ColumnMarnix Peeters
Wij kennen haast geen kostbaarheid meer. De achteloosheid waarmee wij wegwerpen is treurig
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
Ik had achter in een kast de oude lampenradio van mijn ouders teruggevonden. Hij stond vroeger in onze keuken. Op zaterdagochtend luisterden wij naar de ultraspannende quiz in Te bed of niet te bed met Jos Ghysen. Bij elke vraag kon de kandidaat iets mooiers winnen. De hoofdprijs was altijd twee weken Zwarte Woud. Twee wéken Zwarte Woud!, zei mijn moeder dan op dromerige toon. Dat was in de jaren zeventig, toen dromen nog uit één laag bestonden.
Ik moest aan deze grote Telefunken Operette een nieuwe stekker monteren aangezien de oude, nog in bakeliet, geen gaatje had voor de aardingspen. Vol verwachting zette ik het apparaat aan. Ik herinnerde me dat je altijd een tijdje moest wachten, tot hij warm werd.
Eerst lijkt de muziek je van heel ver, van heel lang geleden tegemoet te waaien, alsof ze uit de ruimte komt. Het opgloeien van de lampen doet de statische storingen wegsterven, en dan werkt de radio op vol vermogen. De klank is onvoorstelbaar. Oud, van brons.
Zo prachtig, zei mijn vrouw. Je waant je in een andere tijd. Elk moment kan iemand ‘This is nighthawk calling’ zeggen, en een halfuur lang mysterieuze codes beginnen voorlezen.
Wij hebben normaal nooit muziek opstaan in huis, maar nu gaat haast elke dag in de namiddag op laag volume de lampenradio aan. De enige zender die hij goed ontvangt is Musique 3, de Klara van de RTBF. Vaak neuzelt nu in ons leven iemand in voortreffelijk Frans heel zacht over een bijzondere sonate.
Nadat mijn ouders het apparaat door een transistortoestel hadden vervangen, mochten mijn zussen en ik het in onze speelkamer zetten om naar popprogramma’s te luisteren. Uit die tijd dateren de stickers van Status Quo en The Who, die mijn zussen vermoedelijk uit de Joepie haalden en die er zo lang hebben opgekleefd dat bij het verwijderen het delicate vernis van het toestel werd beschadigd. Deze winter zal ik het hout voorzichtig opschuren en er een primer en een nieuwe laklaag op aanbrengen. Dat wordt het project voor de lange avonden.
Dat dit ding met z’n ouwe lampen het na meer dan een halve eeuw nog altijd doet, is onvoorstelbaar, zei mijn vrouw. Wij kennen haast geen kostbaarheid meer. De achteloosheid waarmee wij wegwerpen is treurig.
Wegwerpen is een tweede natuur geworden, zei ik. Niet alleen letterlijk: ook naar andere mensen maken wij voortdurend wegwerpgebaren – je moet er het internet maar eens op nalezen. Het zit in alles. Dat er in ons land elk jaar tienduizenden vluchtmisdrijven worden gepleegd, sluit daar ook bij aan. Politici minachten burgers door vijfhonderd dagen lang te palaveren. Wij zitten dan weer met de armen overeen en met een pruilmondje te mopperen over de verwarrende coronawetten, terwijl wij ook gewoon zelf ons gezond verstand kunnen gebruiken en onze verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat zijn allemaal onderdelen van een wegwerpcultuur waar wij in ons luie Avondland helemaal door aangestoken zijn.