ColumnJulie Cafmeyer
‘Sinds ik huil, klagen mijn klanten minder’, zegt de hotelmanager. ‘Gelukkig maar, ik kon hun problemen niet langer aanhoren’
Journalist Jana Antonissen en theatermaker Julie Cafmeyer vertellen beurtelings over het leven.
“Dit hotel, dit land, is een totale ramp”, zegt de hotelmanager, Charlene, in het Engels.
It’s a disaster.
Ik ben op roadtrip in Zuid-Afrika. Mijn eerste stop is in Oudtshoorn, een stad in de halfwoestijn bekend om zijn struisvogels en stokstaartjes. De mollige hotelmanager, een jonge vrouw, mist haar twee onderste voortanden. Ze heeft lang vettig haar en ziet er overwerkt uit. Met een geforceerde glimlach houdt ze een plateau vast en biedt me een welkomstdrankje aan op basis van appelsap.
“Wil je de kamer zonder licht of zonder warm water?”, vraagt Charlene.
Het land wordt al jaren geteisterd door black-outs. Door wanbeheer van de energieleverancier is er een tekort aan elektriciteit. Load-shedding, elke dag gaat de stroomtoevoer een paar uur uit.
“Mijn baas, de eigenaar, heeft het contract met de leverancier opgezegd, hij vindt ze corrupt. Al de overheidssubsidies voor het onderhoud van de energiecentrales verdween in hun zakken”, legt Charlene uit. “Hij kocht zonnepanelen, maar ze worden niet geleverd. Al maanden knoei ik met batterijen. Eerst covid, en nu dit. Hoe kan ik een hotel runnen zonder elektriciteit?”
Charlene geeft me een rondleiding door het gebouw, een voormalige struisvogelboerderij. Er hangt een kristallen luster in de ontbijtruimte en een portret van de vorige eigenaar, de baron. “Er heerst een vloek over deze plek”, zegt ze.
Ik kies voor de kamer zonder warm water. In de badkamer staat een gigantisch bad met een gouden kraan. Ik moet van Charlene zweren dat ik geen slechte recensie schrijf over het gebrek aan warm water. Haar reputatie op Tripadvisor is inmiddels rampzalig.
It’s a disaster.
Ik beloof haar een positieve review.
“Schrijf iets over de nachten. Al die sterren, de nachten zonder stroom zijn hier prachtig.”
Ik word naar de tuin geleid. Naast het zwembad staan er struisvogels achter een omheining. Charlene legt een handdoek op een ligstoel en gaat liggen. Ik leg me naast haar.
“Zelfs de struisvogels zijn overspannen. Sinds alles hier in het honderd loopt, is het mannetje agressief geworden. Hij wil me schoppen, ik zie het in zijn haatdragende struisvogelogen.” Er stromen enkele tranen over haar wangen. “Dit land is een ramp. Iedereen heeft het opgegeven”, zegt ze.
Enkele gasten kijken vanuit het zwembad verbaasd naar de huilende hotelmanager.
“Sinds ik in het openbaar huil, klagen mijn klanten minder. Gelukkig maar, ik kon hun problemen niet langer aanhoren.”
Een klant vraagt om nog een appelsap. “Straks!”, snauwt ze, en richt zich weer tot mij.
“De rijken hebben het hier te goed. Zolang ze van een chenin blanc en de paradijselijke omgeving genieten, komen ze niet in opstand. En de armen, die zijn onwetend. Wie zal er iets veranderen? Ik verdoezel de rampzalige staat van mijn hotel niet meer, deze ravage.”
Juist op dat moment begint een kind te krijsen. Hij heeft een dode muis in het zwembad gevonden.
Charlene negeert het kind, en staat op. Als ze voorbij de omheining stapt, richting het hotel, blaast de grootste struisvogel naar haar. Alsof hij ‘disaster’ zegt.