ColumnVincent Stuer
Natuurlijk zijn er redenen waarom sommigen in de politiek toch luidop blijven dromen van hertekende landsgrenzen
Vincent Stuer is schrijver en werkt in het Europees Parlement. Hij schrijft in eigen naam.
Er was een tijd dat grenzen hertekenen een dingetje was. De Amerikaanse president Woodrow Wilson (1856-1924) zag in de waanzin van de Eerste Wereldoorlog de bevestiging dat de onnatuurlijke koning- en keizerrijken van het verleden een broedplaats waren voor dictatuur en oorlog, en ze een democratische toekomst in de weg stonden.
Het ‘zelfbeschikkingsrecht der volken’ stond centraal in het Veertien Puntenprogramma waarmee hij de wereld na 1918 zou herordenen. Voortaan zouden vrije naties elk hun eigen weg mogen zoeken. Staatsgrenzen moesten aangepast worden aan de organisch gegroeide, historische werkelijkheid — in de eerste plaats in Centraal Europa, waar de hele miserie begonnen was. Zijn cynische Franse collega George Clemenceau zag er meteen de megalomanie van in, de hele wereld in veertien mooie principes te willen vatten: ‘Zelfs God had genoeg aan tien’.
Maar de impact van Wilsons idee was ongezien. Diplomaten gingen aan de slag met geschiedenisboeken, viltstiften en landkaarten. Van Ierland tot India droomden volkeren dat zij als volgende aan de beurt waren om over zichzelf te mogen beschikken. Het resultaat was allesbehalve eenduidig: Joegoslavië was een van de nieuw gevormde ‘natiestaten’ en ook ‘de Tsjecho-Slowaken’ – zoals Wilson ze consequent noemde – kregen een eigen land.
Er is een reden waarom grenzen hertekenen geen dingetje meer is. De rommelige werkelijkheid paste niet in het strakke denkschema. Keer op keer botsten de territoriale claims van verschillende zelfverklaarde naties frontaal, en met elke verbeterde grens bleek een ander volk aan de verkeerde kant ervan terechtgekomen te zijn. Iedere oplossing droeg een volgend probleem in zich. Er was geen enkel criterium om te beslissen wie al dan niet een eigen staat kreeg.
In het nieuwe Tsjecho-Slowakije bleken niet een, niet twee, maar naargelang de definitie zes of acht historische naties te wonen. De dag na de onafhankelijkheidsverklaring in Praag beriepen vier Duitstalige regeringen op Tsjecho-Slowaaks grondgebied zich op hun eigen soevereiniteit. In dat Sudetenland zou twee decennia later de volgende oorlog zich aankondigen.
Toen de Amerikaanse president naderhand zijn optreden op de vredesconferentie van Versailles verdedigde voor het Amerikaanse Congres, gaf hij toe: “Toen ik die woorden uitsprak, dat alle naties recht op zelfbeschikking hadden, zei ik ze zonder te weten dat de nationaliteiten bestonden, die nu, dag in, dag uit naar ons toe komen.”
Mistig begrip
Een natie is als een wolk: elk van ons ziet er het zijne in. Van veraf lijken ze scherp omlijnd maar van dichtbij zijn ze ongrijpbaar, en je loopt er snel in verloren. Zo’n mistig begrip het begin en eind van je staatsstructuur maken, en van de democratie, is niet alleen onhaalbaar maar onverantwoord.
Wilsons zelfbeschikkingsrecht bleef een belangrijk principe: elk volk heeft het recht erkend te worden binnen het staatsverband waarin het nu eenmaal terechtgekomen is – door wat Cees Nooteboom omschreef als “die onvolledige vorm van geschiedenis die politiek wordt genoemd, als de verf nog niet helemaal droog is” – maar een absoluut recht op een eigen staat was het nooit.
Na nog eens een Wereldoorlog maakte Europa een radicaal andere keuze: niet om grenzen te verleggen, maar om ze te doen vervagen… tot ze net zo ongrijpbaar en fluïde zijn als onze gelaagde identiteit.
Nationalistische pogingen om alsnog grenzen te hertekenen staan daar haaks op, wat verklaart waarom politici doorheen Europa het moeilijk hebben zelfs met een extreem geval als Kosovo – waarvan de identiteit duidelijk níét gerespecteerd werd binnen het Servische staatsverband. Of waarom de sympathie voor de Catalaanse kleinstaterij opvallend beperkt is, ondanks de toch lompe en arrogante Spaanse aanpak ervan. Er is immers nog steeds geen enkel criterium om staten te herverdelen, net zomin als in Wilsons tijd, dus is het enige politiek realistische criterium het eerlijkst: het status quo.
Natuurlijk zijn er redenen waarom sommigen in de politiek toch luidop blijven dromen van hertekende landsgrenzen, zoals Bart De Wevers komkommerpleidooi voor het verenigen van Groot-Nederland. Romantiek en ressentiment, maar vooral reaalpolitieke berekening.
Hugo Claus dichtte ooit, over het omgaan met een journalist: “Buiten wijs ik met mijn vinger naar de maan. Hij blijft kijken naar mijn vinger.” Bij vele politici werkt het net omgekeerd: ze wijzen naar de maan, opdat je hen niet in de ogen zou kijken. Een vergezicht vormt de ideale afleiding voor hun aangezicht.