OpinieEzra Klein
We hebben niet minder energie nodig, maar meer
Ezra Klein is opiniemaker bij The New York Times.
In december maakten wetenschappers van het Lawrence Livermore National Laboratory bekend dat ze een kernfusiereactie tot stand hadden gebracht die meer energie produceerde dan nodig was om ze uit te lokken. Ze waarschuwden dat echt bruikbare kernfusie nog tientallen jaren in de toekomst ligt. Maar het feit dat kernfusie onze energiesystemen niet van vandaag op morgen zal transformeren, mag ons niet verhinderen om onze energieambities voor de volgende jaren te herzien.
We kunnen drie verschillende doelstellingen hebben voor ons energiegebruik. De eerste: minder verbruiken, een doel dat in de jaren 70 ingang vond en nog altijd populair is bij de mensen die geloven dat we moeten ‘ontgroeien’ om een catastrofe te vermijden.
Het tweede doel is niet minder maar beter gebruiken. Dat is de visie van het hedendaagse klimaatbeleid: het huidige gebruikspatroon behouden, maar overstappen op schone technologieën zoals wind en zon. Maar om dat snel en grootschalig te doen, zullen we een gigantische inspanning moeten leveren die ons het derde potentiële doel over het hoofd doet zien: een wereld met een overvloed aan energie.
Vliegende auto’s
In zijn fascinerende maar ook problematische boek Where Is My Flying Car? stelt J. Storrs Hall dat we niet beseffen wat onze flauwe energieambities ons hebben gekost. In de 18de, 19de en 20ste eeuw groeide de energie die de mensheid kon produceren met ongeveer 7 procent per jaar. Die ontwikkeling, schrijft Hall, was de motor van “het optimisme en de doorlopende verbetering van de levenskwaliteit in de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw”.
Maar vanaf ongeveer 1970 werd de curve afgevlakt, vooral in de rijke landen, die meer met minder begonnen te doen. In 1979 verbruikten de Amerikanen ongeveer 10,8 kilowatt per hoofd, in 2019 was dat verminderd tot 9,2 kilowatt. Volgens de milieubeschermers is dat een goede zaak, maar nog niet genoeg. Volgens Hall is het een ramp voor onze beschaving.
De ‘vliegende auto’ van zijn titel staat voor alles wat men ons in het midden van de 20ste eeuw beloofde en we nooit hebben gekregen: niet alleen vliegende auto’s, maar ook basissen op de maan, atoombatterijen, nanotechnologie, steden op de bodem van de oceaan, betaalbare supersonische luchtreizen enzovoort. Hall rangschikt die en vele andere voorspellingen volgens hun energiekosten. Hij besluit dat de wonderen die werkelijkheid zijn geworden, zoals het internet, smartphones, videoconferenties, Wikipedia, flatscreentelevisies, video- en audiostreaming, mRNA-vaccins, kunstmatige intelligentie, meestal vrij weinig energie nodig hebben, terwijl de wonderen die er niet gekomen zijn enorm veel energie zouden vereisen.
En toch zijn ze mogelijk. Er is geen gebrek aan prototypes van vliegende auto’s. De toekomstige watercrisissen zouden door grootschalige ontzilting kunnen worden opgelost. We hebben de technologie voor supersonische luchtvaart. Een basis op de maan is geen sciencefiction meer. Nanotechnologie blijft mogelijk. Het enige wat we voor dat alles nodig hebben, is heel veel energie. Veel meer dan wat we nu hebben.
Volgens Hall is het echte conflict er geen van rijken tegenover armen maar van doeners tegenover niet-doeners, van groeien tegenover stilstaan. Het is duidelijk aan welke kant hij staat: hij is een fan van de technologische vooruitgang en heeft een hekel aan de slappe, zwakke mensen die de vooruitgang tegenhouden. Tegelijkertijd negeert hij de redenen waarom zoveel landen voor energiebesparing hebben gekozen: de vervuilde rivieren, de smog in de steden, de gevaren voor het klimaat en de biodiversiteit, de geopolitieke kosten van de verslaving aan olie uit Saudi-Arabië en gas uit Rusland. Hij klaagt dat de overheid de technologische ontwikkeling belemmert, maar zegt weinig over de enorme door die overheid gesteunde vooruitgang van zon- en windenergie.
Geen langetermijnvisie
Toch is zijn boek de moeite waard, omdat hij op twee belangrijke punten gelijk heeft. Ten eerste was de afvlakking van de energiecurve inderdaad een cruciaal kantelpunt voor onze beschaving. En ten tweede heeft het beleid geen echte visie op lange termijn. Rechtse politici kijken alleen naar de imaginaire glorie van het verleden. Links heeft alleen aandacht voor het onrecht van vandaag. We dromen niet langer van de wereld die een overvloed aan schone energie mogelijk zou maken.
De buitengewone toename van de welvaart en de mogelijkheden in de jongste eeuwen heeft alles te maken met energie. “Neem om het even welke variabele van het menselijke welzijn, zoals levensduur, voeding, inkomen, sterfte, algemene populatie, en zet hem uit in een grafiek op de tijd”, schrijft Charles Man in ‘The Wizard and the Prophet’. “Bijna elke keer blijft de curve duizenden jaren lang vlak, tot ze in de 18de en 19de eeuw gaat stijgen, wanneer de mens de in steenkool, olie en aardgas gevangen zonne-energie leert te benutten”.
