrijende meikevers.”
De Bouw: “Precies. Op school was ik niet goed in de exacte vakken. In mijn hoofd was de verbeelding aan de macht – en verbeelding en wiskunde gaan nu eenmaal moeilijk samen. Wel, het afgelopen jaar heb ik me vaak bedacht dat het geen kwaad zou kunnen als de wetenschap over een onsje meer verbeelding zou beschikken. Als je alleen maar aan de hand van tabellen en curves naar de wereld kijkt, mis je veel. Maar bon, laten we dit gesprek maar coronavrij houden. Wat ik vooral wil zeggen: de verbeelding is per definitie de trigger van elk nieuw wetenschappelijk inzicht.”
Van Den Eynde: “Verwondering doet deugd.”
MATIG FLIEREFLUITEN
‘Wij kunnen goed dansen, eten, feesten, neuken’, zegt het personage van Barbara Sarafian wanneer Frisco haar vraagt naar het geheim van haar relatie met Leon.
Van Den Eynde: “Waarop Frisco, zijn eigen familie indachtig, antwoordt: ‘Wij kunnen wroeten, en wroeten, en wroeten, en nog eens wroeten.’”
Waar op de as die loopt van argeloze levenskunst naar koppig wroeten zitten jullie?
Van Den Eynde: “Ergens halverwege, geloof ik, met een lichte neiging naar het goeie, bourgondische leven. Er is de realiteit, natuurlijk: ik ben een man met een vrouw, twee kinderen en een baan. Dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee. En natuurlijk kun je die op honderd verschillende manieren goed invullen. Maar je kunt niet zonder op- of omkijken door het leven flaneren. Je moet een beetje discipline hebben. Maar toch heeft dat me niet veroordeeld tot een leven van alleen maar wroeten. Gematigd flierefluiten: dat vind ik een mooie kunst.»
De Bouw: “(knikt) Lucas en ik mogen van onszelf zeggen dat we harde werkers zijn, mensen die er de kantjes niet aflopen. Maar we proberen dat met een zekere zwierigheid te doen. Ik moet nu denken aan Fons Goris, onze directeur op Studio Herman Teirlinck: die verbood ons om te zweten tijdens de dansoefeningen. Wij vonden dat indertijd een onmogelijke opdracht, een bijna sadistische vraag. We droegen zwarte maillots, en die dansvakken waren behoorlijk inspannend: hoe konden we níét zweten?
“Later, als volwassene, begreep ik wat hij bedoelde. Volgehouden inspanningen kunnen leiden tot een punt waarop je die inspanningen niet meer voelt – tot een soort van moeiteloos meesterschap. En dat punt probeer ik elke dag te bereiken. Ook in mijn privéleven: om een aangename man te zijn moet je over een zekere lichtvoetigheid beschikken. Over het vermogen om plezier te maken. Ik krijg het steeds beter in de vingers, ondanks mezelf. Want eigenlijk gaat het behoorlijk tegen mijn natuur in: ik ben nogal melancholisch van aard. Dat vind ik een probleem, want melancholie staat me eigenlijk niet aan – ik vind het een dwaas gevoel. En dus verplicht ik mezelf elke dag om ze van me af te schudden, om te leven in plaats van te wroeten.”
In een Humo-interview zei je dat je ‘eerder de prins dan het beest in mezelf’ probeert te zoeken.
De Bouw: “Ik had gisteren een lang gesprek met Wim Delvoye, omdat ik me onlangs voor een rol door zijn werk heb laten inspireren (het voor een Oscar genomineerde ‘The Man Who Sold His Skin’, red.). Zijn ‘kakmachine’ zegt natuurlijk iets over onze essentie: we zijn allemaal dieren die stront produceren. Je kunt je daar enigszins van bevrijden als mens: je hebt een bewustzijn, je kunt nadenken. Maar er helemaal van weglopen lukt niet. Je moet een manier vinden om met het beest in jezelf om te gaan. En dan hebben wij als acteurs een geweldig privilege: we krijgen een podium, en op dat podium mogen we iedereen zijn en alles zeggen. Het is een gratis zelfonderzoek waarbij we piano mogen spelen met al het licht en donker dat in ons zit. Heel handig, want er zit best wel wat beestachtigheid in mij.”
Brengt ouder worden meer zelfkennis, en dus meer comfort?
De Bouw: “Mij brengt het vooral het besef dat tijd ook maar gewoon tijd is. Als ik naar mezelf kijk, zie ik niet iemand van 56, en als ik naar Lucas kijk niet iemand van 62. Neen, ik zie mensen die met hetzelfde bezig zijn als dertig jaar geleden. Dat is de les die ik geleerd heb: alles is eigenlijk maar van eergisteren. (lacht) Dat zou een goeie titel voor een elpee zijn: ‘Alles is van eergisteren’.”
Van Den Eynde: “Je hebt gelijk: in wezen ben ik tussen m’n 30ste en nu nauwelijks veranderd. De levenslust is intact, de goesting nog even groot. Wat wel anders is: ik maak nu scherpere keuzes. Dan heb ik het over m’n werk, maar ook over m’n persoonlijke leven. Ik weet veel beter in wie en wat ik energie wil steken – en in wie en wat niet.
“Ik was al 44 toen ik vader werd – het was een late roeping. Mijn kinderen zijn nu 17 en 13: ze hebben een eigen persoonlijkheid, ze praten en discussiëren, ze roeren zich in de wereld. Als vader ga je daarin mee, en net dat houdt me weg van de klassieke tijdlijn waarbij je na je 60ste uitkijkt naar je pensioen, en de grote bedachtzaamheid intreedt.”
HAPPEN IN HET LEVEN
Je dochter Flore stond vorig jaar in Humo. Er sprak heel veel liefde voor haar vader uit dat interview.
Van Den Eynde: “Goh, ja, wat wil je dat ik daarop zeg? Ik probeer. Ik doe mijn best. Maar er is geen handleiding, hè. Toen Flore geboren werd, dacht ik: godverdomme, daar is het dan, het vaderschap! En ik heb geen idéé hoe ik eraan moet beginnen. Aanvankelijk wilde ik te veel sturen, denk ik, was ik gefocust op de mensen die mijn kinderen moesten worden. Gaandeweg begon ik ze te zien als autonome individuen, en ging het me dagen: je kunt niet veel meer doen dan zijn wie je bent. Dát is wat je je kinderen meegeeft.”
De Bouw: “Vader worden – ik heb twee volwassen zonen – is happen in het leven, bijten. Je doet iets waar je doodsbang voor bent. Dat móét je af en toe doen, want anders gebeurt er niets. Ik heb het geluk dat mijn vrouw me voortdurend meetrekt. Zij leidt de belangrijke stappen in. Dat heb ik nodig, want als het over de grote dingen in het leven gaat, ben ik vaak een kleine, bange man.
“Kinderen krijgen vergroot je kwetsbaarheid: je raakoppervlak verdubbelt, nee, verdriedubbelt. Plots doet het er ook toe wie je echt bent. Je kunt niet meer achteloos omgaan met je eigen leven.”
Van Den Eynde: “Aan de ene kant heb je een verschroeiende verantwoordelijkheid, en aan de andere kant moet je je ervoor behoeden om een korset rond je kinderen te naaien. Maar ach, nu laat ik het haast klinken als hogere wiskunde...”
De Bouw: “Terwijl we het er toch over eens waren: minder wiskunde, meer verbeelding!”
Glad ijs, vanaf vandaag op Streamz
Bekijk hier de trailer:
© Humo