Opinie
Nederland en ik, we gaan uit elkaar
Dit polderland, waar ik geboren ben, zou ook mijn laatste rustplaats worden, had ik mij voorgenomen. "Ik ben Nederlander." Maar ik krijg dat niet meer uit mijn strot.
Nederland, misschien wordt het eens tijd dat we in relatie-therapie gaan. Je naam draag ik al maanden niet. 'Ik ben Nederlands': ik krijg het niet meer uit mijn strot. Dat neem ik mezelf meer kwalijk dan jou. Ik ben zo naïef geweest te geloven dat mijn loyaliteit boven jouw twijfel was verheven. Nee, tegenwoordig zeg ik alleen nog dat ik Marokkaans ben. Niet uit Marokkaans chauvinisme, maar om me te harnassen tegen jouw wantrouwen en achteloze afwijzing.
In de zomer van 2014 besloot ik nog melodramatisch dat dit polderland, mijn geboorteplek, mijn laatste rustplaats zal zijn als ik kom te sterven. Dat kwam door dat malle Wereldkampioenschap voetbal. Mensen van alle huidskleuren hingen als malloten uit het raam als Oranje scoorde. Op straat vlogen lallende onbekenden elkaar in de armen. Even leek Nederland op een grote disfunctionele, liefdevolle familie waar ik eindelijk mijn thuis had gevonden.
Wacht even. Mijn thuis? Ik ben hier toch geboren? Was het dan niet sowieso al mijn thuis? Nee. Wie aan de geproblematiseerde kant van de samenleving opgroeit, de kant waar je al vroeg ingeprent krijgt dat je omgeving een rottende plek is die bedekt moet blijven of liever nog weggesneden, weet dat het niet zo vanzelfsprekend is om Nederland je thuis te noemen.
Inmiddels lach ik bitter om die pathetische gedachte.
Verdragen
De stand van zaken anderhalf jaar later: een vrolijke groepsfoto van zwarte Oranjespelers is op sociale media besmeurd met racistische drek, er gaat geen maand voorbij of moskee-bezoekers wassen het varkensbloed van hun stoep, politici storten zich als hyena's op de afkomst van Kamervoorzitter Khadija Arib. Vluchtelingen, immigranten worden gezien als een Trojaans paard. Een bloemetjesblousejournalist grijpt een familiedrama aan in de hoop eindelijk de onbetrouwbare Marokkanensmoel van Ahmed Aboutaleb te ontmaskeren. En als het aan de minister-president ligt, vecht Mohammed van 18 jaar zich een vijandige werkomgeving in die hem niet moet. Instructies voor dat invechten kreeg Mohammed overigens niet, maar het zal er ongetwijfeld op neerkomen dat hij zich klein zal moeten maken en zwijgzaam de stompen in zijn maag opvangt.
Dat is geen vechten, dat heet verdragen.
Of ik nu nog begraven wil worden in Nederland? Stop mijn resten maar in de Marokkaanse aardbodem als het zover is. Mogen er distels uit mijn graf groeien.
Maar jij ziet nog steeds niet in dat we uit elkaar groeien. Het Sociaal en Cultureel Planbureau kan honderd keer met een alarmerend rapport in je gezicht zwaaien. Vorige maand nog: een onderzoek wees uit dat er een breed gedragen gevoel van uitsluiting leeft onder migrantenjongeren. De jongeren wantrouwen instituties als media, politiek en het rechtssysteem. Ze voelen nauwelijks emotionele binding met je en zijn geneigd zich terug te trekken.
Ik begin me ook terug te trekken. Hippe cafés waar het publiek overwegend wit en hoogopgeleid is, bezoek ik nauwelijks meer - ontspannen doe ik liever in een waterpijpcafé. Mijn maag vul ik buitenshuis tegenwoordig voornamelijk in Marokkaanse, Surinaamse of Turkse eethuizen. De oppervlakkige borrelpraatjes beginnen op mijn geduld te drukken. Ik ontwijk ze zo goed als mogelijk.
