Blik op BelgiëMichiel Martin
Plots klinkt het wrang: de held op zijn carbon ros versus de vluchteling op zijn plooifiets
Michiel Martin is journalist.
“Ballato, ballato.” Zo schreeuwde Mensur Ramadan (28), fris geknipt door zijn Eritrese kapper, landgenoot Biniam Girmay zondag naar de overwinning in Gent-Wevelgem (DM –28 en 29/3). De woorden komen “uit de taal van onze oude kolonisator”, zegt hij, en toont met brede elleboogzwaaien hoe rukken aan een fietsstuur ook een beetje dansen is – in het Italiaans: ballare. Zo sprintte ‘Bini’ richting eindmeet. De eerste Afrikaan die een klassieker op zak steekt.
“Het mooiste moment uit mijn leven”, zegt Mensur zonder verpinken. In Eritrea zijn ze even koersgek als in Leuven, zijn woonplaats sinds zes jaar. Mensur bestiert er met een plooifietsje menig Sint-Antoniusberg, en spoort nadien naar het hoofdkwartier van Artsen Zonder Grenzen in Elsene, waar we elkaar ontmoeten. Hij begeleidt er als intercultureel bemiddelaar gesprekken met vluchtelingen uit Oost-Afrika. Therapie eigenlijk, maar dat zeggen ze niet luidop in dit gebouw. “Mentale gezondheid is een taboe in mijn cultuur.”
Sinds 2014 kregen zo’n 4.000 Eritreeërs de status van erkende vluchteling in België. Hun verhalen zijn die van Mensur. Gevlucht voor de verplichte legerdienst, die in theorie anderhalf jaar duurt voor Eritreeërs, maar in de praktijk vaak levenslang. Vertrokken op een reis “waarvan je weet dat 70 procent ze niet overleeft”. Aangekomen in een land dat kil kan zijn voor vluchtelingen die niet de juiste huidskleur hebben. Dan kan een mentale babbel al eens deugd doen.
Mensur pint zelf 30 cent aan het koffieapparaat, reikt me de warme kop aan, en vertelt dat hij “een van de lucky ones” is. Zijn vrouw en zoon leven veilig en wel in buurland Ethiopië, één maand per jaar heeft hij de kans om ze te bezoeken, in afwachting van een gezinshereniging. Een maand die voelt als een week, elke seconde is “priceless”, vertelt hij. “Elke dag samen zijn met je gezin, voor veel mensen is dat evident. Maar veel Eritrese vluchtelingen weten niet eens of ze hun familie ooit nog terugzien.”
Soms zijn ze gescheiden door mensensmokkelaars tijdens de vlucht en is elk spoor bijster, soms wonen ze nog in Eritrea. Levend en wel? Wie weet. In het ‘het Noord-Korea van Afrika’ zijn simkaarten een schaars goed. De benodigde documenten voor een gezinshereniging zijn dat eveneens. Ondanks een versnelling in 2021 zijn de voorbije jaren tot wel de helft van de Eritrese aanvragen in ons land afgewezen, vaak bij gebrek aan officiële papieren. Het zijn menselijke drama’s die soms jarenlang blijven aanslepen.
Plots zie je de oproep van Jan Bakelants, een ploegmaat van Biniam Girmay, in een ander licht. Nog even de context: koersminnend Vlaanderen stond na Gent-Wevelgem al te popelen om de wielerdiamant te zien fonkelen in de Ronde, maar vrouw en dochter wachten in thuisland Eritrea. En dus, alle fanclubs die nu samen met de eerste asperges uit de grond schieten ten spijt, vertrok Girmay dinsdag met het vliegtuig naar hoofdstad Asmara. Byebye Bini.
“Mijn familie komt op de eerste plaats, koers op de tweede”, zei Girmay. Schoon. Gemeend ook. En dus kwam Bakelants met een mooi idee op de proppen dat op Twitter best wat bijval genoot: waarom laten we die familie niet naar Vlaanderen invliegen? Twee vliegen in één klap: Bini in de Ronde en bij zijn gezin.
Die oproep is sowieso een beetje naast de kwestie – het heeft er veel van weg dat de driemaandelijkse terugkeer naar Eritrea voor Girmay vooral een opgelegde visumkwestie is. Maar bovenal klinkt het plots wat wrang, nu ik bij Mensur op de koffie ben. De held op zijn carbon ros versus de vluchteling op zijn plooifiets. Het ene gezin versus het andere, een oordeel gewogen op basis van (ons) koersvertier.
Dubbele standaarden, ngo’s klagen ze al weken aan in de huidige Oekraïense vluchtelingencrisis. Ook bij Mensur raakt het duidelijk een gevoelige snaar, de “hypocrisie”. Toch zegt hij, opnieuw zonder verpinken: “Dat wij lijden, betekent niet dat Biniam moet lijden. Het is hem allemaal gegund. Want hij toont aan de wereld: wij Eritreeërs, wij bestaan.”