ColumnMarnix Peeters
Vorige week stal Boef de flashwafel die een van de dommelende dametjes in de vuist had, wat tot hilariteit leidde
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
Hé, merkt de wakkere lezer op, hoe gaat het eigenlijk nog met Boef, de wilde berghond die wij twee en een half jaar geleden in het zuiden van Spanje ontmoetten en die, nadat mijn vrouw vorige zomer een boek over hem schreef, wat uit het zicht is verdwenen?
Uitstekend, is het geruststellende antwoord. Mensen die hem vroeger hebben gekend, geloven niet dat het dezelfde hond is. Zo kalm en nieuwsgierig. Van drie dingen echter wordt hij nog steeds uitzinnig: katten, eekhoorns en reeën. ‘Uitzinnig’ mag u gerust zeer strak interpreteren: hij explodeert als hij met een van de genoemden wordt geconfronteerd. En hij houdt nog steeds niet van macho’s. Als er iemand wilskrachtig het huis betreedt, of net een heel onzeker iemand die z’n onzekerheid tracht te verbergen door extra zelfverzekerd te doen, bijt hij hem in de knoesels. Wij moeten geregeld iemand een nieuw kledingstuk betalen. Mijn vrouw bestelt dan iets online en laat het ongevraagd aan de betrokkene bezorgen.
Maar voor de rest is hij een droomhond geworden. Hij is laatst zelfs mee geweest naar Zur Post in Sankt Vith, het sterrenrestaurant van Eric Pankert waar wij elk jaar mijn verjaardag gaan vieren. Hij lag onder de tafel en nu en dan, als niemand keek, stopten wij hem een stukje Corrèze-Milchkalb of een wolkje gebratener Entenleber toe. De chef schonk mij een keukenschort van het huis, ik draag hem nu zelfs soms fier als ik niet aan het koken ben.
Boef gaat nu ook mee naar het rusthuis waar mijn vader verblijft. Dat is kostelijk om te zien. De oudjes, die na de maaltijd soezend in hun zetels hangen, fleuren helemaal op bij het zien van de zwarte tijger. Vorige week stal hij de flashwafel die een van de dommelende dametjes in de vuist had, wat tot hilariteit leidde. Hij is en blijft een ongeleid projectiel, hij vindt dat dingen die niet helemaal vast zitten de zijne zijn.
Met mijn vader gaat het niet goed. In een begeleidende brief had een arts de term ‘infauste prognose’ gebruikt. Ik kende het woord niet, het klinkt mooi maar het betekent ‘ongunstig’, ‘zonder hoop’. ‘Zorgplanning hierop in te stellen’, stond er nog bij — leggen ze zo iemand dan extra in de watten, of zeggen ze: da hé niemier aan? Dat is Limburgs-Kempens voor ‘Het is de moeite niet meer waard’. Toen tien jaar geleden zijn kruiwagen stuk was en ik voor hem een nieuwe wilde gaan kopen, zei mijn vader: da hé niemier aan.
Nu hij zelf stuk is, gebruikt hij die uitdrukking niet meer. Hij wil, infaust of niet infaust, leven.
Hij droomt veel, zegt hij. Dat hij wandelt en wandelt, en nooit ergens aankomt. Altijd de weg kwijt is. Misschien was zijn hele leven zo — misschien heeft hij nooit gevonden wat hij zocht of wist hij niet waarnaar te zoeken. Ik denk het. Dat is heel verdrietig.