OpinieBrigitte Hermans en Tom Ruys
Wat België kan doen aan straffeloosheid in Syrië
Brigitte Herremans, onderzoeker aan het mensenrechtencentrum van UGent. Tom Ruys, professor internationaal recht aan UGent.
De zoektocht naar rechtvaardigheid voor Syriërs lijkt onbegonnen werk. Het land ligt in puin, meer dan een half miljoen Syriërs zijn gedood, 12 miljoen mensen raakten ontheemd en meer dan 150.000 burgers zijn vermist. Het zijn onbevattelijke cijfers die weinig ophef creëren in het Westen. De gruwel, het complexe conflict en de rampspoed in de regio doen mensen de blik afwenden. Ook de hardnekkige perceptie van een conflict tussen het Assad-regime en jihadistische groeperingen, eerder dan een vernielingscampagne van het regime die uitmondde in een burgeroorlog, voedt de Syrië-vermoeidheid. Tegen die achtergrond is het bemoedigend dat België de strijd tegen straffeloosheid in Syrië versterkt. Al kan het ambitieuzer uit de hoek komen, geïnspireerd door de vastberadenheid van slachtoffers en ngo’s om inspanningen voor rechtvaardigheid nieuw leven in te blazen.
Het parket bevestigde aan De Morgen dat het tien tot vijftien vooronderzoeken aanvatte inzake internationale misdrijven in Syrië. Het gaat om voormalige regimemedewerkers die naar België vluchtten. Daarnaast werd één strafrechtelijk onderzoek gestart volgens het principe van universele jurisdictie, dat strafrechtelijke vervolgingen voor internationale misdrijven in buitenlandse rechtbanken mogelijk maakt. Deze inspanningen lijken slechts een peulschil. De oorlogsmachine van het regime, verantwoordelijk voor 90 percent van misdrijven zoals foltering, gedwongen verdwijningen en vernieling van burgerinfrastructuur, draait immers voort. Centraal hierbij staat de gevangenis, als symbool voor de vernietiging van dissidente onderdanen, door perverse folterpraktijken, seksueel geweld, uithongering en executies. Ook jihadistische groeperingen laten zich niet afschrikken door rechtszaken in Europese landen.
Toch heeft de heropleving van universele jurisdictie in nationale rechtbanken meer dan een symbolische impact op slachtoffers en daders. Concreet is het de enige optie voor rekenschap omdat het Internationaal Strafhof verlamd is door het veto van Rusland en China in de VN-Veiligheidsraad. Toch bestaat er in België weinig animo om er sterk op in te zetten. Deze ambitie brak België in het verleden immers zuur op. In 1999 keurde de wetgever een ruime wet goed over universele jurisdictie, waardoor buitenlandse slachtoffers zonder band met België strafprocedures konden starten. Onder buitenlandse druk schroefde de wetgever de ‘genocidewet’ in 2003 terug: daders of slachtoffers moesten een link met België hebben. België leek universele jurisdictie op de schop te doen. De stringente voorwaarden en het gebrek aan middelen vormen een beperking om straffeloosheid aan te pakken. Het nijpend tekort aan personeel op niveau van het openbaar ministerie en politie spreekt boekdelen.
Het dynamisme in andere Europese staten, bewijs aangebracht door slachtoffers en ngo’s en onderzoeksjournalistiek noopten het federaal parket mogelijk om sterker in te zetten op de vervolging van internationale misdrijven. Het eerdere gedraal stak af tegen het werk van gespecialiseerde eenheden in Duitsland, Frankrijk, Zweden en Nederland dat leidde tot verschillende strafzaken aangaande terugkeerde Syriëstrijders. Met name het Duitse al-Khatib-proces, genoemd naar een detentiecentrum in Damascus, trok de internationale aandacht als eerste zaak aangaande staatsfoltering, een kentering in de eerdere exclusieve focus op jihadistisch geweld. Dit proces tegen twee voormalige regimebeambten startte in 2020 onder impuls van inspanningen van justitie, ngo’s en slachtoffergroepen.
België kan zich hierdoor laten inspireren. Ten eerste zou minister van Justitie Van Quickenborne middelen moeten vrijmaken voor de aanwerving van speurders. Ten tweede is een nauwe samenwerking met internationale en Syrische ngo’s en slachtoffergroepen essentieel: justitie staat er niet alleen voor. Samen met ngo’s liggen slachtoffers aan de basis voor inspanningen voor rekenschap en rechtvaardigheid: ze verzamelen bewijsmateriaal, leggen getuigenissen af en organiseren zich om hun noden, zoals het recht op waarheid, bekend te maken. Ten derde mogen beleidsmakers en magistraten getuigen van een sterker optimisme over een proactiever beleid dat verhindert dat België een ‘toevluchtsoord’ wordt voor oorlogsmisdadigers en zich inschakelt in een internationale samenwerking die een dam opwerpt tegen onrecht. Al zijn de uitdagingen gigantisch, universele jurisdictie in de Syrische context heeft een wereldwijde impact. Voor slachtoffers betekent dit een wereld van verschil: deze zichtbaarheid onttrekt hen aan de vergetelheid. Voor daders is het een signaal dat ze niet langer beschermd worden door straffeloosheid.