ColumnMohamed Ouaamari
Wij waren zulke ramptoeristen, die afzakten naar het zuiden om de tristesse op te snuiven
Mohamed Ouaamari is auteur van Groetjes uit Vlaanderen. Zijn column verschijnt tweewekelijks.
Enkele dagen geleden werd ik door mijn vrouw meegesleurd naar Charleroi. Een stad die een sterke aantrekkingskracht uitoefent op ramptoeristen. Niet enkel omwille van de grote mijnramp in Marcinelle, waar honderden mijnwerkers het leven lieten, maar ook omdat de Henegouwse stad in 2008 is uitgeroepen tot de lelijkste van Europa. Wij waren zulke ramptoeristen, die afzakten naar het zuiden om de tristesse op te snuiven. Waar het zwerfvuil en sluikstort als artefacten zijn in het ‘Openluchtmuseum voor Ellende’ dat Charleroi soms lijkt te zijn. Een bezoek aan het horrorhuis van Marc Dutroux en Michelle Martin is een trip naar een gruwelijk verleden waarvan de sporen van pijn en angst nog steeds af te lezen zijn in de bakstenen van vervallen huizen. Aan de troosteloze gedenksteen voor de slachtoffers van pedofilie liggen verwelkte bloemen.
De stad is één grote werf. Graafmachines en andere werktuigen op rupsbanden ploeteren in de modder om de stad in al haar glorie te herstellen. Want Charleroi is niet altijd het rioolputje van België geweest. In een niet zo heel ver verleden was de stad met haar staalnijverheid en mijnbouw het kloppend industriële hart van Europa, waar arme Vlamingen als economische gelukzoeker naartoe migreerden.
“Wist je dat Charleroi toen een ‘Vlaming-probleem” had?’ zei mijn vrouw toen we op de top van Terril des Piges stonden, een ophoping van steenkoolafval die een indrukwekkend zicht biedt op de stad en haar teloorgegane industrie. “Vlaamse migranten waren een doorn in het oog van de Waalse inwoners. Ze werkten als mijnwerkers en verbleven in kamers en slaapzalen in de concentratiewijk Taillis-Prés. Een wijk die vergelijkbaar is met Stuivenbergwijk, Borgerhout of Molenbeek. Vlamingen zorgden daar voor veel overlast.”
In Arm Wallonië, een hedendaags antwoord op de in 1903 verschenen klassieker Door arm Vlaanderen, beschrijft journalist Pascal Verbeken die overlast en hoe slecht de reputatie van de Vlaming was. Zo schreven wijkbewoners van Taillis-Prés in 1898 een open brief waarin ze een strenger beleid en nultolerantie eisten. Vier jaar later vielen Vlaamse pendelaars het stationspersoneel aan omdat een Vlaamse mijnwerker geen vervoersbewijs op zak had en de trein werd uitgezet. En in 1904 schreef Le Gazet De Charleroi dat Vlamingen veritables apaches waren die berucht waren voor het vechten met messen en het zaaien van terreur op kermissen.
“Dit klinkt bekend. Als ik sommige mensen mag geloven was België voor de jaren 70 een soort keurig en katholiek Plopsaland. Alsof samenlevingsproblemen nooit hebben bestaan voor de buitenlandse arbeidsmigratie.”
Ik vervolg: “Wat onlangs in de Blaarmeersen gebeurde, is misschien een voortzetting van een oude Vlaamse traditie?” Maar dat durf ik niet in mijn column te schrijven, bedacht ik mezelf. “Misschien moet ik dit compenseren door te spotten met dat ene interimkantoor beneden in Charleroi? Wat is daar het nut van als Walen betaald worden met ons zuurverdiend Vlaams geld?”
Mijn vrouw rolde met haar ogen.