Opinie
We kunnen beter komaf maken met die ereloonsupplementen. Maar dat kan niet zomaar
Jan De Maeseneer is emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde en eerstelijnsgezondheidszorg (UGent), Lieven Annemans is hoogleraar gezondheidseconomie (UGent)
Deze week ontstond commotie naar aanleiding van een verhaal waarbij een patiënt kon kiezen: ofwel een eenpersoonskamer (met betaling van een supplement) en de garantie dat de professor de ingreep uitvoert, of een meer-persoonskamer en de kans dat een assistent-arts het scalpel hanteert (DM 16/2).
Terecht reageerde minister van Volksgezondheid Maggie De Block (Open Vld) dat dit soort praktijken niet door de beugel kan. Los van de discussie of het hier al dan niet over onwettig handelen gaat, is het wel duidelijk dat men hier een loopje neemt met de deontologie. Maar eerder dan verder in te gaan op dit specifiek geval, bekijken we het verhaal beter als een symptoom van een breder probleem.
Wie doet wat in de gezondheidszorg? Het antwoord is eenvoudig: elk probleem moet worden aangepakt door een zorgverstrekker die de bekwaamheid heeft om met een grote waarschijnlijkheid te zorgen voor de beste afloop, en in lijn met de doelstellingen en verwachtingen van de patiënt. Zo krijgen we de beste kwaliteit en wordt ons gemeenschapsgeld goed besteed.
Of iemand op een eenpersoonskamer of op een gedeelde kamer ligt, hangt dus best af van de 'medische en psychologische' noodzaak – het is bijvoorbeeld evident dat een terminale patiënt altijd op een eenpersoonskamer kan liggen. Voor wie die noodzaak niet aanwezig is, kun je bij een keuze voor een eenpersoonskamer extra 'hotelkosten' aanrekenen. Maar de kamer waarop je ligt mag nooit enige impact hebben op de aard, de kwaliteit en de prijs van de ingreep. We zien waartoe dat vandaag leidt.
Dit betekent dat we beter komaf maken met die ereloonsupplementen. Maar dat kan natuurlijk niet zomaar. Daartoe moet eerst de manier waarop artsen worden vergoed veranderen. Het huidige regeerakkoord voorziet daarin. Artsen moeten een degelijk inkomen krijgen, waarbij ze geen supplementen hoeven te vragen. En we hebben een systeem nodig waarbij de ziekenhuizen hun artsen niet meer onder druk moeten zetten om zulke supplementen aan te rekenen. Die veranderingen kunnen samengaan: een graduele daling van de supplementen, een hervorming van de erelonen van de artsen, en de al aan de gang zijnde hervorming van de financiering van de ziekenhuizen.
Zo'n hertekening vraagt ook aandacht voor de 'topklinische' zorg, de zogenaamde derdelijnszorg voor complexe situaties, die momenteel op ongeveer dezelfde manier wordt gefinancierd als de tweedelijnszorg in de regionale ziekenhuizen. Derdelijnsziekenhuizen (meestal zijn dit universitaire ziekenhuizen) zouden zich enkel nog met zeer complexe problemen moeten bezighouden. Dat betekent dat hun aantal bedden zo ongeveer kan halveren en dat ze onderling overgaan tot taakverdeling. Voor bepaalde zeldzame en complexe ingrepen en behandelingen, hebben we in België wellicht maar één of twee centra nodig (geen zeven of acht), waar men dan alle expertise en ervaring samenbrengt.
Misschien moeten we voor uiterst zeldzame problemen zelfs met centra in het buitenland (Nederland, Frankrijk) een afspraak maken. Vanuit de regionale ziekenhuizen kunnen patiënten worden doorverwezen en door gespecialiseerde teams behandeld. Daar kunnen de beste experts en proffen hun tijd investeren in die complexe problemen van een beperkte groep patiënten, mét aangepaste financiering.
Men zou nu al kunnen starten met een lijst van dergelijke complexe interventies, afspreken wie wat waar gaat doen (met goede kwaliteit, in de beste omstandigheden) en bepalen hoe dit kan worden betaald. Laat de topexperts hun tijd besteden aan patiënten met zeer complexe problemen, en dit zonder extra kosten voor de patiënt. Want morgen kan ieder van ons dit soort zorg nodig hebben.