ColumnAnn De Craemer
Moeders. Ze zijn goud. Ze zijn warmte. Ze zijn de hand op je rug
Elke dinsdag en donderdag schrijft Ann De Craemer over de kleine en grote dingen des levens die haar beroeren.
Ik herinner me haar vertrouwde schoot. Het moet een van mijn eerste herinneringen zijn. Ik ben net thuis na school en krijg, zoals elke dag, een Vitabiskoek. Die vind ik het lekkerst wanneer ik ’m sop in warme chocomelk. Af en toe voel ik haar hand door mijn haren glijden. Af en toe ook voel ik hoe ze een kus op mijn kruin geeft.
Ik herinner me haar tranen. Opnieuw is het winter. Ik ben twaalf jaar ouder en ze komt met mijn vader thuis van het ziekenhuis. “Het is voorbij”, zegt ze. Ze laat zich zakken in de zetel en schudt het hoofd. Ik sta op en neem haar in mijn armen. Deze keer is het mijn beurt om een kus op haar kruin te geven. Mémé, de persoon die ik na mijn ouders het liefst zie, is een uur eerder gestorven. Al snel neemt mama de rol van moeder weer over. Want zo zijn moeders. Eenmaal moeder, altijd moeder. Ik schok van het huilen en ze neemt me in haar armen en zegt dat ik niet mag wenen, want mémé gaat nooit echt dood. Opnieuw voel ik haar hand op mijn rug.
Ik herinner me haar glimlach. We zijn samen in Koksijde, waar ik de eerste lezing heb gegeven na mijn depressie. Mijn moeder is meegekomen omdat ik had gezegd dat ik bang was dat het niet zou lukken. Wanneer de lezing is afgelopen en ik vertel dat het goed is gegaan en ik er zelfs van genoten heb, lacht niet alleen haar mond, maar doen ook haar ogen dat. Haar hele gezicht is één grote glimlach.
Moeders. Ze zijn goud. Ze zijn warmte. Ze zijn de hand op je rug. Ze zijn de kus op je kruin, ook als je een groot kindje bent geworden. Zondag vieren we onze moeders. Sommigen onder ons kunnen haar niet zien. Ik wel, zij het op afstand. Bloemen kan ik haar niet geven, maar ik schenk haar vol liefde deze column.