Zonder energie zijn er zelfs grenzen aan de grootste rijkdom. Mann merkt op dat bezoekers aan het paleis van Versailles in februari 1695 onder de indruk waren van het rijkelijke bont dat tijdens diners met de koning werd gedragen en van het ijs op de glazen. Alle weelde van het land kon niet beletten dat het vroor in het paleis. Honderd jaar later had Thomas Jefferson op zijn landgoed in Monticello een grote wijnkelder en een rijke bibliotheek, maar was in de winter de inkt in zijn inktpot nog altijd bevroren.
Vandaag hebben veel mensen geen last meer van de koude. Maar lang niet iedereen. Weinig vormen van ongelijkheid zijn zo fundamenteel als die van de energie. De demograaf Hans Rosling heeft dat mooi verwoord. In 2010 schreef hij dat je de mensen kon indelen volgens de energie waarover ze beschikten. In dat jaar hadden ongeveer 2 miljard mensen weinig of geen toegang tot elektriciteit en gebruikten ze nog altijd vuur om voedsel te bereiden en water warm te maken. Ongeveer drie miljard mensen hadden voldoende elektriciteit voor elektrische verlichting. Nog eens een miljard beschikten over voldoende energie en rijkdom voor toestellen als wasmachines. Alleen het rijkste miljard kon zich luchtreizen veroorloven. En dat miljard – wij dus – verbruikte ongeveer de helft van de wereldwijde energie.
Toegankelijk voor iedereen
De belangrijkste reden om een overvloed aan energie te wensen, is om haar voordelen voor iedereen toegankelijk te maken. Rosling illustreerde dat door te beschrijven hoe zijn moeder de wasmachine vulde en hem dan meenam naar de bibliotheek: ze gebruikte de tijd die ze vroeger aan de was besteedde om Engels te leren. “Dat is de magie,” schrijft Rosling, “je stopt de was in de machine en wat haal je eruit? Boeken.” Geen enkele vorm van ontwikkelingshulp kan efficiënter zijn dan veel goedkopere, betrouwbare en beschikbare energie.
Bovendien zouden we zoveel kunnen als we er de goedkope, schone en overvloedige energie voor hadden. In een artikel over ‘energie-overvloed’ schetsen Austin Vernon en Eli Dourado enkele voordelen op afzienbare termijn. “Een vlucht waar een 747 nu 15 uur voor nodig heeft, zou met een raket maar een uur duren”, schrijven ze. Verticale serres zouden veel meer mensen kunnen voeden. Ontzilting, een technologie die nu al een grote rol speelt in de watervoorziening van Singapore en Israël, zou betaalbaar worden voor de armere, dichtbevolkte landen met de grootste behoefte aan nieuwe waterbronnen. De onttrekking van koolstofdioxide aan de atmosfeer zou haalbaar worden, als oplossing op termijn voor de klimaatverandering.
Afspraak in Tokio
Vernon en Dourado definiëren een overvloed aan energie zo: elke mens op aarde heeft toegang tot ongeveer tweemaal zoveel energie als de IJslanders per jaar gebruiken. Maar eigenlijk is dat een te bescheiden definitie. Wat als kernfusie en andere technologieën ons een vrijwel onbeperkte energie zouden leveren? In zijn blog, Works in Progress, beschrijft Benjamin Reinhardt de wereld die we dan zouden krijgen als volgt:
Je wordt wakker in je huis aan het strand van een kunstmatig eiland voor de kust van Zuid-Amerika. Na het ontbijt vertrek je naar kantoor. Onderweg werk je aan een nieuwe manier om supergeleiders te maken. Je bent eigenlijk geen expert, maar omdat je voor weinig geld supercomputers kunt gebruiken en er veel vraag is naar modulaire technologie, is zowat iedereen een uitvinder. Bijna voor je het weet, stap je in Singapore uit de ruimtelift – de ontwikkeling van nanotechnologie en de lage grondstoffenprijzen hebben ruimteverkeer betaalbaar gemaakt. Die onmogelijk dunne kabels die tot in de hemel reiken, blijven je verbazen – als dit kan, kan alles! Je neemt een pil die je een lang leven garandeert – een medicijn dat alleen bij zero zwaartekracht kan worden gemaakt. Na het werk vertrek je naar je afspraak met vrienden in Tokio.
Terwijl jullie aan tafel zitten (al het voedsel is gemaakt van ingrediënten die in het gebouw zelf gekweekt zijn, vers geplukt), vertelt een van je vrienden, een wetenschapper, over de nieuwste natuurkundige simulaties. Je geniet van het gesprek en de persoonlijke ontmoeting met mensen van een ander continent. Later, op weg naar huis, werk je nog wat aan je supergeleider. Je bent er nog lang niet, maar misschien zal je uitvinding je genoeg opleveren om niet langer tot de armste 25 procent te horen. Je wilt tenslotte dat je kinderen het beter zullen hebben dan jij. Het leven is mooi, denk je, maar het kan altijd beter.
Het fusie-experiment wijst op een vooruitgang die niet onvermijdelijk maar wel mogelijk is. En er is meer dan kernfusie. De ontwikkeling van wind- en zonne-energie en batterijen lijkt nog altijd op een mirakel. De mogelijkheden van geavanceerde geothermische energie en waterstof zijn boeiend. Kleine, modulaire kernreactoren kunnen nieuwe wonderen mogelijk maken, zoals auto’s en vliegtuigen die geen brandstof nodig hebben of die niet moeten worden opgeladen. Dit is een toekomst waarvoor zeker progressieven zouden moeten ijveren. Schone energie in overvloed is de basis voor een meer gelijke, rechtvaardige en menselijke wereld.
© The New York Times