ColumnMarnix Peeters
Reken als schrijver je 2.000 euro bruto om naar een uurloon, en je moet niet onderdoen voor een naaister in Calcutta
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
In enkele interviews die ik de voorbije weken gaf naar aanleiding van Komt een priester bij Beëlzebub werden vragen gesteld over het boekenvak. Ik geef Beëlzebub voor een keer eens helemaal zelf uit, samen met mijn vrouw. Omdat we daar zin in en de tijd voor hadden, maar ook om eens aan Tom Naegels en zijn vrienden-mopperkonten te tonen dat je óf kunt zitten mopperen om de schamele 10 procent die je van je uitgever aan royalty’s krijgt uitbetaald, óf je handen uit de mouwen kunt steken en er, door creatief en ondernemend te zijn, een eerlijkere vergoeding voor krijgen.
Eigenlijk zit dat boekenvak totaal achterlijk in elkaar. Elk jaar verschijnen in het Nederlandse taalgebied 21.000 titels. Die worden bijna allemaal gratis aangeleverd door schrijvers die daar een jaar later 10 procent royalty’s voor krijgen. Stel dat je duizend exemplaren verkoopt van een boek dat 20 euro kost — en geloof mij, er zijn niet veel schrijvers in Vlaanderen die duizend exemplaren van een titel verkopen — dan houd je daar bruto 2.000 euro aan over. Reken dat om naar een uurloon, en je moet niet onderdoen voor een naaister in Calcutta.
In plaats van een beter businessmodel uit te werken waarbij de auteurs beter worden vergoed, hebben de uitgevers genoeglijk glimlachend en vooral niet al te luid protesterend staan toekijken hoe de overheid de betaling van hun auteurs op zich heeft genomen, door werkbeurzen en andere subsidiestromen te creëren. Zo loopt iedereen die het spelletje meespeelt dansend naar de bank.
Bovendien geldt ook hier het parool ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’: heel erg kritisch staan de Vlaamse auteurs, ofschoon zij toch onderzoekend van aard zouden moeten zijn, niet tegenover wat er zich boven hun hoofden afspeelt. Het is een kringetje geworden waarin niet al te veel rumoer wordt gemaakt. Nu en dan eens op Bart De Wever schimpen, dat staat goed, maar verder? Bordjes leegeten en snaveltjes toe.
Ik ben helemaal niet tegen cultuursubsidies, wel integendeel. Maar als je bij je volle verstand bent en je hebt al je armen en benen, ga je niet nodeloos uit de overheidsruif eten. Ik ben van een generatie die opgroeide met de schrik om te moeten gaan doppen. Toen zag je nog rijen mensen schroomvol met een verkreukeld kaartje in de hand aan het stempellokaal aanschuiven, dat had een effect op de beeldvorming.
Maar we hebben dus nu met Komt een priester bij Beëlzebub bewezen dat je mits wat moeite en verbeeldingskracht en door buiten de lijntjes te kleuren zelf zo’n boekvehikel in gang kunt duwen. Dat mijn vrouw en ik, om de boeken in de winkels te krijgen, aan de keukentafel een dagje Fabioladorp hebben moeten spelen, droeg alleen maar bij tot de lol. En dan kwam ook nog mijn favoriete frankenteut Jos D’Haese op de boeklancering in café Storm een Cornet meedrinken! Vijf volle vaten zijn er die avond afgetapt! Iedereen goedgezind en tevreden!