Dat doe ik, omdat ik merk dat mijn stem verandert.
Tweede stem
In het essay Speaking in Tongues (2009) beschrijft de Brits-Jamaicaanse auteur Zadie Smith het proces waarin ze langzaamaan haar manier van spreken uit haar kleurrijke Londense arbeiderswijk verruilde voor de deftige Cambridge-taal die ze oppikte tijdens haar studie. Smith heeft die twee stemmen nog lang kunnen verenigen, maar uiteindelijk won haar nieuwe tweede stem het, omdat ze zich door haar carrière steeds meer begaf in de intellectuele wereld. Haar sociale promotie is voltooid, maar toch heeft ze iets verloren.
Bij mij is het andersom. Tot enkele maanden geleden kon ik ook moeiteloos laveren tussen de speelse bijdehante stem uit mijn jeugd en de behoedzame, zakelijke stem die ik gebruik in de buitenwereld.
Ook ik begeef me steeds vaker in de witte hogere middenklasse. Maar mijn oorspronkelijke stem begint zich juist te verzetten tegen het witwassen. Het put me uit. Ik merk het aan mijn haperende zinnen, aan de stiltes die vallen omdat ik niet meer op het juiste woord kan komen, aan het ontwijken van oogcontact. Ik kan die aangeleerde stem niet meer verdragen, ik haat haar.
Ik heb niks te klagen, zeg jij nu geïrriteerd. Omdat ik vrouw ben, gaat etnisch profileren aan mij voorbij. Ik heb een droombaan bij een kwaliteitskrant. En dan ben ik ook nog ex-moslim, iets waarmee jij maar al te graag pronkt, als met een trofee. Waarom doe ik zo zuur?
Omdat je in Nederland een hoge prijs betaalt voor maatschappelijke verheffing. Een prijs waarvan ik me steeds meer begin af te vragen of die het eigenlijk wel waard is te betalen.
En omdat ik wil dat je ziet dat ik daar razend om ben. Want ik heb moeite om toe te geven dat daar miskenning en verdriet aan ten grondslag liggen. Verdriet, omdat ik mijn hoop in jou, in ons, begin te verliezen.
Ergens benijd ik de mensen die nog wel in je geloven. Mensen als Erasmus-promovendus Zihni Özdil. Die geduldig en eloquent je eigen verknipte geschiedenis uitlegt in zijn pamflet Nederland, mijn vaderland (2015). Hij beschrijft de weg die hij heeft afgelegd om zichzelf te verheffen. En die weg was lang. Maar eigenlijk verdien je zijn kwetsbaarheid, liefde en loyaliteit niet. Je vertrouwt hem niet eens.
Ik benijd mensen als Khadija Arib, die zich met een haast bovenmenselijk incasseringsvermogen staande weet te houden onder de continue 'operaties zonder verdoving' zoals zij de aanvallen op haar afkomst beschrijft. Jij geeft haar voor de camera een judaskus; achter de schermen beroddel je haar accent alsof het een onuitpoetsbare schandvlek is van haar Marokkaanse minderwaardigheid. Hoe houdt ze zich staande? Ik zou doodongelukkig zijn.
Ja, Nederland, ik ben afgestompt. Enkele weken geleden sprak ik een Pakistaans-Surinaamse jongen van begin twintig die zich eenzamer en meer ongewenst voelt naarmate hij hogerop klimt in de samenleving. Mijn gezelschap - Marokkaans en Pakistaans - sprak hem moed in: het komt echt wel goed! Maar ik kreeg het niet over mijn hart om hem illusies te voeden. Want ik weet wel beter: de Hollandse droom is een deceptie.
Droom
Een deceptie, omdat het een droom is met een onhaalbare voorwaarde: dat niemand iets van je afkomst voelt. Die moet je tot moes stampen, verzwijgen. Ik kreeg het zelfs mee van allochtone kennissen, onder hen nota bene antiracismeactivisten. Kijk uit, zeiden ze. Niet te veel over allochtonendingen schrijven, anders beperk je jezelf. De waarschuwingen, hoe goed bedoeld ook, verraden vooral de geïnternaliseerde minderwaardigheid: wie over allochtone onderwerpen schrijft, schrijft over een tweederangscategorie.
