Opinie
Waarom voeren we geen nationaal debat over monumenten?
Herman Van Goethem is historicus en rector van de Universiteit Antwerpen.
Nationale geschiedenis is een hoeksteen in de opbouw van de collectieve identiteit. In onze ‘verbeelde gemeenschap’ belijden en onderhouden we eigen gemeenschappelijke waarden, verhalen, mythen en tradities. Vanuit ons mens- en maatschappijbeeld schuiven we feiten en gebeurtenissen naar voren die we ook op een bepaalde wijze duiden, terwijl we andere zaken minder relevant vinden en negeren.
Geschiedenis raakt de kern van wie we zijn, of willen zijn. Monumentenoorlogen zijn van alle tijden. Het gaat telkens over mens en samenleving. Neem nu Hongarije onder premier Orban. Waar andere Europese landen over de samenlevingsproblemen debatteren via polariserende symbooldossiers zoals hoofddoeken, boerka’s, onverdoofd slachten of ook het homohuwelijk, wordt in Hongarije de wereld van vandaag vooral ontleed vanuit heftige debatten over nationale geschiedenis. Orban en zijn Fidesz-partij bejubelen dictator Miklós Horthy die van 1920 tot 1944 Hongarije bestuurde. Horthy, jawel, die in de jaren 30 de Joden officieel ging discrimineren. Die ook politieke verantwoordelijkheid droeg voor de uitroeiing van de Hongaarse Joden in 1944. Het is wat alsof het huidige Italië monumenten voor Mussolini zou aanhouden, alsof Spanje Franco nog zou eren.
Mantel der liefde
Het herinneringsbeleid vraagt om nationale debatten, maar die zijn in België haast onbestaande. Niet enkel het koloniale verleden, ook de Tweede Wereldoorlog is een pijnpunt. Pas in de jaren 90 werd in Vlaanderen algemeen erkend dat de politieke collaboratie met de nazi’s een zware fout was. Voordien werd ze vaak onder het motto ‘idealisme’ met de mantel der liefde toegedekt. Toch zijn er nog hier en daar restanten, zoals de Cyriel Verschaevestraat in Lanaken, Zoersel, Marke en Puurs. Verschaeve de Vlaamsgezinde, jawel, maar tijdens Wereldoorlog II ook vurige propagandist van het nationaalsocialisme. Een burgemeester moet niet de lokale bevolking in een referendum vragen of die straatnaam weg moet, hij moet die politieke beslissing zelf nemen.
Sinds 2000 tackelt een ander inzicht het collectieve geheugen, niet enkel in Vlaanderen maar in heel België. De meerderheid van oorlogsslachtoffers in België waren Joden, zo’n 25.500. Vanaf het najaar van 1940 tot in juni ’42 werden ze gediscrimineerd en opgejaagd door alle bevoegde Belgische overheden, van Aarlen tot Oostende, in een haast rimpelloze samenwerking met de bezetter.
Gewillig
In 2013 erkende de Belgische regering eindelijk de medeverantwoordelijkheid van de eigen nationale overheden. Langs Franstalige zijde blijft het wel moeilijk liggen dat niet enkel de fascistoïde Rexisten boter op het hoofd hadden. Neem alleen al de titel van het officiële rapport uit 2007. Wat in het Nederlands Gewillig België heette, werd in het Frans La Belgique docile. ‘Docile’ is volgzaam, gehoorzaam, iets wat je wordt opgelegd. Het had La Belgique bienveillante moeten zijn. Een wereld van verschil in een zo delicate materie als de Joden-jacht! In het rapport zelf merk je daar gelukkig niets van.
Anno 2017 heeft in Antwerpen burgemeester Bart De Wever (N-VA) een commissie van historici (onder wie zijn eigen broer plus ook ondergetekende) gevraagd om de stad te adviseren over een globaal herdenkingsbeleid rond de Tweede Wereldoorlog, een beleid dat dus ruimer gaat dan het dossier van de Joden-vervolgingen, maar bijvoorbeeld ook het verzet meeneemt. Voor zover ik weet is het ook de eerste stad in België die zoiets doet. Dit geeft ook aan dat we nog een weg af te leggen hebben in de verwerking van die oorlog. Waarom is 8 mei, val van nazi-Duitsland, trouwens geen officiële feestdag?