Maar ze hadden ergens wel gelijk. Niet omdat het een inferieur thema is, maar omdat je er niet over kunt schrijven zonder je loyaliteit verbeten te willen bewijzen. Zonder steeds alert te zijn dat je collega's je niet verdenken van te veel emotionele betrokkenheid. En ook dat neem ik mezelf meer kwalijk dan jou, Nederland. Waarom heb ik me zo murw laten beuken door jou dat ik zelfcensuur pleeg bij collega's?
Tijdens een panelgesprek in debatcentrum De Balie (mei 2015) vertelde Zadie Smith dat ze niet wil dat mensen blind zijn voor haar huidskleur. Ze wil dat men van haar houdt vanwege haar kleur. Niet uit schuldgevoel ten aanzien van een koloniale geschiedenis of misplaatste verhevenheid die ontleend is aan een dna-pakket waarvoor ze niets hoefde te doen, maar omdat ze als kind van een gemengd huwelijk deels is gevormd door haar ervaringen met betrekking tot haar kleur. Man, ze heeft voor haar briljante en bezielde debuut juist geput uit die bagage. Als iedereen zijn wortels zou moeten uitwissen, dan hadden we nu geen boeken als Badal, Vertrouwd voordelig of Eus.
Ergens voel ik me ook nog schuldig. Niet tegenover jou. Maar tegenover de witte arbeidersklasse. Het is verleidelijk om onze groeiende kloof op Geert Wilders en zijn grote aanhang in die klasse af te schuiven. Voor reportages heb ik mensen gesproken in alle vergeten uithoeken van dit land: in Hardenberg, in Akkrum en in de Achterhoek. Ik werd door hen hartelijker ontvangen dan een Marokkaanse politicus in de Tweede Kamer of een zwarte voetballer in de sportwereld.
Angsten
Jij noemt die mensen nu Bezorgde Burgers, mensen die op je aandacht en bescherming mogen rekenen, omdat je je eigen angsten en superioriteitsgevoel achter hen kunt verschuilen. Maar laten we toch gewoon eerlijk zijn: je zou ze nooit uitnodigen voor een van je diners met Allerhande-gerechten en kookwijntjes.
Andere keren noem je ze juist Tokkies, van wie jij je lafhartig distantieert zodra ze te expliciet worden in hun aanvallen. De waarheid is dat die Tokkies meer dan jij mijn mensen zijn. Wij zijn met elkaar opgegroeid. Ik ben net zo min bereid om tegen hen uitgespeeld te worden als tegen de gastarbeiders en migrantenkinderen met wie ik ben opgegroeid, hoe zeer zij mijn keuzen en standpunten soms evengoed afwijzen.
Afgelopen zomer was ik in de Marokkaanse havenstad Tanger. Op de markt raakte ik in gesprek met een oude man. Ik excuseerde me voor mijn slechte beheersing van de Marokkaanse taal en vertelde dat mijn ouders een paar honderd kilometer verderop zijn geboren. 'Vandaag is een mooie dag', zei hij. 'Want je bent weer bij ons thuisgekomen.' In een land waar ik als vrouw veel slechter af ben dan hier in jouw huis ervoer ik meer warmte dan ik van jou heb gekregen.
Is het eigenlijk niet tragisch?
Was jij maar in staat om diezelfde loyaliteit te tonen, Nederland. Zonder dat ik ernaar hoef te hengelen door je te ontroeren met verhalen over mijn schaatstalent, mijn voorkeur voor stamppot boven lamsvlees en de fanatieke pogingen van mijn moeder om Nederlands te leren.
Maar ik vrees dat we relatietherapie niet eens meer moeten overwegen. Onze scheiding van tafel en bed is al realiteit.